98 research outputs found

    Cinétique de phototransformation de polluants organiques émergents en solution aqueuse diluée

    Get PDF
    Les vitesses de phototransformation de quatre hormones (estradiol, éthinylestradiol, progestérone, testostérone) et de deux anti-inflammatoires non stéroïdiens (diclofénac et naproxen) ont été étudiées en milieu aqueux dilué. Les expériences de photolyse ont été réalisées sous irradiation monochromatique (254 nm) et sous irradiation polychromatique (λ > 280 nm). Les résultats expérimentaux ont montré que les rendements quantiques de photodécomposition sont faibles (entre 0,02 et 0,08) à l’exception du diclofénac (de l’ordre de 0,30). L’influence de la concentration en oxygène dissous sur les rendements quantiques de photolyse a aussi été examinée. À partir des résultats obtenus, les rendements d’élimination des composés étudiés dans les conditions de désinfection des eaux par irradiation UV à 254 nm ont été estimés.The photodecomposition of some emerging organic pollutants (4 hormones: estradiol, ethynylestradiol, progesterone, testosterone; and 2 nonsteroidal anti-inflammatory drugs: diclofenac and naproxen) has been investigated in dilute aqueous solution. The photolysis experiments were carried out under monochromatic irradiation (254 nm) and under polychromatic irradiation (λ > 280 nm). The calculated quantum yields of photodecomposition under monochromatic irradiations were low (between 0.02 and 0.08) except for diclofenac for which the value was about 0.30. The influence of oxygen concentration was also examined and the removal yields of these compounds under the conditions used for the UV-disinfection of drinking water at 254 nm were estimated

    Een aantrekkelijke leeromgeving voor schoolleiders. Onderzoek naar het non- en informeel leren van schoolleiders in het voortgezet onderwijs [an attractive learning environment for school leaders. Research about the non- and informal learning of school leaders in secondary schools]

    Get PDF
    In april 2013 heeft de VO-academie aan LOOK – Wetenschappelijk Centrum Leraren Onderzoek – gevraagd een onderzoek uit te voeren naar het non- en informele leren van schoolleiders in het voortgezet onderwijs (vo). Non-formeel leren is al het leren dat doelgericht en georganiseerd plaatsvindt, maar buiten de reguliere, erkende opleidingen valt en niet per definitie afsluit met een bewijs van bekwaamheid of erkend diploma met een civiel effect (Van den Dungen & Smit, 2010). Het informele leren verwijst naar het niet doelgerichte en doorgaans niet georganiseerde leren (Van den Dungen & Smit, 2010). Informeel leren vindt overal plaats, bijvoorbeeld wanneer je samenwerkt met een collega aan een lastig vraagstuk of een probleem oplost in de school. In het onderzoek stonden de volgende vragen centraal: 1. Welke bestaande vormen van non- en informeel leren zijn er te vinden onder schoolleiders in het vo? 2. Welke vormen van non- en informeel leren onder schoolleiders zijn op welk moment en voor welk doel (vraagstuk, probleem) het meest effectief? 3. Wat zijn de (meetbare) opbrengsten van vormen van non- en informeel leren, zowel in termen van leer opbrengsten als opbrengsten in termen van de oplossing van een vraagstuk? 4. Welke vormen van (non- en) informeel leren zijn er in andere beroepsgroepen en in welke mate en onder welke omstandigheden dragen deze bij aan professionalisering? 5. Hoe kan de VO-academie de behoeftes van schoolleiders aan non- en informeel leren zo goed mogelijk vervullen? Om antwoorden te vinden op de onderzoeksvragen hebben wij de volgende onderzoeksactiviteiten ondernomen: - Een literatuurstudie gericht op relevante wetenschappelijke literatuur en een inventarisatie van vormen van non- en informeel leren bij aanbiedende partijen, - Semi-gestructureerde interviews met 20 schoolleiders en 8 leidinggevenden uit de politie, rechtspraak en zorg, - 5 expertsessies met in totaal 33 schoolleiders, - Volgen en observeren van 3 schoolleiders in hun dagelijkse werk, - Een ontwerpsessie (met als doel een advies uit te brengen aan de VO-academie) met wetenschappers en ervaringsdeskundigen. Dit zijn onze conclusies rondom onderzoeksvragen 1, 2 en 3: - Schoolleiders leren informeel voornamelijk wanneer zij werken aan verbeteringen en vernieuwingen in de school en door te reflecteren op ervaringen in het werk. Het werken aan verbeteringen en vernieuwingen, vaak omvangrijke processen waarbij meerdere collega’s betrokken zijn, leidt tot leeropbrengsten die ook betrekking kunnen hebben op andere medewerkers in de school (collectieve leeropbrengsten). Die collectieve leeropbrengsten zijn alleen realiseerbaar wanneer docenten (op momenten) ook “initiator” zijn van de verbetering of vernieuwing, omdat zij dan invloed kunnen uitoefenen op het verbeter- of vernieuwingsproces. Bovendien realiseren schoolleiders hiermee oplossingen voor urgente en relevante vraagstukken in de school. Schoolleiders reflecteren meestal wanneer zij een vraag hebben rondom interactie of de werkrelatie met docenten. Schoolleiders reflecteren soms buiten het werk (bijvoorbeeld in een leernetwerk), en soms reflecteren zij tijdens, op en rond het werk. Reflecteren leidt tot individuele leeropbrengsten, zoals andere aanpakken in de omgang met docenten. - Schoolleiders leren non-formeel voornamelijk door cursussen met specifieke thematiek (zoals een cursus functioneringsgesprekken) en door externe coaching. Als er een bepaald probleem op school speelt, zien schoolleiders meerwaarde in een cursus die ze daarbij kan helpen. Toch leiden cursussen vaak ook tot onvoorspelbare leeropbrengsten, die ook betrekking kunnen hebben op andere medewerkers binnen de school (collectieve leeropbrengsten). Tijdens externe coaching, de andere veel genoemde vorm van non-formeel leren, komen de meest persoonlijke ontwikkelvraagstukken aan bod. Externe coaching leidt tot individuele leeropbrengsten, zoals verscherpte (zelf)inzichten en een vergroot zelfvertrouwen. - Non-formeel leren schoolleiders verder wanneer zij deelnemen aan langer lopende opleidingen en Management Development (MD-)programma’s, lezingen, congressen en werkbezoeken en internationale studiereizen. Opleidingen en MD-programma’s zijn soms verplicht, maar zijn waardevoller wanneer zij aspecten van het informele leren in zich hebben, zoals het werken aan een praktijkvraagstuk en momenten van reflectie. Lezingen, congressen, werkbezoeken en studiereizen hebben het meest een vrij karakter. Hier doen schoolleiders aan mee op uitnodiging of uit verwondering. Met name werkbezoeken en internationale studiereizen leiden tot verruimde wereldbeelden en perspectieven. - Non- en informeel leren wordt voor schoolleiders waardevoller wanneer zij samen met collega’s kunnen leren, er rust en ruimte is voor reflectie, wanneer zij zelf actief kunnen leren door problemen te analyseren en oplossingen te ontwerpen en wanneer het leren direct verbonden is aan de kern van hun werk. In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij leernetwerken en externe coaching, is ook de kwaliteit van (externe) begeleiding een belangrijke factor voor de waarde van de professionaliseringsactiviteit. - Een mogelijke verklaring voor de grote behoefte van schoolleiders aan gelegenheid om te reflecteren met collega’s, is de grote werkdruk en onrust in het dagelijkse werk en het gebrek aan ontmoeting met collegaleidinggevenden in de school. - Hoewel het vraagt om nader onderzoek, is het aannemelijk dat de innerlijke behoefte van schoolleiders aan autonomie, bekwaamheid en verbondenheid (Deci & Ryan, 2000; Martens, 2010), belangrijke behoeftes zijn die in non- en informeel leren aandacht vragen. - Creatieve onrust (Kessels, 2001), bijvoorbeeld in de vorm van dreiging dat de school gesloten wordt, zorgt voor zware werkomstandigheden maar is ook een motivatie om snel te leren. Het is van belang een goede balans te zoeken met rust en ruimte voor bezinning en reflectie, zodat schoolleiders ook de diepte in kunnen gaan om nieuwe kennis te ontwikkelen. Dit zijn onze conclusies rondom onderzoeksvraag 4: - Leidinggevenden in politie, rechtspraak en zorg vertonen veel overeenkomsten met hun behoefte aan non- en informeel leren, hoewel zij non-formeel net iets meer leren in langer lopende opleidingen en MDprogramma’s. Opleidingen en MD-programma’s kunnen een verplichting zijn, maar wanneer er ruimte is voor reflectie, je samen kunt leren met collega’s en je een praktische opdracht doet uit je eigen werkomgeving, zijn deze opleidingen waardevoller. - Verder valt op dat deze leidinggevenden vaker dan schoolleiders zelf initiator zijn van een verbetering of vernieuwing. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat zij in hun dagelijks werk minder vaak direct samenwerken met professionals dan schoolleiders. Wanneer deze leidinggevenden zelf initiator zijn van een verbetering of vernieuwing, leidt dit niet tot collectieve leeropbrengsten. - De vraagstukken die aanzetten tot het werken aan een verbetering of vernieuwing hebben over het algemeen minder urgentie dan de vraagstukken van schoolleiders. - Net als schoolleiders, reflecteren deze leidinggevenden op vraagstukken rondom medewerkers. Echter, waar schoolleiders in bijna alle gevallen reflecteren op directe interactie met medewerkers, heeft de reflectie van deze leidinggevenden betrekking op bredere vraagstukken dan een enkel gesprek (bijvoorbeeld “hoe krijg ik mijn mensen in beweging?”). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat deze leidinggevenden minder in direct contact staan met medewerkers dan de gemiddelde schoolleider. Verder heeft het reflecteren op ervaringen in het werk voor deze leidinggevenden vaker dan bij schoolleiders een sterk persoonlijke aanleiding. Het gaat dan om vraagstukken die bij schoolleiders eerder aan de orde komen in externe coaching. Dit zijn onze conclusies rondom onderzoeksvraag 5: - Wanneer je het (non- en informele) leren van schoolleiders in het vo actief wilt ondersteunen, moet je • de werkomgeving van schoolleiders goed kennen, daar regelmatig aanwezig zijn en het vertrouwen van schoolleiders hebben om hen te ondersteunen en begeleiden, • formele professionaliseringsactiviteiten ontwerpen vanuit informele principes (bijvoorbeeld door praktijkopdrachten op te nemen en momenten van reflectie toe te voegen), ruimte creëren voor schoolleiders om elkaar te ontmoeten, en • soms professionaliseringsactiviteiten samen met schoolleiders ontwerpen. - Formele reflectie-instrumenten zoals het Beroepsprofiel schoolleiders voortgezet onderwijs (Andersen & Krüger, 2013) kunnen helpen in het zichtbaar maken van de waarde van non- en informeel leren. Er schuilen wel twee gevaren in de toepassing van dergelijke instrumenten, die met name het informele leren kunnen beperken. Het eerste is dat het reflectie-instrument als beoordelingsinstrument wordt ingezet. Het tweede risico is dat het instrument, en niet de praktijk, leidend wordt in het vormgeven van het leren. - De VO-academie werkt aan de ontwikkeling van het Schoolleidersregister VO. In het beroepsregister houden schoolleiders hun professionalisering bij en wanneer zij voldoen aan een bepaalde standaard, komen ze in aanmerking voor herregistratie en kunnen ze hun beroep blijven uitoefenen. Tegelijkertijd heeft de VOacademie de ambitie om het register “ontwikkelgericht” in te richten, zodat het schoolleiders ondersteunt bij hun professionele ontwikkeling. Uit andere sectoren weten we dat een dergelijk instrument op gespannen voet kan staan met de vormen en (onvoorspelbare) leeropbrengsten van informeel leren. Nu het een feit is dat het schoolleidersregister er komt, is het van belang dat daarin erkenning en waardering is voor het non- en informele leren van schoolleiders

    Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek:Onderzoekmanifest LOOK

    Get PDF
    manifest over praktijkgericht onderzoek

    IgA Anti-β2-Glycoprotein I Autoantibodies Are Associated with an Increased Risk of Thromboembolic Events in Patients with Systemic Lupus Erythematosus

    Get PDF
    The clinical utility of testing for antiphospholipid antibodies (aPL) of IgA isotype remains controversial.To address this issue, we reasoned that if IgA aPL contribute to the clinical manifestations of the antiphospholipid syndrome, then an association with thromboembolic events should manifest in patients whose only aPL is of IgA isotype. We performed a retrospective chart review of 56 patients (31 with systemic lupus erythematosus [SLE] and 25 without SLE) whose only positive aPL was IgA anti-beta2-glycoprotein I (isolated IgA anti-beta2GPI) and compared their clinical features with 56 individually matched control patients without any aPL. Patients with isolated IgA anti-beta2GPI had a significantly increased number of thromboembolic events, as compared to controls. When patients were stratified into those with and without SLE, the association between isolated IgA anti-beta2GPI and thromboembolic events persisted for patients with SLE, but was lost for those without SLE. Titers of IgA anti-beta2GPI were significantly higher in SLE patients who suffered a thromboembolic event. Among patients with isolated IgA anti-beta2GPI, there was an increased prevalence of diseases or morbidities involving organs of mucosal immunity (i.e., gastrointestinal system, pulmonary system, and skin).The presence of isolated IgA anti-beta2GPI is associated with an increased risk of thromboembolic events, especially among patients with SLE. IgA anti-beta2GPI is associated with an increased prevalence of morbidities involving organs of mucosal immunity

    The state of the Martian climate

    Get PDF
    60°N was +2.0°C, relative to the 1981–2010 average value (Fig. 5.1). This marks a new high for the record. The average annual surface air temperature (SAT) anomaly for 2016 for land stations north of starting in 1900, and is a significant increase over the previous highest value of +1.2°C, which was observed in 2007, 2011, and 2015. Average global annual temperatures also showed record values in 2015 and 2016. Currently, the Arctic is warming at more than twice the rate of lower latitudes

    Noncoding deletions reveal a gene that is critical for intestinal function.

    Get PDF
    Large-scale genome sequencing is poised to provide a substantial increase in the rate of discovery of disease-associated mutations, but the functional interpretation of such mutations remains challenging. Here we show that deletions of a sequence on human chromosome 16 that we term the intestine-critical region (ICR) cause intractable congenital diarrhoea in infants1,2. Reporter assays in transgenic mice show that the ICR contains a regulatory sequence that activates transcription during the development of the gastrointestinal system. Targeted deletion of the ICR in mice caused symptoms that recapitulated the human condition. Transcriptome analysis revealed that an unannotated open reading frame (Percc1) flanks the regulatory sequence, and the expression of this gene was lost in the developing gut of mice that lacked the ICR. Percc1-knockout mice displayed phenotypes similar to those observed upon ICR deletion in mice and patients, whereas an ICR-driven Percc1 transgene was sufficient to rescue the phenotypes found in mice that lacked the ICR. Together, our results identify a gene that is critical for intestinal function and underscore the need for targeted in vivo studies to interpret the growing number of clinical genetic findings that do not affect known protein-coding genes

    Кинетика восстановления железа при восстановительной плавке рудоугольных окатышей

    Get PDF
    Исследовано влияние интенсивности теплообмена на кинетику восстановления железа в процессе плавки рудоугольных окатышей. Показано, что с ростом интенсивности теплообмена повышается скорость восстановительных процессов. Вследствие роста коэффициента теплообмена увеличивается глубина восстановленного слоя окатыша, существенно изменяются его структура и химический состав образующейся металлической фазы.Досліджено вплив інтенсивності теплообміну на кінетику відновлення заліза в процесі плавки рудовугільних окатишів. Показано, що при зростанні інтенсивності теплообміну підвищується швидкість відновлювальних процесів. Внаслідок зростання коефіцієнту теплообміну збільшується глибина відновленого шару окатиша, суттєво змінюються його структура та хімічний склад металевої фази, що утворюється.Influence of intensity of heat exchange is investigational on kinetics reduction of iron in the process of melting ore-coal pellets. It is rotined that speed of reduction processes rises with growth of intensity of heat exchange. Because of growth of coefficient of heat exchange the depth of the recovered layer of pellet is increased, his structure and chemical composition of appearing metallic phase changes substantially

    Motif co-regulation and co-operativity are common mechanisms in transcriptional, post-transcriptional and post-translational regulation

    Full text link
    A substantial portion of the regulatory interactions in the higher eukaryotic cell are mediated by simple sequence motifs in the regulatory segments of genes and (pre-)mRNAs, and in the intrinsically disordered regions of proteins. Although these regulatory modules are physicochemically distinct, they share an evolutionary plasticity that has facilitated a rapid growth of their use and resulted in their ubiquity in complex organisms. The ease of motif acquisition simplifies access to basal housekeeping functions, facilitates the co-regulation of multiple biomolecules allowing them to respond in a coordinated manner to changes in the cell state, and supports the integration of multiple signals for combinatorial decision-making. Consequently, motifs are indispensable for temporal, spatial, conditional and basal regulation at the transcriptional, post-transcriptional and post-translational level. In this review, we highlight that many of the key regulatory pathways of the cell are recruited by motifs and that the ease of motif acquisition has resulted in large networks of co-regulated biomolecules. We discuss how co-operativity allows simple static motifs to perform the conditional regulation that underlies decision-making in higher eukaryotic biological systems. We observe that each gene and its products have a unique set of DNA, RNA or protein motifs that encode a regulatory program to define the logical circuitry that guides the life cycle of these biomolecules, from transcription to degradation. Finally, we contrast the regulatory properties of protein motifs and the regulatory elements of DNA and (pre-)mRNAs, advocating that co-regulation, co-operativity, and motif-driven regulatory programs are common mechanisms that emerge from the use of simple, evolutionarily plastic regulatory modules

    La déchloramination des eaux de piscines par irradiation UV. Étude bibliographique

    No full text
    Cette étude a eu pour but de faire le point des connaissances sur la déchloramination des eaux de piscines par irradiation UV. L'étude bibliographique donne, pour les composés présents dans les eaux de piscines (chloramines, chlore libre, THM, ions nitrate), les spectres d'absorption UV/visible, les rendements quantiques de photolyse à 254 nm, les doses UV à 254 nm nécessaires pour obtenir un rendement d'élimination de 50 % ainsi que des informations concernant les mécanismes de photolyse. Ces données indiquent en particulier que la photodécomposition des chloramines résulte d'une série de réactions radicalaires encore assez mal connues et nécessite des doses UV relativement élevées. La déchloramination des eaux de piscines par irradiation UV sera aussi accompagnée d'une décomposition du chlore libre. Sur le plan appliqué, l'étude montre que plusieurs déchloraminateurs UV ont actuellement été agréés en France par la Direction Générale de la Santé. La déchloramination des eaux de piscines par irradiation UV permet une diminution significative de la concentration en chlore combiné mais conduirait à une augmentation importante de la concentration en THM et parfois en trichloramine dans l'eau des bassins. En l'état actuel des connaissances, des analyses et des études complémentaires s'avèrent nécessaires afin de préciser et d'expliquer l'impact de la déchloramination UV sur la qualité des eaux de piscines

    Étude comparative des procédés d’oxydation avancée UV/chlore et UV/H2O2

    No full text
    L’étude comparative des vitesses de photodécomposition du chlore (0,05-50 mM; pH = 4,5-11,5; 25 °C) et du peroxyde d’hydrogène (0,1-100 mM; pH < 8,5) dans l’eau pure a montré que les valeurs des rendements quantiques globaux de photodécomposition de HOCl et de ClO‑ à 254 nm sont pratiquement identiques (Φ = 1,0 ± 0,1) à celui de H2O2 (Φ = 1,0) et ne varient pas avec la concentration initiale en chlore et en ions bicarbonate (0-10 mM; pH 8,5). La décomposition du chlore s’accompagne d’une production d’oxygène et de chlorate. L’étude de l’oxydation de l’acide benzoïque (pH ≈ 8) a montré que les vitesses décroissent dans l’ordre suivant : UV/chlore > UV/H2O2 >> UV seul >> chloration. Les analyses de chromatographie liquide haute pression (HPLC) ont montré que l’oxydation de l’acide benzoïque par le procédé UV/chlore conduit à plus de sous-produits de dégradation que par le procédé UV/H2O2 en raison de la formation de chlorophénols résultant de réactions initiées par le chlore et Cl•.The comparative study of the photodecomposition rates of chlorine (0.05-50 mM; pH = 4.5-11.5; 25°C) and of hydrogen peroxide (0.1-100 mM; pH < 8.5) in pure water has shown that the values of the overall quantum yield of photodecomposition of HOCl and ClO‑ at 254 nm are almost identical (Φ = 1.0 ± 0.1) to that for H2O2 (Φ = 1.0) and do not vary with the initial concentration of chlorine or bicarbonate ions (0-10 mM; pH 8.5). The decomposition of chlorine is accompanied by a production of oxygen and chlorate. The study of the oxidation of benzoic acid (pH ≈ 8) showed that the degradation rates decrease in the following order: UV/chlorine > UV/H2O2 >> UV alone >> chlorination alone. High pressure liquid chromatography (HPLC) analyses have shown that oxidation of benzoic acid by the UV/chlorine advanced oxidation process (AOP) leads to more degradation by-products than by the UV/H2O2 AOP, because of the formation of chlorinated by-products by reactions involving chlorine and Cl•
    corecore