Modulation of gluteus medius activity reflects the potential of the muscle to meet the mechanical demands during perturbed walking

Mediolateral stability during walking can be controlled by adjustment of foot placement. Reactive activity of gluteus medius (GM) is modulated during the gait cycle. However, the mechanisms behind the modulation are yet unclear. We measured reactive GM activity and kinematics in response to a mediolateral platform translation during different phases of the gait cycle. Forward simulations of perturbed walking were used to evaluate the isolated effect of the perturbation and the GM response on gait stability. We showed that the potential of GM to adjust lateral foot placement and prevent collisions during swing varies during the gait cycle and explains the observed modulation. The observed increase in stance, swing or combined GM activity causes an outward foot placement and therefore compensates for the loss of stability caused by a perturbation early in the gait cycle. GM activity of the swing leg in response to a platform translation late in the gait cycle counteracts foot placement, but prevents collision of the swing foot with the stance leg. This study provides insights in the neuromechanics of reactive control of gait stability and proposes a novel method to distinguish between the effect of perturbation force and reactive muscle activity on gait stability

Twee aardewerkensembles en de materiële resten van het laatmiddeleeuwse schoenlappers-/oudeschoenmakersambacht uit de site Barbarahof in Leuven

Naar aanleiding van de bouw van een nieuw wooncomplex en ondergrondse parkeergarage werd een archeologisch onderzoek uitgevoerd op het Barbarahof in Leuven. Van dit stadsdeel was nog geen archeologische informatie voorhanden, maar historische bronnen en iconografische documentatie tonen aan dat de bouwplek nog gelegen is binnen de oudste stadsomwalling. Twee bijzondere vondstcomplexen uit de opgravingen werden geselecteerd voor een doorgedreven studie. Het betreft enerzijds het aardewerk, het metaal en een grote hoeveelheid leerresten uit een grote kuil, die een uitzonderlijke kans biedt de materiële resten van het laatmiddeleeuwse oudeschoenmakersambacht te bestuderen, en anderzijds het schervenmateriaal uit twee grachten uit de oudste occupatiefase van de site, niet alleen belangrijk voor de datering en interpretatie ervan, maar ook voor de kennisopbouw van de lokale aardewerkconsumptie in de 12de eeuw in de regio Leuven

The effect of habitual foot strike pattern on the Gastrocnemius medialis muscle-tendon interaction and muscle force production during running

The interaction between Gastrocnemius medialis (GM) muscle and Achilles tendon, i.e. muscle-tendon unit (MTU) interaction, plays an important role in minimizing the metabolic cost of running. Foot strike pattern (FSP) has been suggested to alter MTU interaction and subsequently the metabolic cost of running. However, metabolic data from experimental studies on FSP is inconsistent and a comparison of MTU interaction between FSP is still lacking. We therefore investigated the effect of habitual rearfoot and mid-/forefoot striking on MTU interaction, ankle joint work and plantar flexor muscle force production while running at 10 and 14 km/h. GM muscle fascicles of 9 rearfoot and 10 mid-/forefoot strikers were tracked using dynamic ultrasonography during treadmill running. We collected kinetic and kinematic data, and used musculoskeletal models to determine joint angles and calculate MTU lengths. In addition, we used dynamic optimization to assess plantar flexor muscle forces. During ground contact, GM fascicle shortening (p = 0.02) and average contraction velocity (p = 0.01) were 40 to 45% greater in rearfoot strikers than mid-/forefoot strikers. Differences in contraction velocity were especially prominent during early ground contact. Moreover, GM (p = 0.02) muscle force was greater during early ground contact in mid-/forefoot strikers than rearfoot strikers. Interestingly, we did not find differences in stretch or recoil of the series elastic element between FSP. Our results suggest that, for the GM, the reduced muscle energy cost associated with lower fascicle contraction velocity in mid-/forefoot strikers may be counteracted by greater muscle forces during early ground contact

Leuven Barbarahof Archeologische opgraving

Dit rapport werd ingediend bij het agentschap samen met een aantal afzonderlijke digitale bijlagen. Een aantal van deze bijlagen zijn niet inbegrepen in dit pdf document en zijn niet online beschikbaar. Sommige bijlagen (grondplannen, fotos, spoorbeschrijvingen, enz.) kunnen van belang zijn voor een betere lezing en interpretatie van dit rapport. Indien u deze bijlagen wenst te raadplegen kan u daarvoor contact opnemen met: [email protected]

Het karmelietenklooster van Aalst (prov. Oost-Vl.) (1497-1797): het gebouwenbestand, de begravingen en het fysisch-antropologische onderzoek

Naar aanleiding van de geplande bouw van een ondergrondse parkeergarage, werd in 2004-2005 een deel van de Hopmarkt in Aalst archeologisch onderzocht. Dit archeologisch project, het grootste ooit in de Aalsterse binnenstad, was een samenwerking tussen het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE, nu OE) en het stadsbestuur van Aalst. De Hopmarkt was oorspronkelijk een veel kleiner plein en heette de Veemarkt. Het zuidelijke, opgegraven deel van de huidige Hopmarkt was in de middeleeuwen bebouwd. Aan de burgerlijke bewoning ten zuiden van de Veemarkt kwam eind 15de eeuw een einde door de inplanting van een klooster. In 1497 kregen de karmelieten van Liedekerke de toestemming om hun klooster te verplaatsen naar de binnenstad van Aalst. Na de Franse Revolutie werd het in 1797 opgeheven en werden de gebouwen verkocht. De kloosterkerk kreeg uiteindelijk een nieuwe bestemming, onder andere als schouwburg, een functie die ze behield tot de afbraak in 1936. Het kloosterpand werd opgedeeld in een tiental woonhuizen, die pas na de Tweede Wereldoorlog verdwenen. Een deel van de westelijk gelegen gronden, waar zich de kloostertuinen en de boomgaard bevonden, werd in 1808 omgevormd tot een plein: de Botermarkt. In 1872 besliste het stadsbestuur om op deze plaats een overdekte markt te plaatsen, die in 1953 opnieuw afgebroken werd.Naast enkele prehistorische sporen en resten leverde het archeologisch onderzoek een zeer grote hoeveelheid gegevens op voor de verschillende middeleeuwse en postmiddeleeuwse occupatiefasen, daterend van de 12de tot de eerste helft van de 20ste eeuw. Door de omvangrijkheid van de opgravingsgegevens is het onmogelijk de volledige studie en publicatie ervan in één keer uit te voeren. De resultaten van het onderzoek zullen verschijnen in verschillende deelstudies, waarvan dit artikel het eerste is. Deze bijdrage bestudeert enerzijds alle gegevens over de bouwgeschiedenis van het klooster en anderzijds de begravingen die er plaatsgevonden hebben, waarbij zowel de studie van de graven en de grafvondsten als de resultaten van het fysisch-antropologische onderzoek uitgebreid aan bod komen. De archeologische resultaten worden zoveel mogelijk geconfronteerd met de geschreven bronnen, met de bedoeling een zo coherent mogelijk beeld te geven van de geschiedenis van het klooster en van de begravingen die er plaatsvonden.Deze studie kan een wezenlijke bijdrage betekenen in de visie rond het ontstaan en de groei van stedelijke kloosters van bedelorden in het algemeen en van het Aalsterse karmelietenklooster in het bijzonder

Reproducibility of onset and recovery oxygen uptake kinetics in moderately impaired patients with chronic heart failure

Oxygen (O2) kinetics reflect the ability to adapt to or recover from exercise that is indicative of daily life. In patients with chronic heart failure (CHF), parameters of O2 kinetics have shown to be useful for clinical purposes like grading of functional impairment and assessment of prognosis. This study compared the goodness of fit and reproducibility of previously described methods to assess O2 kinetics in these patients. Nineteen CHF patients, New York Heart Association class II–III, performed two constant-load tests on a cycle ergometer at 50% of the maximum workload. Time constants of O2 onset- and recovery kinetics (τ) were calculated by mono-exponential modeling with four different sampling intervals (5 and 10 s, 5 and 8 breaths). The goodness of fit was expressed as the coefficient of determination (R2). Onset kinetics were also evaluated by the mean response time (MRT). Considering O2 onset kinetics, τ showed a significant inverse correlation with peak- \documentclass[12pt]{minimal} \usepackage{amsmath} \usepackage{wasysym} \usepackage{amsfonts} \usepackage{amssymb} \usepackage{amsbsy} \usepackage{mathrsfs} \usepackage{upgreek} \setlength{\oddsidemargin}{-69pt} \begin{document} \ifmmode\expandafter\dot\else\expandafter\.\fi{V}{\text{O}}_{2} \end{document} (R = −0.88, using 10 s sampling intervals). The limits of agreement of both τ and MRT, however, were not clinically acceptable. O2 recovery kinetics yielded better reproducibility and goodness of fit. Using the most optimal sampling interval (5 breaths), a change of at least 13 s in τ is needed to exceed normal test-to-test variations. In conclusion, O2 recovery kinetics are more reproducible for clinical purposes than O2 onset kinetics in moderately impaired patients with CHF. It should be recognized that this observation cannot be assumed to be generalizable to more severely impaired CHF patients

Discrimination, Reliability, Sensitivity, and Specificity of Robotic Surgical Proficiency Assessment With Global Evaluative Assessment of Robotic Skills and Binary Scoring Metrics: Results From a Randomized Controlled Trial

Objective: To compare binary metrics and Global Evaluative Assessment of Robotic Skills (GEARS) evaluations of training outcome assessments for reliability, sensitivity, and specificity. Background: GEARS–Likert-scale skills assessment are a widely accepted tool for robotic surgical training outcome evaluations. Proficiency-based progression (PBP) training is another methodology but uses binary performance metrics for evaluations. Methods: In a prospective, randomized, and blinded study, we compared conventional with PBP training for a robotic suturing, knot-tying anastomosis task. Thirty-six surgical residents from 16 Belgium residency programs were randomized. In the skills laboratory, the PBP group trained until they demonstrated a quantitatively defined proficiency benchmark. The conventional group were yoked to the same training time but without the proficiency requirement. The final trial was video recorded and assessed with binary metrics and GEARS by robotic surgeons blinded to individual, group, and residency program. Sensitivity and specificity of the two assessment methods were evaluated with area under the curve (AUC) and receiver operating characteristics (ROC) curves. Results: The PBP group made 42% fewer objectively assessed performance errors than the conventional group (P &lt; 0.001) and scored 15% better on the GEARS assessment (P = 0.033). The mean interrater reliability for binary metrics and GEARS was 0.87 and 0.38, respectively. Binary total error metrics AUC was 97% and for GEARS 85%. With a sensitivity threshold of 0.8, false positives rates were 3% and 25% for, respectively, the binary and GEARS assessments. Conclusions: Binary metrics for scoring a robotic VUA task demonstrated better psychometric properties than the GEARS assessment. </jats:sec