324 research outputs found
Inventarisatie MZI oogst 2009
In het kader van het meerjarige onderzoeksprogramma ‘Monitoring MZI's in de Westelijke Waddenzee en Oosterschelde’ is in 2009 de oogst en productiviteit van MZI activiteiten onderzocht. Hiertoe is gebruik gemaakt van MZI-rapportages op basis van experimenteervergunningen MZI, MZI-rapportages op basis van perceelvergunningen MZI van telefonisch interviews met ondernemers. De waarden liggen voor de Oosterschelde en de Westelijke Waddenzee lager dan de gerealiseerde opbrengsten van 2008. Het ruimtebeslag ligt momenteel op 33% effectieve productieruimte van de totaal vergunde ruimte. De totale productie valt binnen de uitgangspunten van het beleid. Er is geen uitspraak gedaan over het effect van de gerealiseerde productiviteit op de draagkracht. Hiervoor is het van belang dat de analyse wordt uitgevoerd op een hogere resolutie, waarbij een analyse van de totale productie en productiviteit per deelgebied uitgevoerd moet worden. Dergelijke analyses zullen binnen andere onderzoeken uitgevoerd worden
Draining Sustainable Profit Fase 1: deskstudie naar mogelijkheden voor benutting van drainwater voor het kweken van algen voor oesterteelt
Drainwater dat vrij komt in de glastuinbouw bevat zouten en voedingsstoffen die bij lozing een belasting op de watersystemen geven, hetgeen lozingsheffingen met zich meebrengt en waardoor tevens waardevolle nutriënten verloren gaan. De uitdaging van het reduceren van de milieubelasting ligt in het hergebruiken van de nutriënten, waardoor een kostenpost kan worden omgezet in een renderende reststroom. Het (beperkte) zoutgehalte (3 ppt of in geconcentreerde vorm 12 ppt) van het drainwater maakt het water mogelijk geschikt voor de kweek van brakwater (en adaptieve mariene) algensoorten. Hierdoor worden waardevolle nutriënten onttrokken en wordt de anorganische belasting van het drainwater lager. Het gekweekte algenproduct kan geschikt zijn voor een aanvullende teelt van een aquacultuurproduct zoals schelpdieren, deze kunnen aan elkaar gekoppeld worden. Aangezien dergelijke mogelijkheden nieuw zijn, bestaan er nog een aantal onbekende factoren, zoals het selecteren van geschikte soorten algen voor kweek, de voedingswaarde van de oester en voedselveiligheidsrisico’s. Deze parameters worden aan de hand van een desk studie gekoppeld aan laboratorium experimenten onderzocht
Haalbaarheidsstudie biologische aquacultuur in de Nederlandse mosselsector
Vanuit (een deel van) de mosselsector lijkt behoefte te zijn aan een onderscheidend label, waarmee de vermarkting van het product en het imago van de sector kunnen worden verbeterd. Aquacultuur is biologisch als het bijdraagt aan de gezondheid van het ecosysteem inclusief biodiversiteit, biologische cycli en biologische activiteit. Mosselkweek voldoet in veel gevallen aan deze definitie omdat mosselen in het buitenwater niet worden gevoerd en dus worden er geen extra voedingsstoffen aan het water toegevoegd. Om voor het keurmerk biologisch (organic in het Engels) in aanmerking te komen moet aan een aantal nader gespecificeerde criteria worden voldaan. Doel van het project is het uitvoeren van evaluatie om de haalbaarheid voor biologische productie van mosselen binnen de Nederlandse mosselsector te beoordelen. Op basis van de haalbaarheidsstudie kan door de sector in overleg met de overheden besloten worden of er ruimte en mogelijkheden voor biologische mosselproductie in Nederland zijn, waardoor voor een enkel bedrijf of (een deel van) de sector de mogelijkheid gecreëerd wordt om tot conversie tot biologische mosselkweek te komen
Onderzoek naar Duurzame Schelpdiervisserij (PRODUS) Eindrapport deelproject 1 c
De fluctuaties in aanbod van mosselzaad en druk op de visserij hebben er toe geleid dat de sector is gaan zoeken naar alternatieve bronnen van jonge mosselen. Sinds 2000 wordt gewerkt aan het ontwikkelen van mosselzaadinvangsystemen (MZI’s). Er is onder andere gekeken naar variatie in zaadinvang en groei van het zaad, het effect van MZI's op de bodemfauna en -structuur en op vogels en zeezoogdieren. Het artikel eindigt met enkele conclusies en aanbevelingen
Risico beoordeling opbloei Alexandrium ostenfeldii in het Kustlaboratorium en mitigerende maatregelen
In de zomer van 2012 en 2013 is de potentieel toxische alg Alexandrium ostenfeldii in de Ouwerkerkse kreek op Schouwen-Duiveland aangetroffen. Deze kreek loost op de Oosterschelde. De algensoort is ook aangetroffen in de Oosterschelde in de nabijheid van het lozingspunt van de kreek. Zodoende bestaat bij mosselkwekers zorgen over de mogelijke aanwezigheid van de toxische alg in de uitstroom vanuit het Kustlaboratorium (van aquacultuur) naar de Oosterschelde waar zich mosselpercelen bevinden. De huidige deskstudie inventariseert de risico’s en doet voorstellen voor mitigerende maatregelen
Quasi-classical rate coefficient calculations for the rotational (de)excitation of H2O by H2
The interpretation of water line emission from existing observations and
future HIFI/Herschel data requires a detailed knowledge of collisional rate
coefficients. Among all relevant collisional mechanisms, the rotational
(de)excitation of H2O by H2 molecules is the process of most interest in
interstellar space. To determine rate coefficients for rotational de-excitation
among the lowest 45 para and 45 ortho rotational levels of H2O colliding with
both para and ortho-H2 in the temperature range 20-2000 K. Rate coefficients
are calculated on a recent high-accuracy H2O-H2 potential energy surface using
quasi-classical trajectory calculations. Trajectories are sampled by a
canonical Monte-Carlo procedure. H2 molecules are assumed to be rotationally
thermalized at the kinetic temperature. By comparison with quantum calculations
available for low lying levels, classical rates are found to be accurate within
a factor of 1-3 for the dominant transitions, that is those with rates larger
than a few 10^{-12}cm^{3}s^{-1}. Large velocity gradient modelling shows that
the new rates have a significant impact on emission line fluxes and that they
should be adopted in any detailed population model of water in warm and hot
environments.Comment: 8 pages, 2 figures, 1 table (the online material (4 tables) can be
obtained upon request to [email protected]
Parasitic wasp-associated symbiont affects plant-mediated species interactions between herbivores
Microbial mutualistic symbiosis is increasingly recognised as a hidden driving force in the ecology of plant–insect interactions. Although plant-associated and herbivore-associated symbionts clearly affect interactions between plants and herbivores, the effects of symbionts associated with higher trophic levels has been largely overlooked. At the third-trophic level, parasitic wasps are a common group of insects that can inject symbiotic viruses (polydnaviruses) and venom into their herbivorous hosts to support parasitoid offspring development. Here, we show that such third-trophic level symbionts act in combination with venom to affect plant-mediated interactions by reducing colonisation of subsequent herbivore species. This ecological effect correlated with changes induced by polydnaviruses and venom in caterpillar salivary glands and in plant defence responses to herbivory. Because thousands of parasitoid species are associated with mutualistic symbiotic viruses in an intimate, specific relationship, our findings may represent a novel and widespread ecological phenomenon in plant–insect interactions
Shango businessplan: gecontroleerd schelpdierkweeksysteem, van zaad tot aan consumptiemossel; systeemontwerp, protocollen, technisch-economische haalbaarheid
Het natuurlijke aanbod van uitgangsmateriaal voor schelpdierteelt(zaad) vertoont jaarlijks sterke fluctuaties. Er is daarom behoefte aan nieuwe technieken ten behoeve van de zaadvoorziening. Een nieuwe techniek is productie van zaad op land in een hatchery/nursery Het project is gericht op de mossel (Mytilus Edulis) en het ontwikkelen en uittesten van een prototype hatchery/nursery met growout systemen. De technische beschrijving beperkt zich tot op systeemniveau, inclusief het programma van eisen voor de benodigde componenten. Tevens worden de operationele aspecten in protocollen weergegeven. Tenslotte wordt aan het eind een technisch-economische beschouwing gegeven. De kostprijs voor hatcheryzaad is nog vele malen te hoog t.o.v. bodemzaad en mosselzaadinvang
Physical Characteristics of a Dark Cloud in an Early Stage of Star Formation toward NGC 7538: an Outer Galaxy Infrared Dark Cloud?
In the inner parts of the Galaxy the Infrared Dark Clouds (IRDCs) are
presently believed to be the progenitors of massive stars and star clusters.
Many of them are predominantly devoid of active star formation and for now they
represent the earliest observed stages of massive star formation. Their Outer
Galaxy counterparts, if present, are not easily identified because of a low or
absent mid-IR background. We characterize the ambient conditions in the Outer
Galaxy IRDC candidate G111.80+0.58, a relatively quiescent molecular core
complex in the vicinity of NGC7538. We conduct molecular line observations on a
number of dense cores and analyze the data in terms of excitation temperature,
column and volume density, mass and stability. The temperatures (15-20K) are
higher than expected from only cosmic ray heating, but comparable to those
found in massive cores. Star forming activity could be present in some cores,
as indicated by the presence of warm gas and YSO candidates. The observed
super-thermal line-widths are typical for star forming regions. The velocity
dispersion is consistent with a turbulent energy cascade over the observed size
scales. We do not find a correlation between the gas temperature and the
line-width. The LTE masses we find are much larger than the thermal Jeans mass
and fragmentation is expected. In that case the observed lines represent the
combined emission of multiple unresolved components. We conclude that
G111.80+0.58 is a molecular core complex with bulk properties very similar to
IRDCs in an early, but not pristine, star forming state. The individual cores
are close to virial equilibrium and some contain sufficient material to form
massive stars and star clusters. The ambient conditions suggest that turbulence
is involved in supporting the cores against gravitational collapse.Comment: Accepted for publication in A&A -- 19 pages, 9 figures -- high
resolution available at
http://www.astro.rug.nl/~frieswyk/Data/Research/OGIRDC/index.htm
- …