Spelling in adolescents with dyslexia: errors and modes of assessment

In this study we focused on the spelling of high-functioning students with dyslexia. We made a detailed classification of the errors in a word and sentence dictation task made by 100 students with dyslexia and 100 matched control students. All participants were in the first year of their bachelor’s studies and had Dutch as mother tongue. Three main error categories were distinguished: phonological, orthographic, and grammatical errors (on the basis of morphology and language-specific spelling rules). The results indicated that higher-education students with dyslexia made on average twice as many spelling errors as the controls, with effect sizes of d ≥ 2. When the errors were classified as phonological, orthographic, or grammatical, we found a slight dominance of phonological errors in students with dyslexia. Sentence dictation did not provide more information than word dictation in the correct classification of students with and without dyslexia

Studieopdracht naar een archeologische evaluatie en waardering van de kasteelsite te Wezemaal. (Rotselaar, provincie Vlaams-Brabant)

In het voorjaar en de zomer van 2011 voerde RAAP Archeologisch Adviesbureau een bureau- en veldonderzoek uit om de resten van het voormalig kasteel van Wezemaal te waarderen als archeologische zone. Dit kasteel heeft gedurende vele eeuwen het dorpsgezicht van Wezemaal gedomineerd. Dit rapport bespreekt eerst de landschappelijke context van het kasteelterrein met aandacht voor de topografische, geologische en bodemkundige aspecten en voor de inrichting van Wezemaal en omgeving in de Middeleeuwen. Vervolgens schetsen de auteurs aan de hand van iconografisch en archeologisch bronnenonderzoek de bewoningsgeschiedenis van het kasteel dat zeker vanaf het begin van de 13e eeuw heeft bestaan. Hoe de oudste verschijningsvorm eruit zag is onbekend. Pas vanaf de 15e eeuw duiken archivalische bronnen op, die het uitzicht van het kasteelterrein documenteren als een omgracht neer- en bovenhof. Op het neerhof stonden diverse structuren, voornamelijk uit vakwerk. Op het bovenhof lijken ten minste twee belangrijke gebouwen aanwezig te zijn geweest, namelijk het Ridderhuis en de Zaal, naast nog diverse houten structuren. Er lijkt een kasteeltype met rond, veelhoekig of vierkant grondplan aanwezig. Vanaf de Nieuwe tijd duiken de eerste iconografische bronnen op. Waar het kasteel dan aanvankelijk nog een laat-middeleeuws karakter heeft, met verdedigingselementen die, hoewel weinig functioneel, nog het uiterlijk bepalen, verandert het beeld in de loop van de 17e eeuw. De meeste gebouwen zijn dan in steen opgetrokken en ook de belangrijkste daken worden bedekt met pannen en leien. Aan het einde van de 18e eeuw wordt het dan verouderde kasteel gesloopt, waarbij diverse funderingen wel in de grond bewaard blijven. Het terrein werd in eerste instantie als een vroege landschapstuin ingericht, in de loop van de 19e eeuw wordt het grachtenstelsel aangepast en hoewel het daarna steeds als boomgaard in gebruik is gebleven, zijn in de 20e eeuw nog diverse muurrestanten gesloopt. Op basis van het veldwerk dat bestond uit een verkennend en karterend booronderzoek, een oppervlaktekartering en een geofysisch onderzoek zijn, met name bij het weerstandsonderzoek, op het bovenhof nog diverse muren en/of uitbraaksporen herkend. De structuur op het bovenhof komt daarbij enigszins overeen met de oudste afbeelding van het kasteel. Omdat gravend onderzoek niet werd toegelaten kunnen de beschermingscriteria zeldzaamheid en representativiteit niet afdoende worden vastgesteld. De overige criteria scoren echter hoog tot zeer hoog. Vooral het oostelijke deel van het onderzoeksgebied en de oost- en zuidrand van het centrale deel komen volgens het rapport in aanmerking voor bescherming als archeologische zone. Ook enkele beheersmaatregelen worden voorgesteld

Grammar disruption in a patient with Neuro-Sweet syndrome

This paper for the first time reports detailed neurolinguistic findings in a patient with Neuro-Sweet syndrome. In this patient the presenting symptoms of central nervous system (CNS) involvement primarily consisted of a selective grammar deficit restricted to spontaneous speech. On MRI a left prefrontal ischemic stroke (superior part BA 6) and two small subcortical left parietal infarctions were found. Neurolinguistic analyses, however, did not reveal a profile consistent with any observations of agrammatism caused by structural damage to the language areas critically involved in grammatical processing. It is hypothesized that selectively distorted grammar might reflect disruption of the frontosubcortical network involved in language processing. Prefrontal neurobehavioral abnormalities associated with functional disruption of the inferior medial frontal regions as demonstrated by SPECT, additionally suggest that agrammatic symptoms may be linked to a higher-level cognitive disorder following encephalopathic CNS involvement

SNP association study in PMS2-associated Lynch syndrome

Lynch syndrome (LS) patients are at high risk of developing colorectal cancer (CRC). Phenotypic variability might in part be explained by common susceptibility loci identified in Genome Wide Association Studies (GWAS). Previous studies focused mostly on MLH1, MSH2 and MSH6 carriers, with conflicting results. We aimed to determine the role of GWAS SNPs in PMS2 mutation carriers. A cohort study was performed in 507 PMS2 carriers (124 CRC cases), genotyped for 24 GWAS SNPs, including SNPs at 11q23.1 and 8q23.3. Hazard ratios (HRs) were calculated using a weighted Cox regression analysis to correct for ascertainment bias. Discrimination was assessed with a concordance statistic in a bootstrap cross-validation procedure. Individual SNPs only had non-significant associations with CRC occurrence with HRs lower than 2, although male carriers of allele A at rs1321311 (6p21.31) may have increased risk of CRC (HR = 2.1, 95% CI 1.2–3.0). A polygenic risk score (PRS) based on 24 HRs had an HR of 2.6 (95% CI 1.5–4.6) for the highest compared to the lowest quartile, but had no discriminative ability (c statistic 0.52). Previously suggested SNPs do not modify CRC risk in PMS2 carriers. Future large studies are needed for improved risk stratification among Lynch syndrome patients

Recurrent Coding Sequence Variation Explains only A Small Fraction of the Genetic Architecture of Colorectal Cancer

Whilst common genetic variation in many non-coding genomic regulatory regions are known to impart risk of colorectal cancer (CRC), much of the heritability of CRC remains unexplained. To examine the role of recurrent coding sequence variation in CRC aetiology, we genotyped 12,638 CRCs cases and 29,045 controls from six European populations. Single-variant analysis identified a coding variant (rs3184504) in SH2B3 (12q24) associated with CRC risk (OR = 1.08, P = 3.9 × 10-7), and novel damaging coding variants in 3 genes previously tagged by GWAS efforts; rs16888728 (8q24) in UTP23 (OR = 1.15, P = 1.4 × 10-7); rs6580742 and rs12303082 (12q13) in FAM186A (OR = 1.11, P = 1.2 × 10-

The Neuroscience of the flow state : involvement of the locus coeruleus norepinephrine system

Abstract: Flow is a state of full task engagement that is accompanied with low-levels of self-referential thinking. Flow is considered highly relevant for human performance and well-being and has, therefore, been studied extensively. Yet, the neurocognitive processes of flow remain largely unclear. In the present mini-review we focus on how the brain's locus coeruleus-norepinephrine (LC-NE) system may be involved in a range of behavioral and subjective manifestations of flow. The LC-NE system regulates decisions regarding task engagement vs. disengagement. This is done via different modes of baseline and stimulus-evoked norepinephrine release. We emphasize the theoretical and empirical overlap between the LC-NE system and flow. For both, a match between a person's skill and task challenge is important in order to induce high levels task-related attention. Moreover, psychophysiological indicators of LC-NE system activity, such as eye pupil diameter and arousal are also sensitive to flow states. Flow is related to arousal in an inverted U-shape. Similarly, in theories on the LC-NE system, task engagement is highest with intermediate levels of arousal. We argue that knowledge about the role of the LC-NE system in establishing the flow experience may help to gain fundamental knowledge of flow and can contribute to unifying various empirical findings on this topic

RDE-2 interacts with MUT-7 to mediate RNA interference in Caenorhabditis elegans

In Caenorhabditis elegans, the activity of transposable elements is repressed in the germline. One of the mechanisms involved in this repression is RNA interference (RNAi), a process in which dsRNA targets cleavage of mRNAs in a sequence-specific manner. The first gene found to be involved in RNAi and transposon silencing in C.elegans is mut-7, a gene encoding a putative exoribonuclease. Here, we show that the MUT-7 protein resides in complexes of ∼250 kDa in the nucleus and in the cytosol. In addition, we find that upon triggering of RNAi the cytosolic MUT-7 complex increases in size. This increase is independent of the presence of target RNA, but does depend on the presence of RDE-1 and RDE-4, two proteins involved in small interfering RNA (siRNA) production. Finally, using a yeast two-hybrid screen, we identified RDE-2/MUT-8 as one of the other components of this complex. This protein is encoded by the rde-2/mut-8 locus, previously implicated in RNAi and transposon silencing. Using genetic complementation analysis, we show that the interaction between these two proteins is required for efficient RNAi in vivo. Together these data support a role for the MUT-7/RDE-2 complex downstream of siRNA formation, but upstream of siRNA mediated target RNA recognition, possibly indicating a role in the siRNA amplification step

EWSR1—The Most Common Rearranged Gene in Soft Tissue Lesions, Which Also Occurs in Different Bone Lesions: An Updated Review

EWSR1 belongs to the FET family of RNA-binding proteins including also Fused in Sarcoma (FUS), and TATA-box binding protein Associated Factor 15 (TAF15). As consequence of the multifunctional role of EWSR1 leading to a high frequency of transcription of the chromosomal region where the gene is located, EWSR1 is exposed to aberrations such as rearrangements. Consecutive binding to other genes leads to chimeric proteins inducing oncogenesis. The other TET family members are homologous. With the advent of widely used modern molecular techniques during the last decades, it has become obvious that EWSR1 is involved in the development of diverse benign and malignant tumors with mesenchymal, neuroectodermal, and epithelial/myoepithelial features. As oncogenic transformation mediated by EWSR1-fusion proteins leads to such diverse tumor types, there must be a selection on the multipotent stem cell level. In this review, we will focus on the wide variety of soft tissue and bone entities, including benign and malignant lesions, harboring EWSR1 rearrangement. Fusion gene analysis is the diagnostic gold standard in most of these tumors. We present clinicopathologic, immunohistochemical, and molecular features and discuss differential diagnoses.</jats:p

Quality in the feed grain Market

Diffuse gliomas comprise a group of primary brain tumors that originate from glial (precursor) cells and present as a variety of malignancy grades which have in common that they grow by diffuse infiltration. This phenotype complicates treatment enormously as it precludes curative surgery and radiotherapy. Furthermore, diffusely infiltrating glioma cells often hide behind a functional blood-brain barrier, hampering delivery of systemically administered therapeutic and diagnostic compounds to the tumor cells. The present review addresses the biological mechanisms that underlie the diffuse infiltrative phenotype, knowledge of which may improve treatment strategies for this disastrous tumor type. The invasive phenotype is specific for glioma: most other brain tumor types, both primary and metastatic, grow as delineated lesions. Differences between the genetic make-up of glioma and that of other tumor types may therefore help to unravel molecular pathways, involved in diffuse infiltrative growth. One such difference concerns mutations in the NADP+-dependent isocitrate dehydrogenase (IDH1 and IDH2) genes, which occur in >80% of cases of low grade glioma and secondary glioblastoma. In this review we present a novel hypothesis which links IDH1 and IDH2 mutations to glutamate metabolism, possibly explaining the specific biological behavior of diffuse glioma

Speckle Tracking Echocardiography for the Assessment of the Athlete's Heart: Is It Ready for Daily Practice?

PURPOSE OF REVIEW: To describe the use of speckle tracking echocardiography (STE) in the biventricular assessment of athletes' heart (AH). Can STE aid differential diagnosis during pre-participation cardiac screening (PCS) of athletes? RECENT FINDINGS: Data from recent patient, population and athlete studies suggest potential discriminatory value of STE, alongside standard echocardiographic measurements, in the early detection of clinically relevant systolic dysfunction. STE can also contribute to subsequent prognosis and risk stratification. Despite some heterogeneity in STE data in athletes, left ventricular global longitudinal strain (GLS) and right ventricular longitudinal strain (RV ɛ) indices can add to differential diagnostic protocols in PCS. STE should be used in addition to standard echocardiographic tools and be conducted by an experienced operator with significant knowledge of the AH. Other indices, including left ventricular circumferential strain and twist, may provide insight, but further research in clinical and athletic populations is warranted. This review also raises the potential role for STE measures performed during exercise as well as in serial follow-up as a method to improve diagnostic yield