12 research outputs found

    Maternal and fetal genetic effects on birth weight and their relevance to cardio-metabolic risk factors.

    Get PDF
    Birth weight variation is influenced by fetal and maternal genetic and non-genetic factors, and has been reproducibly associated with future cardio-metabolic health outcomes. In expanded genome-wide association analyses of own birth weight (n = 321,223) and offspring birth weight (n = 230,069 mothers), we identified 190 independent association signals (129 of which are novel). We used structural equation modeling to decompose the contributions of direct fetal and indirect maternal genetic effects, then applied Mendelian randomization to illuminate causal pathways. For example, both indirect maternal and direct fetal genetic effects drive the observational relationship between lower birth weight and higher later blood pressure: maternal blood pressure-raising alleles reduce offspring birth weight, but only direct fetal effects of these alleles, once inherited, increase later offspring blood pressure. Using maternal birth weight-lowering genotypes to proxy for an adverse intrauterine environment provided no evidence that it causally raises offspring blood pressure, indicating that the inverse birth weight-blood pressure association is attributable to genetic effects, and not to intrauterine programming.The Fenland Study is funded by the Medical Research Council (MC_U106179471) and Wellcome Trust

    A-toomkuilsurvey 2021 : Eerste stap richting een gestandaardiseerde methodiek

    No full text
    In opdracht van het ministerie van LNV is in 2021 een start gemaakt met een nieuwe vismonitoringsreeks op basis van gestandaardiseerde jaarlijkse bemonsteringen met een A-toomkuil en stortkuil. De opzet van monitoring is gebaseerd op een pilot die binnen een EFMZV-project in samenwerking met STIJ, ATKB en beroepsvissers is uitgevoerd in 2018 en 2019. Het doel van de nieuwe monitoringsreeks is het ontwikkelen van een meer integraal beeld van de jaarlijkse ontwikkelingen in de visstand in beide meren, ten behoeve van het visstand- en visserijbeheer. Het integrale karakter houdt in dat zo goed mogelijk een beeld wordt verkregen van de veranderingen in soortsamenstelling en van de lengteverdelingen in de visstand. Deze informatie is wenselijk vanuit de toegenomen vraag vanuit het beheer om aan de hand van vismonitoring beter te kunnen voldoen aan verschillende zaken, zoals de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de behoefte vanuit het visserijbeheer om ontwikkelingen in zowel het jonge als het oudere visbestand zo goed mogelijk in beeld te krijgen, de behoefte vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn om voedselsamenstelling voor visetende vogels zo goed mogelijk in beeld te brengen, en de in het algemeen veranderende informatiebehoefte met betrekking tot de visstand in het IJsselmeer, waarbij steeds meer vanuit een ecosysteembenadering gewerkt wordt. De resultaten van deze survey worden vergeleken met de resultaten van de jaarlijkse visstandmonitoring met de boomkor en elektrokor, zodat op termijn kan worden beoordeeld welke vorm(en) van monitoring het beste voorzien in de informatiebehoefte.De bemonstering wordt in samenwerking met beroepsvissers en externe visexperts opgezet en uitgevoerd, waardoor de resultaten breed gedragen zullen worden door betrokkenen en belangenpartijen. In de komende jaren zal de methode waar nodig worden verbeterd en routines voor een gestandaardiseerde monitoring worden geoptimaliseerd. De A-toomkuilsurvey is in 2021 grotendeels goed verlopen. Op basis van drie jaar en drie verschillende monitoringsopzetten is het niet mogelijk van trends te spreken. De A-toomkuilsurvey had in 2021 voor de meeste soorten een hoger gemiddeld vangstsucces (aantallen en gewicht per hectare) dan de boomkorsurvey, ving meer verschillende soorten en voor een aantal soorten een breder lengtespectrum. Ook voor de vier schubvissoorten (brasem, baars, blankvoorn en snoekbaars) gold dit grotendeels. Uitzonderingen waren snoekbaars op het Markermeer (hoger vangstsucces in boomkorsurvey en een groter aandeel 30-40 cm individuen) en baars op het Markermeer (in de boomkorsurvey een groter aandeel grote individuen). Let hierbij op dat behalve het tuig, ook deperiode van bemonstering, locaties van de trekken en de tijd van de dag (dag/nacht) verschillen tussen deze surveys. Gevonden verschillen tussen de surveys zijn dus niet alleen een effect van het gebruik van een ander tuig. De A-toomkuilsurvey lijkt ook geschikt voor de monitoring van Noordzeehouting, invasieve grondels, aal en spiering. Op termijn (na een reeks jaren) zal ook het effect van (toevallige) bemonsteringsvariatie op de geschatte bestandsindices voor de verschillende soorten worden geanalyseerd zodat dit aspect meegewogen kan worden in de informatiekracht van de verschillende monitoringsvormen.De survey zoals dit jaar uitgevoerd lijkt te voldoen aan de doelstelling een goed beeld te verkrijgen van de (veranderingen in) soortsamenstelling en van de lengteverdelingen in de visstand. Wel moet de opzet geëvalueerd worden met alle betrokkenen. Zo is het voor de staandwantvisserij van belang dat zij de te bemonsteren locaties minimaal één (vooraf aangegeven) nacht vrij laten, zodat bijvoorbeeld ook de zandwinputten goed bemonsterd kunnen worden. Ook dient volgend jaar duidelijker gecommuniceerd te worden dat er wel wat vrijheid is m.b.t. het verleggen van trekken i.v.m. bijvoorbeeld obstakels of weersomstandigheden, maar dat er niet verder afgeweken dient te worden van het plan

    Op weg naar een duurzame visserij op het IJsselmeer- Markermeer; gezamenlijke bestandopnamen als stap naar breed gedragen vangstadviezen : Aanvulling 2019 en Evaluatie

    No full text
    De huidige visbestandsopnamen wijken vaak af van het beeld dat vissers hebben naar aanleiding van hun eigen waarnemingen en ervaringen. Als basis voor een duurzame visserij in het IJsselmeer en Markermeer is een betrouwbare, wetenschappelijke en door de IJsselmeer-vissers gedragen methode voor bestandsopname van groot belang. De huidige visserijonafhankelijke bemonstering van het IJsselmeer en Markermeer wordt jaarlijks door Wageningen Marine Research uitgevoerd met een verhoogde boomkor (1 meter hoog; 4 meter breed) en met een elektrostramienkor

    Vismonitoring Benedenrivieren : op weg naar een breed gedragen kennisbasis

    No full text
    WMR en ATKB zijn door het Ministerie van LNV gevraagd om onderzoek uit te voeren naar de visstand in het benedenrivierengebied. In voorliggend rapport worden de resultaten van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd en besproken. Het doel van voorliggend onderzoek was drieledig; (1) inzicht in de bestanden van de bemonsterde vissoorten: voorkomen, biomassa's, lengte-opbouw en leeftijd, (2)vergelijking met eerdere bestandsonderzoeken en reguliere monitoringsonderzoeken in het benedenrivierengebied en (3) indien mogelijk een indicatie van de impact van beroeps- en sportvisserij op de bestanden. Het doel van het onderzoek was tot een zo representatief mogelijk beeld van de visstand in het benedenrivierengebied te komen, volgens een door alle betrokken partijen gedragen aanpak. Bij het opstellen van de strategie is het STOWA Handboek Hydrobiologie (Bijkerk, 2014) als vertrekpunt genomen en is, waar mogelijk en zinvol, aansluiting gezocht bij de bemonstering zoals die in 2012 in het gebied heeft plaatsgevonden (Witteveen & Bos, 2013). De op deze vertrekpunten vormgegeven monitoringsopzet is vervolgens besproken met alle betrokkenen (sportvisserij, beroepsvisserij en terreinbeheerders), met als doel om inzichten, kennis en behoeften van deze partijen te betrekken bij het bepalen van de onderzoeksopzet. De bemonstering is uitgevoerd van eind oktober tot half december (in de weken 44 t/m 50) van 2019 door ATKB in samenwerking met lokale beroepsvissers en hun schepen. Er is bemonsterd met de stortkuil, en met de zegen in habitats waar met de stortkuil niet gevist kon worden (bijv. inhammen, kreken, kribvakken). In totaal zijn 34 vissoorten gevangen. De soortensamenstelling verschilt per water. Brasem, blankvoorn en snoekbaars maakten doorgaans het grootste deel van de vangst uit. De zegenvisserij in de ondiepten/zijwateren en de stortkuilvisserij in het hoofdwater gaven ten opzichte van elkaar vaak een iets ander beeld, wat aangeeft dat beide monitoringstechnieken elkaar goed kunnen aanvullen. Dit gold ook voor de lengteverdelingen; samen vingen de tuigen een breed spectrum aan lengtes. De resultaten van deze bemonstering tonen aan dat de geschatte visstand sterk verschilt per water. Ook is opnieuw duidelijk geworden dat het benedenrivierengebied een sterk dynamisch karakter heeft, en afhankelijk is van lokale omstandigheden zoals waterstanden en het openen van de Haringvlietsluis. In de havens werden aanzienlijke concentraties jonge vis aangetroffen. Ook dat is een dynamisch aspect van de visstand. Het overkoepelende beeld is dat in het benedenrivierengebied als geheel een op het eerste gezicht gezonde visstand zit, met een gevarieerde lengtestructuur. Snoekbaars, brasem en blankvoorn domineren op de meeste plekken de visstand. De doorgaans algemene en wijdverbreide soort baars werd in geringere hoeveelheden aangetroffen. Het verschilt per water en per soort of deze zich vooral in de ondieptes/zijwateren ophoudt of in de hoofdstroom. De brasemstand lijkt op basis van de Rijkswaterbemonstering te zijn afgenomen, met name oudere brasem komt minder vaak voor dan voorheen. Het is op basis van dit onderzoek niet te zeggen in hoeverre veranderingen in de voedselbasis en/of visserij hier mogelijk aan hebben bijgedragen. Het wordt aanbevolen om de wateren en deelgebieden (hoofd- en zijwater, of dieptezones) apart te blijven bemonsteren. Om een goed beeld te krijgen van de impact van de beroeps- en sportvisserij op de bestanden is het echter ook noodzakelijk nauwkeurige informatie over de visserijinspanning en vangstgegevens te hebben. Met dergelijke gegevens kan ten eerste de vangst per inspanning berekend worden. Ontwikkelingen in vangstinspanning en vangstsucces van zowel sport- als beroepsvisserij zijn belangrijk om de ontwikkelingen in de visstand te kunnen duiden. Een belangrijk doel van deze bemonstering was om tot een gedragen aanpak en resultaat voor vismonitoring in het gebied te komen, en partijen met elkaar rond de tafel te laten zitten. Dit is volgens alle partijen het geval geweest. Ook waren partijen tijdens het bemonsteren aan boord. Dit isdoor de betrokkenen als zeer succesvol ervaren, en het wordt dan ook aangeraden om dergelijke stakeholderparticipatie in de toekomst te herhalen
    corecore