82 research outputs found

    The Role of Work-home Interference and Workplace Learning in the Energy-depletion Process

    Get PDF
    In this study, we tested a work stress model which incorporates both an energydepletion and a workplace learning process. In the energy-depletion process, workhome interference was assumed to mediate the relationship between job demands (workload, emotional demands) and psychological fatigue. In the workplace learning process it was hypothesized that workplace learning mediated the relationship between job resources (autonomy, task variety) and psychological fatigue. Results of a multi-group structural equation modelling (N = 9738) confirmed our hypotheses and as such contribute to a better understanding of the interplay between job characteristics and stress-related outcomes

    De zelf- versus ander-gerefereerde angstvragenlijst: validatie van een Franstalige versie en verschillen in faalangst tussen Vlaamse en Waalse sollicitanten in België

    Get PDF
    The Self- versus Other-referenced Anxiety Questionnaire: Differences in test anxiety between Flemish and Walloon apllicants in Belgium. Karin Proost, Eva Derous, Bert Schreurs en Karel de Witte, Gedrag & Organisatie volume 24, June 2011, nr. 2, pp. 165-182. The purpose of the present study was to validate a French version of the Self- versus Other-referenced Anxiety Questionnaire (SOAQ) and to study the difference in test anxiety between Flemish and French speaking applicants in Belgium. In a sample of 4229 applicants that applied for position at the Federal Government, adequate measurement invariance was found for the French version of the SOAQ. Flemish applicants were found to experience higher levels of both self- and other-referenced anxiety than Walloon applicants. Theoretical and practical implications are discussed

    Peptidylarginine deiminases as drug targets in neonatal hypoxic-ischemic encephalopathy

    Get PDF
    Oxygen deprivation and infection are major causes of perinatal brain injury leading to cerebral palsy and other neurological disabilities. The identification of novel key factors mediating white and grey matter damage are crucial to allow better understanding of the specific contribution of different cell types to the injury processes and pathways for clinical intervention. Recent studies in the Rice-Vannucci mouse model of neonatal hypoxic ischaemia (HI) have highlighted novel roles for calcium-regulated peptidylarginine deiminases (PADs) and demonstrated neuro-protective effects of pharmacological PAD inhibition following HI and synergistic infection mimicked by LPS stimulation

    Fearing the evaluative context of personnel selection: How bad can it get?

    No full text
    Tientallen jaren heeft onderzoek in personeelsselectie zich bekommerd om het perspectief van de sollicitant. Eén luik binnen dit onderzoek richt zich op attitudes van sollicitanten tegenover het testgebeuren, zoals testmotivatie en testangst.Dit doctoraat handelt specifiek over testangst van sollicitanten. Testangst is een veel besproken topic binnen de onderwijspsychologie. Testangst heeft echter relatief weinig aandacht gekregen in onderzoek bij sollicitanten. Bovendien wordt dit onderzoek gekenmerkt door een aantal belangrijke tekortkomingen. Enerzijds bieden studies in een onderwijscontext evidentie voor een sterkere relatie van de cognitieve (zorgelijke gedachten) versus de affectieve (fysiologische reacties) component van testangst met testprestatie. Toch richt onderzoek naar testangst van sollicitanten zich vooral op de affectieve component. Anderzijds, eerder dan gebruik te maken van domeinspecifieke vragenlijsten, wordt er in selectiecontext vaak gebruik gemaakt van algemene angstmetingen of metingen overgenomen uit de onderwijscontext.Als antwoord op deze tekortkomingen wordt in dit doctoraat een nieuw meetinstrument voorgesteld, afgestemd op de selectiecontext en gericht op de cognitieve component van testangst bij sollicitanten. Bovendien wordt deze cognitieve component verder uitgewerkt en wordt een onderscheid gemaakt tussen zelf-gerefereerde cognities en ander-gerefereerde cognities. Sollicitanten die vooral zelf-gerefereerde angst (ZRA) ervaren, vrezen het negatieve oordeel van zichzelf bij falen. Sollicitanten die vooral ander-gerefereerde angst (ARA) ervaren, vrezen het negatieve oordeel van een betekenisvolle andere bij falen.De resultaten van vier empirische studies tonen aan dat beide vormen van angst betrouwbaar kunnen onderscheiden worden in een selectiecontext. Evidentie vanuit een onderwijscontext toont dat ZRA ontstaat vanuit een op zichzelf gerichte vorm van perfectionisme en leidt tot het stellen van vermijdgerichte leerdoelen terwijl ARA ontstaat vanuit een sociaal voorgeschreven vorm van perfectionisme en leidt tot het stellen van vermijdgerichte competitiedoelen. Bovendien heeft ZRA geen effect op de testprestatie terwijl ARA negatief verbonden is met testprestatie, zowel in een onderwijscontext als in een selectiecontext. Een longitudinale studie bij sollicitanten toont verder aan dat sollicitanten die vooral ARA ervaren, het gevoel hebben met minder warmte en respect behandeld te zijn door de selecteur en dat dit verklaard kan worden door een algemene negatieve gemoedsgesteldheid die optreedt in combinatie met ARA.In een vijfde studie wordt de zelf/ander dimensie gerelateerd aan het onderzoek naar Impression Management. Resultaten van een experiment suggereren dat tactieken die erop gericht zijn om zichzelf positief voor te stellen (op zichzelf gericht) tot betere beoordelingen leiden in een selectie-interview dan tactieken die erop gericht zijn zichzelf geliefd te maken door de selecteur te vleien of te complimenteren (gericht op de ander). Nog beter zou zijn beide tactieken te combineren.status: publishe

    Fearing the evaluative context of personnel selection : how bad can it get?

    No full text
    Tientallen jaren heeft onderzoek in personeelsselectie zich bekommerd om het perspectief van de sollicitant. Eén luik binnen dit onderzoek richt zich op attitudes van sollicitanten tegenover het testgebeuren, zoals testmotivatie en testangst.Dit doctoraat handelt specifiek over testangst van sollicitanten. Testangst is een veel besproken topic binnen de onderwijspsychologie. Testangst heeft echter relatief weinig aandacht gekregen in onderzoek bij sollicitanten. Bovendien wordt dit onderzoek gekenmerkt door een aantal belangrijke tekortkomingen. Enerzijds bieden studies in een onderwijscontext evidentie voor een sterkere relatie van de cognitieve (zorgelijke gedachten) versus de affectieve (fysiologische reacties) component van testangst met testprestatie. Toch richt onderzoek naar testangst van sollicitanten zich vooral op de affectieve component. Anderzijds, eerder dan gebruik te maken van domeinspecifieke vragenlijsten, wordt er in selectiecontext vaak gebruik gemaakt van algemene angstmetingen of metingen overgenomen uit de onderwijscontext.Als antwoord op deze tekortkomingen wordt in dit doctoraat een nieuw meetinstrument voorgesteld, afgestemd op de selectiecontext en gericht op de cognitieve component van testangst bij sollicitanten. Bovendien wordt deze cognitieve component verder uitgewerkt en wordt een onderscheid gemaakt tussen zelf-gerefereerde cognities en ander-gerefereerde cognities. Sollicitanten die vooral zelf-gerefereerde angst (ZRA) ervaren, vrezen het negatieve oordeel van zichzelf bij falen. Sollicitanten die vooral ander-gerefereerde angst (ARA) ervaren, vrezen het negatieve oordeel van een betekenisvolle andere bij falen.De resultaten van vier empirische studies tonen aan dat beide vormen van angst betrouwbaar kunnen onderscheiden worden in een selectiecontext. Evidentie vanuit een onderwijscontext toont dat ZRA ontstaat vanuit een op zichzelf gerichte vorm van perfectionisme en leidt tot het stellen van vermijdgerichte leerdoelen terwijl ARA ontstaat vanuit een sociaal voorgeschreven vorm van perfectionisme en leidt tot het stellen van vermijdgerichte competitiedoelen. Bovendien heeft ZRA geen effect op de testprestatie terwijl ARA negatief verbonden is met testprestatie, zowel in een onderwijscontext als in een selectiecontext. Een longitudinale studie bij sollicitanten toont verder aan dat sollicitanten die vooral ARA ervaren, het gevoel hebben met minder warmte en respect behandeld te zijn door de selecteur en dat dit verklaard kan worden door een algemene negatieve gemoedsgesteldheid die optreedt in combinatie met ARA.In een vijfde studie wordt de zelf/ander dimensie gerelateerd aan het onderzoek naar Impression Management. Resultaten van een experiment suggereren dat tactieken die erop gericht zijn om zichzelf positief voor te stellen (op zichzelf gericht) tot betere beoordelingen leiden in een selectie-interview dan tactieken die erop gericht zijn zichzelf geliefd te maken door de selecteur te vleien of te complimenteren (gericht op de ander). Nog beter zou zijn beide tactieken te combineren

    Should We Tell the Recruiter That We Value a Good Work–Life Balance?

    No full text
    Although both employees and organizations increasingly realize the importance of a good work–life balance, it remains unclear how recruiters react when applicants mention a desire for balance on their CV. We conducted a between-subjects experiment (N = 96) in which one group of participants received a CV of an applicant who valued work–life balance versus a CV from which this information was omitted. Based on signaling theory and gender–role congruence theory, we suggested that mentioning balance on one’s CV would lead to less favorable recruitment outcomes through a lower work ethic, especially for men. The results supported this mediation hypothesis but, contrary to expectations, showed that the mediation effect was only significant for women

    Should We Tell the Recruiter That We Value a Good Work–Life Balance?

    No full text
    Although both employees and organizations increasingly realize the importance of a good work–life balance, it remains unclear how recruiters react when applicants mention a desire for balance on their CV. We conducted a between-subjects experiment (N = 96) in which one group of participants received a CV of an applicant who valued work–life balance versus a CV from which this information was omitted. Based on signaling theory and gender–role congruence theory, we suggested that mentioning balance on one’s CV would lead to less favorable recruitment outcomes through a lower work ethic, especially for men. The results supported this mediation hypothesis but, contrary to expectations, showed that the mediation effect was only significant for women.status: Published onlin

    DigIT: A hypermedia information system for teacher education

    No full text
    status: publishe
    • …
    corecore