63 research outputs found

    Nieuwe verwaarding algenbiomassa : literatuurstudie en praktische screening van enkele ontsluitingsmethoden

    Get PDF
    Om de eiwitten, oliën, koolhydraten, carotenoïden en andere nuttige stoffen aanwezig in algencellen los van elkaar te kunnen benutten, is het nodig om de celwanden van de algen open te breken, ofwel om de algen te ontsluiten. Uiteraard is het van belang om dit te doen op een manier die de te winnen componenten zo min mogelijk beschadigt. Dit rapport bestaat uit twee delen. Het eerste is een literatuurstudie waarin een aantal algensoorten wordt omschreven, met waar mogelijk nadruk op de celwandstructuur. Verder wordt een aantal methoden beschreven om de celwanden te openen of te verzwakken. In het tweede deel van het rapport worden een aantal uitgevoerde proeven beschreven waarbij algen zijn behandeld met enzymen, schoonmaakazijn, of ethanol

    IgM anti-malondialdehyde low density lipoprotein antibody levels indicate coronary heart disease and necrotic core characteristics in the Nordic Diltiazem (NORDIL) study and the Integrated Imaging and Biomarker Study 3 (IBIS-3)

    Get PDF
    Background: Certain immunoglobulins (Ig) are proposed to have protective functions in atherosclerosis. Objectives: We tested whether serum levels of IgG and IgM autoantibodies against malondialdehyde low density lipoprotein (MDA-LDL) are associated with clinical coronary heart disease (CHD) and unfavorable plaque characteristics. Methods: NORDIL was a prospective study investigating adverse cardiovascular outcomes in hypertensive patients. IBIS-3 analyzed lesions in a non-culprit coronary artery with <50% stenosis using radiofrequency intravascular ultrasound (RF-IVUS) and near-infrared spectroscopy (NIRS). Imaging was repeated after a median of 386 days on rosuvastatin. Associations of antibodies with incident CHD and imaging parameters were assessed in the two sub-studies respectively. Findings: From 10,881 NORDIL patients, 87 had serum sampled at baseline and developed CHD over 4.5 years, matched to 227 controls. Higher titers of IgM anti-MDA-LDL had a protective effect on adverse outcomes, with odds ratio 0.29 (0.11, 0.76; p = 0.012; p = 0.016 for trend). Therefore, the effect was explored at the lesional level in IBIS-3. 143 patients had blood samples and RF-IVUS measurements available, and NIRS was performed in 90 of these. At baseline, IgM anti-MDA-LDL levels had a strong independent inverse relationship with lesional necrotic core volume (p = 0.027) and percentage of plaque occupied by necrotic core (p = 0.011), as well as lipid core burden index (p = 0.024) in the worst 4 mm segment. Interpretation: Our study supports the hypothesis that lower circulating levels of IgM anti-MDA-LDL are associated with clinical CHD development, and for the first time relates these findings to atherosclerotic plaque characteristics that are linked to vulnerability

    Size Doesn't Matter: Towards a More Inclusive Philosophy of Biology

    Get PDF
    notes: As the primary author, O’Malley drafted the paper, and gathered and analysed data (scientific papers and talks). Conceptual analysis was conducted by both authors.publication-status: Publishedtypes: ArticlePhilosophers of biology, along with everyone else, generally perceive life to fall into two broad categories, the microbes and macrobes, and then pay most of their attention to the latter. ‘Macrobe’ is the word we propose for larger life forms, and we use it as part of an argument for microbial equality. We suggest that taking more notice of microbes – the dominant life form on the planet, both now and throughout evolutionary history – will transform some of the philosophy of biology’s standard ideas on ontology, evolution, taxonomy and biodiversity. We set out a number of recent developments in microbiology – including biofilm formation, chemotaxis, quorum sensing and gene transfer – that highlight microbial capacities for cooperation and communication and break down conventional thinking that microbes are solely or primarily single-celled organisms. These insights also bring new perspectives to the levels of selection debate, as well as to discussions of the evolution and nature of multicellularity, and to neo-Darwinian understandings of evolutionary mechanisms. We show how these revisions lead to further complications for microbial classification and the philosophies of systematics and biodiversity. Incorporating microbial insights into the philosophy of biology will challenge many of its assumptions, but also give greater scope and depth to its investigations

    Risk profiles and one-year outcomes of patients with newly diagnosed atrial fibrillation in India: Insights from the GARFIELD-AF Registry.

    Get PDF
    BACKGROUND: The Global Anticoagulant Registry in the FIELD-Atrial Fibrillation (GARFIELD-AF) is an ongoing prospective noninterventional registry, which is providing important information on the baseline characteristics, treatment patterns, and 1-year outcomes in patients with newly diagnosed non-valvular atrial fibrillation (NVAF). This report describes data from Indian patients recruited in this registry. METHODS AND RESULTS: A total of 52,014 patients with newly diagnosed AF were enrolled globally; of these, 1388 patients were recruited from 26 sites within India (2012-2016). In India, the mean age was 65.8 years at diagnosis of NVAF. Hypertension was the most prevalent risk factor for AF, present in 68.5% of patients from India and in 76.3% of patients globally (P < 0.001). Diabetes and coronary artery disease (CAD) were prevalent in 36.2% and 28.1% of patients as compared with global prevalence of 22.2% and 21.6%, respectively (P < 0.001 for both). Antiplatelet therapy was the most common antithrombotic treatment in India. With increasing stroke risk, however, patients were more likely to receive oral anticoagulant therapy [mainly vitamin K antagonist (VKA)], but average international normalized ratio (INR) was lower among Indian patients [median INR value 1.6 (interquartile range {IQR}: 1.3-2.3) versus 2.3 (IQR 1.8-2.8) (P < 0.001)]. Compared with other countries, patients from India had markedly higher rates of all-cause mortality [7.68 per 100 person-years (95% confidence interval 6.32-9.35) vs 4.34 (4.16-4.53), P < 0.0001], while rates of stroke/systemic embolism and major bleeding were lower after 1 year of follow-up. CONCLUSION: Compared to previously published registries from India, the GARFIELD-AF registry describes clinical profiles and outcomes in Indian patients with AF of a different etiology. The registry data show that compared to the rest of the world, Indian AF patients are younger in age and have more diabetes and CAD. Patients with a higher stroke risk are more likely to receive anticoagulation therapy with VKA but are underdosed compared with the global average in the GARFIELD-AF. CLINICAL TRIAL REGISTRATION-URL: http://www.clinicaltrials.gov. Unique identifier: NCT01090362

    Kritisch doseren glyfosaat (KP480, 2000)

    No full text
    De komende jaren blijft een kritisch gebruik van gewasbeschermingsmiddelen relevant. Het herbicide glyfosaat, beter bekend als Roundup, wordt veelvuldig in de land? en tuinbouw gebruikt en heeft een brede werking. Na introductie van genetische gemodificeerde gewassen in Europa wordt verwacht dat het gebruik van glyfosaat alleen maar zal toenemen. In een literatuurstudie is geïnventariseerd welke onkruidsoorten en –groottes, omstandigheden, spuittechnieken in combinatie met verschillende hulpstoffen eventueel verlaging van de dosering mogelijk maken. Hiervan is een apart verslag verschenen (projectrapport Literatuurstudie glyfosaat; ing. M.G. van Zeeland, dr. ir. R.Y. van der Weide, projectnummer 1236338, december 2000) Daarnaast is in 2000 veldonderzoek gestart naar de mogelijkheden om de dosering van glyfosaat aan te passen aan de grootte van het onkruid. Tevens is de invloed van weer en omgevingsomstandigheden (micromilieu) meegenomen in het onderzoek. Op ’t Kompas is in het voorjaar van 2000 een eerste veldproef aangelegd op braak land. Naast deze proef lag de proef waarin GEWIS (Gewasscherming En Weer Informatie Systeem) werd getoetst. De voorspellingen van dit programma zijn gebruikt om te bepalen of een spuitmoment ‘gunstig’ dan wel ‘ongunstig’ was voor het bestrijdingsresultaat. Gebleken is dat de spuitijdstippen die door GEWIS werden aangegeven als goede bestrijdingskans (gunstig’ spuitijdstip) een minder goed bestrijdingsresultaat gaven. Waarschijnlijk zijn de factoren vóór, maar vooral ook ná de bespuiting van belang. Ook kan het zijn dat de ene onkruidsoort gevoeliger is voor deze omstandigheden dan de andere. De twee meest voorkomende onkruidsoorten die werden getest, waren perzikkruid en melganzevoet. Perzikkruid heeft echter een dikkere waslaag dan melganzevoet en een gladder blad. Het middel moet bij perzikkruid een langer weg afleggen door de waslaag. Bij melganzevoet zal bij goede hechting van het middel aan het blad het transport vlotter gaan. Het middel zal onder gunstige omstandigheden ná het spuiten snel in het blad worden opgenomen. Wanneer in de periode ná het spuiten de relatieve luchtvochtigheid en de hoeveelheid beschikbaar bodemvocht laag zijn, kan het transport van het middel in de plant worden vertraagd. Het aantal perzikkruidplanten in de laagste klasses (kiem ? 1 echt blad en 2 blaadjes) was gering, daardoor wordt met enige voorzichtigheid voor deze grootte een advies gegeven. Het bleek dat voor redelijk klein perzikkruid een doseringsverlaging tot 1,7 l/ha mogelijk was. De klasse 3 (3 blaadjes) kan met 1,8 l/ha goed worden bestreden. Voor planten groter dan drie blaadjes blijft de adviesdosering van 2?3 l/ha gewenst. Melganzevoet kon zelfs bij klein onkruid met minder middel volstaan. Voor de kleinste grootte klasse (kiemblad ? 2 echte blaadjes) werd met 0,7?0,9 l/ha een goed bestrijdingsresultaat behaald. De aantallen waren voor deze grootte klasse ook laag. De klasse 2?6 blaadjes werd met 1,1?1,4l/ha goed bestreden. Voor groter onkruid blijft 2?3 l/ha aan te bevelen. Eventuele vervolgproeven moeten uitwijzen of de doseringsverlagingen voor klein onkruid haalbaar zijn. Voor afname van de biomassa van beide soorten tot 90% kan zelfs volstaan worden met 0,8?1,0 l/ha. Hieruit blijkt dat een verlaging van de dosering glyfosaat mogelijk was zeker op klein onkruid. Echter de gevonden doseringen waren iets hoger dan de door de Deense collega’s gevonden doseringen. Deze kwamen tot een doseringverlaging van 7?17% van de gevonden Nederlandse doseringen. Afharding van het onkruid lijkt ook een belangrijker rol te spelen

    Kritisch doseren glyfosaat (KP512, 2002)

    No full text
    Een kritisch gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan leiden tot een aanzienlijke afname in gebruik en emissie van herbiciden. Het herbicide glyfosaat, beter bekend als Roundup, wordt veelvuldig in de landA en tuinbouw gebruikt en heeft een brede werking. Na introductie van genetische gemodificeerde gewassen in Europa wordt verwacht dat het gebruik van glyfosaat zal toenemen. In een literatuurstudie is geïnventariseerd welke onkruidsoorten en –groottes, omstandigheden, spuittechnieken in combinatie met verschillende hulpstoffen eventueel verlaging van de dosering mogelijk maken. Hiervan is een apart verslag verschenen (projectrapport Literatuurstudie glyfosaat; ing. M.G. van Zeeland, dr. ir. R.Y. van der Weide, projectnummer 1236338, december 2000) Daarnaast is in 2000 veldonderzoek gestart naar de mogelijkheden om de dosering van glyfosaat aan te passen aan de grootte van het onkruid. Tevens is de invloed van weer en omgevingsomstandigheden (micromilieu) meegenomen in het onderzoek. Op ’t Kompas zijn in 2000, 2001 en 2002 veldproeven aangelegd op braak land. Een kritische dosering van herbiciden is die dosering waarbij onkruid nog net voldoende wordt bestreden. Deze dosering hangt af van de soort en grootte van onkruid en de mate van afharding van onkruid. Glyfosaat is in 5 doseringen gespoten en de effecten van de bespuitingen zijn gemeten op verschillende groottes van de soorten melganzevoet en perzikkruid. Bovendien is op 4 tijdstippen gespoten om de invloed van omstandigheden op de werking van het middel te kunnen vaststellen. Het beslissingsondersteunende systeem GEWIS (Gewasscherming En Weer Informatie Systeem) is gebruikt om de invloed van weeromstandigheden op de werking van glyfosaat te kunne beoordelen. De vraag hierbij was of het GEWIS advies overeenkwam met de gemeten kritische dosering. Perzikkruid en melganzevoet verschillen wat betreft de eigenschappen van bladhuid en daarmee werden verschillende reacties op glyfosaat verwacht. Perzikkruid heeft een dikke waslaag en een glad bladoppervlak. De bladhuid is een barrière voor de opname van het middel. Het bladoppervlak van melganzevoet is behaard waardoor druppels zich minder goed hechten op de bladhuid. Is het middel eenmaal gehecht dan wordt glyfosaat makkelijk opgenomen. Dit verschil in eigenschappen gaf een verschil in reactie van de soorten. Doses – respons curven varieerde per soort, per grootte en per spuittijdstip. Onder gunstige omstandigheden na het spuiten wordt het middel snel in het blad opgenomen. Wanneer in de periode na het spuiten de relatieve luchtvochtigheid en de hoeveelheid beschikbaar bodemvocht laag zijn, kan het transport van het middel in de plant worden vertraagd en de werking slechter zijn. In de proef in 2001 was de variatie van aantallen onkruiden op het veld groot en waren de aantallen in sommige grootteklassen gering. Hierdoor konden geen uitspraken over dosering verlaging worden gedaan op basis van de resultaten. In de proef van 2000 was dit in mindere mate het geval. In 2002 is besloten naast de natuurlijke telvelden (veld) ook onkruid in bakken te zaaien (semiveld) en deze ongeveer een week voor het spuiten in het veld uit te zetten. In 2002 bleek het mogelijk om van alle grootteklassen doses response relaties vast te stellen en een vergelijking te maken tussen semiveldA en veldomstandigheden. Dit maakte het tevens mogelijk de Nederlandse uitkomsten te vergelijken met het onderzoek gaan in Denemarken (Danish Institute of Agricultural Sciences (DIAS) Flakkebjerg) in 1998. De trend was in 2000 vergelijkbaar met 2002, waarbij dosering van klein onkruid ongeveer ÂŒ is van de dosering van groot onkruid. In 2000 lagen de doseringen iets hoger dan in 2002 (vergelijking onder veldomstandigheden). Dit lag mogelijk aan de weersomstandigheden en de tijd van het jaar (in 2000 werd later in het seizoen gespoten). Zeker op klein onkruid en onder gunstige omstandigheden is doseringverlaging tot 50 % van de adviesdosering (2A4 l/ha) mogelijk

    Nieuwe verwaarding algenbiomassa : literatuurstudie en praktische screening van enkele ontsluitingsmethoden

    No full text
    Om de eiwitten, oliën, koolhydraten, carotenoïden en andere nuttige stoffen aanwezig in algencellen los van elkaar te kunnen benutten, is het nodig om de celwanden van de algen open te breken, ofwel om de algen te ontsluiten. Uiteraard is het van belang om dit te doen op een manier die de te winnen componenten zo min mogelijk beschadigt. Dit rapport bestaat uit twee delen. Het eerste is een literatuurstudie waarin een aantal algensoorten wordt omschreven, met waar mogelijk nadruk op de celwandstructuur. Verder wordt een aantal methoden beschreven om de celwanden te openen of te verzwakken. In het tweede deel van het rapport worden een aantal uitgevoerde proeven beschreven waarbij algen zijn behandeld met enzymen, schoonmaakazijn, of ethanol
    • 

    corecore