'Kinderen horen thuis' : Het verslag van een empirisch onderzoek naar de beleving van de kernboodschap ‘kinderen horen thuis’ door jongeren en hulpverleners in een organisatie voor jeugd- en opvoedhulp

Dit is een scriptie over een kwalitatief onderzoek wat is uitgevoerd bij Lindenhout, een organisatie voor jeugd- en opvoedhulp. De Raad van Cliënten ( RvCl) heeft opdracht gegeven voor dit onderzoek. Zij wou dat er een onderzoek werd uitgevoerd bij jongeren op de residentiële groepen en hun betrokken hulpverleners naar de kernboodschap ‘kinderen horen thuis’ van Lindenhout. De onderzoeksvragen van dit onderzoek zijn: Hoe beleven jongeren (in flexibel en langdurig verblijf) en hun pedagogisch medewerkers en ambulant hulpverleners de kernboodschap ‘kinderen horen thuis’ van Lindenhout? En, welke mogelijke aanbevelingen voor dimensionering van deze kernboodschap kunnen worden gegeven? De methodiek van het onderzoek is gebaseerd op de interactieve methodologie. Naar aanleiding van de analyse van de gesprekken en gevoed door de kernboodschap zijn er twee hoofdlijnen ontstaan die het antwoord op de eerste onderzoeksvraag bevatten. Deze hoofdlijnen zijn: Verbinding met thuis en thuisvoelen op de groep? In de eerste hoofdlijn is naar voren gekomen hoe ouders betrokken zijn op de opvoeding van de jongeren tijden het verblijf op de groep, wat hierin belemmerende factoren zijn en wat de rol van Lindenhout hierin is; Of en hoe jongeren contact hebben met familie en vrienden en hoe het wonen op een groep hen hierin stimuleert of remt. In de tweede hoofdlijn is naar voren gekomen of jongeren zich prettig of thuis voelen op de groep en hoe ze het contact met groepsleiding en groepgenoten beleven. Tenslotte hebben jongeren verteld over de communicatie die ze hebben met Lindenhout. In de discussie en aanbevelingen is gewerkt aan de dimensionering van de kernboodschap. De belangrijkste aanbevelingen hebben betrekking op hoe de betrokkenheid van de ouders kan worden ingevuld, hoe het contact van de jongeren met de omgeving is en een aantal aspecten uit het pedagogisch klimaat. De empowerment-benadering wordt gesuggereerd als voedingsbodem voor de optimalisatie van bovengenoemde punten. Hiervoor is een cultuuromslag nodig waarbij er meer wordt gewerkt vanuit de kracht en mogelijkheden van de jongeren en de ouders. Om de empowerment-benadering optimaal in te kunnen voeren wordt de aanbeveling gedaan om dit onderzoek nogmaals volgens de interactieve methodologie uit te voeren. Daarnaast worden er aanbevelingen gedaan om een dialogische interregionale intervisievorm tussen pedagogisch medewerkers te organiseren. Op deze manier kan er meer kennis en creatieve oplossingen worden gegenereerd in situaties waarin de middelen beperkt zijn. Tenslotte worden er naar aanleiding van de bevindingen in het onderzoek enkele aanbevelingen gedaan met betrekking tot het ontwikkelen van kleinschalig wonen en het herinterpreteren van het begrip ‘thuis’ in de kernboodschap

Audiological results and subjective benefit of an active transcutaneous bone-conduction device in patients with congenital aural atresia

PURPOSE To review functional and subjective benefit after implantation of an active transcutaneous bone conduction device (BCD) in patients with congenital microtia with atresia or stenosis of the external auditory canal. METHODS Retrospective chart analysis and questionnaire on the subjective impression of hearing ( Speech, Spatial and Qualities of Hearing Scale (SSQ-B) of patients treated between 2012 and 2015. RESULTSRESULTS 18 patients (24 ears) with conductive or mixed hearing loss in unilateral (n = 10) or bilateral (n = 8) atresia were implanted with a BCD. No major complications occurred after implantation. Preoperative unaided air conduction pure tone average at 0.5, 1, 2 and 4 kHz (PTA 4 ) was 69.2 ± 11.7 dB, while postoperative aided PTA 4 was 33.4 ± 6.3 dB, resulting in a mean functional hearing gain of 35.9 +/- 15.6 dB. Preoperatively, the mean monosyllabic word recognition score was 22.9 % ± 22.3 %, which increased to 87.1 % +/- 15.1 % in the aided condition. The Oldenburger Sentence Test at S0N0 revealed a decrease in signal-to-noise-ratio from - 0.58 ± 4.40 dB in the unaided to - 5.67 ± 3.21 dB in the postoperative aided condition for all patients investigated. 15 of 18 patients had a subjective benefit showing a positive SSQ-B score (mean 1.7). CONCLUSION The implantation of an active bone conduction device brings along subjective and functional benefit for patients with conductive or combined hearing loss

Selective killing of human immunodeficiency virus infected cells by non-nucleoside reverse transcriptase inhibitor-induced activation of HIV protease

<p>Abstract</p> <p>Background</p> <p>Current antiretroviral therapy against human immunodeficiency virus (HIV-1) reduces viral load and thereby prevents viral spread, but it cannot eradicate proviral genomes from infected cells. Cells in immunological sanctuaries as well as cells producing low levels of virus apparently contribute to a reservoir that maintains HIV persistence in the presence of highly active antiretroviral therapy. Thus, accelerated elimination of virus producing cells may represent a complementary strategy to control HIV infection. Here we sought to exploit HIV protease (PR) related cytotoxicity in order to develop a strategy for drug induced killing of HIV producing cells. PR processes the viral Gag and Gag-Pol polyproteins during virus maturation, but is also implicated in killing of virus producing cells through off-target cleavage of host proteins. It has been observed previously that micromolar concentrations of certain non-nucleoside reverse transcriptase inhibitors (NNRTIs) can stimulate intracellular PR activity, presumably by enhancing Gag-Pol dimerization.</p> <p>Results</p> <p>Using a newly developed cell-based assay we compared the degree of PR activation displayed by various NNRTIs. We identified inhibitors showing higher potency with respect to PR activation than previously described for NNRTIs, with the most potent compounds resulting in ~2-fold increase of the Gag processing signal at 250 nM. The degree of enhancement of intracellular Gag processing correlated with the compound's ability to enhance RT dimerization in a mammalian two-hybrid assay. Compounds were analyzed for their potential to mediate specific killing of chronically infected MT-4 cells. Levels of cytotoxicity on HIV infected cells determined for the different NNRTIs corresponded to the relative degree of drug induced intracellular PR activation, with CC₅₀values ranging from ~0.3 μM to above the tested concentration range (10 μM). Specific cytotoxicity was reverted by addition of PR inhibitors. Two of the most active compounds, VRX-480773 and GW-678248, were also tested in primary human cells and mediated cytotoxicity on HIV-1 infected peripheral blood mononuclear cells.</p> <p>Conclusion</p> <p>These data present proof of concept for targeted drug induced elimination of HIV producing cells. While NNRTIs themselves may not be sufficiently potent for therapeutic application, the results provide a basis for the development of drugs exploiting this mechanism of action.</p

Linking regional unconformities in the Barents Sea to compression-induced forebulge uplift at the Triassic-Jurassic transition

The Triassic-Jurassic transition marks an important change in the basin configuration of the Greater Barents Sea. A contiguous basin with km-thick sedimentary successions changed into a partitioned basin with uplift in the west and foreland basins in the east with significant implication for the basin infill history. Our study employs a range of different high-resolution datasets from a distal part of the basin which unravels the complex pattern of differential uplift and erosion in the basin during this period. We record for the first time distinct angular unconformities between Upper Triassic strata and overlying Lower Jurassic strata within the basin, showing that large parts of it formed topographic highs. Our study links these angular unconformities to compression induced by the Novaya Zemlya Fold and Thrust Belt. A heterolithic basement below a thick sedimentary succession where the fold belt developed created a complex uplift pattern in the basin, at the same time similar to but different from typical forebulge areas. Compression caused inversion of older basement rooted faults defining platforms and graben systems throughout western parts of the Barents Sea basin, in addition to salt remobilization that resulted in differential uplift and erosion. These local zones of uplift controlled the sediment distribution pattern to the basin at a time when the most important reservoir units in the basin were deposited. This new understanding of the basin development explains hitherto enigmatic sequence boundaries that has inspired complex paleogeographic models in the past.publishedVersio

Development of classical Hodgkin’s lymphoma in an adult with biallelic STXBP2 mutations

Experimental model systems have delineated an important role for cytotoxic lymphocytes in the immunosurveillance of cancer. In humans, perforin-deficiency has been associated with occurrence of hematologic malignancies. Here, we describe an Epstein-Barr virus-positive classical Hodgkin's lymphoma in a patient harboring biallelic mutations in STXBP2, a gene required for exocytosis of perforin-containing lytic granules and associated with familial hemophagocytic lymphohistocytosis. Cytotoxic T lymphocytes were found infiltrating the tumor, and a high frequency of Epstein-Barr virus-specific cytotoxic T lymphocytes were detected in peripheral blood. However, lytic granule exocytosis and cytotoxicity by cytotoxic T lymphocytes, as well as natural killer cells, were severely impaired in the patient. Thus, the data suggest a link between defective lymphocyte exocytosis and development of lymphoma in STXBP2-deficient patients. Therefore, with regards to treatment of familial hemophagocytic lymphohistocytosis patients with mutations in genes required for lymphocyte exocytosis, it is important to consider both the risks of hemophagocytic lymphohistocytosis and malignancy.Swedish Research CouncilSwedish Cancer FoundationSwedish Children’s Cancer FoundationHistiocytosis AssociationClas Groschinsky’s Memorial FundJeanssons FoundationÅke Olsson Foundation for Hematological ResearchÅke Wiberg FoundationKarolinska Institute Research FoundationStockholm County Council (ALF project)Publishe

Flexibility of habitat use innovel environments:Insights from a translocation experiment with Lesser Black-backed Gulls

Being faced with unknown environments is a concomitant challenge of species' range expansions. Strategies to cope with this challenge include the adaptation to local conditions and a flexibility in resource exploitation. The gulls of the Larus argentatus-fuscus-cachinnans group form a system in which ecological flexibility might have enabled them to expand their range considerably, and to colonize urban environments. However, on a population level both flexibility and local adaptation lead to signatures of differential habitat use in different environments, and these processes are not easily distinguished. Using the lesser black-backed gull (Larus fuscus) as a system, we put both flexibility and local adaptation to a test. We compare habitat use between two spatially separated populations, and use a translocation experiment during which individuals were released into novel environment. The experiment revealed that on a population-level flexibility best explains the differences in habitat use between the two populations. We think that our results suggest that the range expansion and huge success of this species complex could be a result of its broad ecological niche and flexibility in the exploitation of resources. However, this also advises caution when using species distribution models to extrapolate habitat use across space

Code of conduct for scientific integrity

The scientific landscape has changed considerably since the Swiss Academies of Arts and Sciences published Integrity in scientific research: Principles and procedures in 2008. Consequently, an expert group was set up with members from the Swiss Academies of Arts and Sciences, the Swiss National Science Foundation, swissuniversities, and Innosuisse to review the changes that have taken place in recent years and to draw up this Code of conduct for scientific integrity. This Code is aimed at everyone involved in the generation, dissemination, and advancement of knowledge within the Swiss higher education system. This includes scientists, institutions, and funding organisations. Institutions and funding organisations have a special role to play in creating and maintaining the conditions in which scientific integrity can thrive. Scientific integrity is based on the observance of fundamental principles and their many different contextual concretisations. These principles guide scien- tists in their research and teaching and help them to deal with the practical, ethical, and intellectual challenges they can expect to encounter. The aim of this code of conduct is to promote appropriate attitudes and to help build a robust culture of scientific integrity that will stand the test of time. Ethical scientific behaviour rests on the basic principles of reliability, honesty, respect, and accountability and supports the concretisations of these basic principles within a specific frame of reference. This Code is intended to be a dynamic document. Its aim is to strengthen scientific integrity in all avenues of research and education, with a particular emphasis on the training and development of young people. Another of its aims is to establish a culture of research integrity in the scientific community, with the Code providing a welcome framework rather than imposing its own set of rules. It promotes common understanding and parity of treatment in dealing with violations of scientific integrity within and between institutions. The Code also considers current developments in the fields of Open Science and social media, and it examines the issue of time limitation from several points of view. In addition, it offers practical recommendations on how to set up an organisation for the protection of scientific integrity and describes the processes involved