22 research outputs found
Kommunikationstechnologien und ihre Auswirkung auf die persönlichen Beziehungen
Die Autoren bilanzieren 30 Jahre Medienwirkungsforschung unter dem Gesichtspunkt ihres Ertrages für das Verständnis der sozialen Beziehungen und kulturellen Prozesse. Es wird ein Ansatz vorgeschlagen, der die Entwicklung der Kommunikationstechnologien daraufhin prüft, welche Selektionen sie ermöglichen, d.h. welche Menschen sich auf ihrer Grundlage um welche Themen versammeln können. Als Medienwirkung wird hier vor allem der Einfluß der Medien auf die "Muster der Gesellung" verstanden. Die einzelnen Medien (von der Fotografie, dem Telefon über Radio, Film,Fernsehen bis hin zu Video und PC) werden unter diesem Gesichtspunkt jeweils kurz charakterisiert. Als Konsequenz der Analyse wird festgehalten, daß eine verstärkte Selektion von Interessen und eine Spezialisierung von Identitäten durch die Medien bewirkt werde; persönliche Beziehungen und die subjektive Interessenformation werden mehr und mehr der Kontrolle von Nachbarschaft und Verwandtschaft entzogen. Man könne z.B. bei Jugendlichen von einem "Individualisierungsschub" sprechen. (psz
Lawson criterion for ignition exceeded in an inertial fusion experiment
For more than half a century, researchers around the world have been engaged in attempts to achieve fusion ignition as a proof of principle of various fusion concepts. Following the Lawson criterion, an ignited plasma is one where the fusion heating power is high enough to overcome all the physical processes that cool the fusion plasma, creating a positive thermodynamic feedback loop with rapidly increasing temperature. In inertially confined fusion, ignition is a state where the fusion plasma can begin "burn propagation" into surrounding cold fuel, enabling the possibility of high energy gain. While "scientific breakeven" (i.e., unity target gain) has not yet been achieved (here target gain is 0.72, 1.37 MJ of fusion for 1.92 MJ of laser energy), this Letter reports the first controlled fusion experiment, using laser indirect drive, on the National Ignition Facility to produce capsule gain (here 5.8) and reach ignition by nine different formulations of the Lawson criterion
Emissions of isoprene, monotreme and short-chained carbonyl compounds from Eucalyptus spp. in southern Australia
Eucalypts are among the highest emitters of biogenic volatile organic compounds, yet there is relatively little data available from field studies of this genus. Emissions of isoprene, monoterpenes and the short-chained carbonyls formaldehyde, acetaldehyde and acetone were determined from four species (Eucalyptus camaldulensis, Eucalyptus globulus, Eucalyptus grandis, and Eucalytpus viminalis) in Australia. A smaller comparative study was conducted on E. camaldulensis in south-eastern Australia. Carbonyl emissions, reported here for the first time from eucalypts, were generally comparable with rates reported for other species, with diurnal emissions peaking at about 4, 75 and 34 nmol m-2 min-1 for acetone, formaldehyde and acetaldehyde respectively. There was wide variation in diurnal isoprene and monoterpene emissions between species, but under standard conditions, isoprene emissions were much lower than previous reports. Conversely, standard emission rates of monoterpenes were as much as six times greater than previous reports for some species. Emission of each carbonyl was correlated with its ambient concentration across different species, but more weakly related to temperature. Acetaldehyde emission in particular was significantly correlated with transpiration, but not with sap flow or with ethanol concentrations in xylem sap, suggesting fermentation within the leaf and stomatal conductance are primary controlling processes. Differences in acetaldehyde exchange velocities between sites, in addition to transpiration differences, suggest stomata may indeed exert long term emission regulation, in contrast to compounds for which no biological sink exists
Dialoog doen!: duurzame professionalisering in het hbo
In deze bundel doen we verslag van de onderzoeksprojecten die de leden van de kenniskring in de periode 2010-2012 hebben uitgevoerd in het kader van het hiervoor beschreven programma. Het startpunt van de meeste van deze onderzoeksprojecten werd gevormd door de
onderzoeksresultaten van twee grote kwantitatieve onderzoeken naar loopbaanleren in het (v)mbo en het hbo. Beide onderzoeken lieten zien dat studenten pas in staat en bereid zijn zich actief met hun loopbaan bezig te houden, wanneer ze een leeromgeving wordt geboden die -zoals hiervoor al is opgemerkt- zowel praktijkgestuurd als vraaggestuurd is. Meer concreet betekent dit dat het leren vooral moet plaatsvinden op basis van/naar aanleiding van concrete
praktijkproblemen, waarvoor door de studenten zelf een oplossing moet worden gevonden.
De daarvoor noodzakelijke theorie moet worden aangeboden wanneer studenten merken dat ze zonder nieuwe concepten (c.q. zonder een andere probleemdefinitie) niet verder komen in het oplossen van het praktijkprobleem. Dit vereist een cultuuromslag in de school en een
andere professionele identiteit bij docenten. Traditioneel is het leerproces immers theoriegestuurd: de theorie wordt aangeboden voordat studenten concrete ervaringen hebben met de praktijk(problemen). En zelfs als ze via stages e.d. deze ervaringen wel opdoen, blijft er een kloof bestaan tussen de lessen op school en de ervaringen die ze in bedrijven/instellingen opdoen.
Deze kloof wordt weerspiegeld in de professionele identiteit van de docenten: een 'goede' docent wordt door de meeste docenten (en hun managers) gedefinieerd als een professional die met veel plezier en vakkundigheid tegen studenten spreekt over haar/zijn vakgebied.
Nodig is echter - als men tenminste de stelling onderschrijft dat zelfsturing steeds belangrijker wordt - een professional die met studenten spreekt over hun ervaringen in en met de beroepspraktijk en op basis daarvan 'just in time' en 'just enough' theorie aandraagt.
Uit het onderzoek dat verricht wordt binnen het lectoraat Pedagogiek van de Beroepsvorming blijkt dat docenten (en hun managers) erg veel moeite hebben met deze nieuwe rol. Allereerst omdat ze de concrete vaardigheden missen om met studenten een dialoog aan te gaan over
de betekenis van hun praktijkervaringen voor het vormgeven van hun (levens)loopbaan