Design concept for pressure switch calibrator

Calibrator and switch design enables pressure switches to operate under 150 g shock loads. The design employs a saturated liquid-to-vapor phase transition at constant pressure to produce a known force independent of displacement over a usable range

Discipline Patterns in a Public-School District with a History of Disproportionate Suspensions

Nationwide concerns include disproportionate discipline referrals and suspensions of certain student groups and the associated negative student outcomes. The state\u27s department of education cited a school district for suspending Black students with disabilities (SWD) at more than 3 times the rate of all other student groups; yet, the complex nature of the disciplinary disproportionality in this district was unknown. The purpose of this study was to investigate how student-related characteristics including race/ethnicity, gender, age, grade level, disability status, and school location, may predict number of discipline referrals, types of discipline referrals, and types of suspensions issued to students. Guided by the theory of behaviorism, this nonexperimental, ex post facto study examined archival discipline data for the 5523 students who received at least 1 office referral during the 2015-2016 school year. Chi-square analyses showed SWD had higher numbers of referrals, received referrals for subjective offenses, and were more likely to receive out-of-school suspension than no suspension or in-school suspension compared to nondisabled students. Regression analyses indicated students who were Black, male, identified as SWD, or in secondary school were at significantly greater risk of office referral and exclusionary discipline than other student groups. By understanding the patterns of discipline outcomes associated with student-related characteristics, school administrators within the local district are now able to select and implement evidence-based practices that may reduce exclusionary discipline, allowing all students to participate equally in school. Over time, these practices may lead to positive student outcomes including higher school engagement and increased graduation rates

Decoherence of Anyonic Charge in Interferometry Measurements

We examine interferometric measurements of the topological charge of (non-Abelian) anyons. The target's topological charge is measured from its effect on the interference of probe particles sent through the interferometer. We find that superpositions of distinct anyonic charges a and a' in the target decohere (exponentially in the number of probes particles used) when the probes have nontrivial monodromy with the charges that may be fused with a to give a'.Comment: 5 pages, 1 figure; v2: reference added, example added, clarifying changes made to conform to the version published in PR

Topological Degeneracy and Vortex Manipulation in Kitaev's Honeycomb Model

The classification of loop symmetries in Kitaev's honeycomb lattice model provides a natural framework to study the Abelian topological degeneracy. We derive a perturbative low-energy effective Hamiltonian that is valid to all orders of the expansion and for all possible toroidal configurations. Using this form we demonstrate at what order the system's topological degeneracy is lifted by finite size effects and note that in the thermodynamic limit it is robust to all orders. Further, we demonstrate that the loop symmetries themselves correspond to the creation, propagation, and annihilation of fermions. We note that these fermions, made from pairs of vortices, can be moved with no additional energy cost

Exploring novel formulations and new classes of anticancer drugs in solid tumors

Many current anticancer drugs have non-ideal pharmaceutical and pharmacological properties, which can lead to adverse consequences, including lack of or suboptimal therapeutic activity, dose-limiting side effects and poor patient quality of life. In this thesis we focused on some novel formulations, especially camptothecin glycoconjugate BAY 56-3722 and liposomal drug formulations, hoping to overcome some of these problems. We also focused on __old drugs__ for new indications, as an example HDAC inhibitors and cardiac glycosides. Unfortunately, the outcomes of some of the presented studies were disappointing: a clinical hold during the phase II study of BAY 56-3722, no benefit of LiPlaCis over standard cisplatin formulations and a non-completed clinical phase I trial with UNBS1450. Besides the disappointing outcomes of some of the presented studies, we demonstrated that LEP-ETU and Taxol_ met the required 80-125% bioequivalence criteria and we showed that patients with mild or moderate hepatic function could be safely treated with the same dose of panobinostat as patients with normal hepatic function. The reviews of liposomal anticancer drugs, HDAC inhibitors and cardiac glycosides all showed that to fulfill the high expectations of all these formulations and new drugs and to overcome the existing problems much research is still necessaryAZL Onderzoeks- en Ontwikkelingskrediet (OOK) Apotheek Stichting Doelfonds Klinische Oncologie BontiusUBL - phd migration 201

Physical education’s contribution to levels of physical activity in children and adolescents

Toenemende prevalentie van overgewicht en obesitas onder jeugd wordt, in ieder geval ten dele, veroorzaakt door te weinig fysieke activiteit. Omdat ieder kind een groot deel van zijn of haar jeugdige leven op school doorbrengt kunnen scholen een centrale rol spelen in het tegengaan van deze bewegingsarmoede. Het meest voor de hand liggende schoolvak lijkt hierbij de lichamelijke opvoeding1 (LO) te zijn. De belangrijkste doelstelling van het schoolvak LO is immers om leerlingen dusdanig te motiveren en enthousiast te maken voor sport en bewegen zodat dit uiteindelijk resulteert in een actieve leefstijl, zowel buiten school als in het verdere leven. Daarnaast is LO tevens het enige verplichte schoolvak waar fysieke activiteit een centrale plek inneemt; de les zelf is in potentie ook een structurele bron van fysieke activiteit. Globaal gezien kan LO dus op een indirecte en een directe manier bijdragen aan de fysieke activiteit van leerlingen, een tweedeling die werd geïntroduceerd in hoofdstuk 1. Waar echter tot op heden onduidelijkheid over bestaat, zeker wat betreft de Nederlandse situatie, is hoe groot de bijdrage van de LO aan dagelijkse fysieke activiteit feitelijk is. De vraag die daarom centraal staat in dit proefschrift is in hoeverre het vak LO, zoals dat op dit moment gegeven wordt op basis- en voortgezet onderwijs, een bijdrage levert aan de fysieke activiteit van kinderen en adolescenten, zowel direct (de les als bron van fysieke activiteit), als indirect (motivatie voor een actieve leefstijl). Voor de beantwoording van deze vraag zijn een aantal studies uitgevoerd. Allereerst is in hoofdstuk 2 door middel van een literatuurstudie onderzocht in hoeverre interventies met een LO-component effectief zijn in het stimuleren van fysieke activiteit. Hieruit blijkt dat er alleen overtuigend bewijs bestaat voor een directe bijdrage van de les LO aan de fysieke activiteit van kinderen en adolescenten. Oftewel, in de les LO zelf wordt er matig-tot-intensief bewogen. De effecten van interventies met een LO component op de fysieke activiteit buiten school of in het latere leven zijn minder overtuigend of zelfs afwezig. In hoofdstuk 3 wordt een cross-sectionele studie beschreven waarin middels het combineren van gegevens vanuit een hartslag-versnellingsmeter met de gegevens uit een activiteitendagboek voor het eerst inzicht verkregen wordt in de daadwerkelijke bijdrage van een reguliere les LO (naast andere fysieke activiteiten zoals fietsen) aan de totale dagelijkse fysieke activiteit van middelbare scholieren. De resultaten wijzen uit dat 17% van de totale hoeveelheid beweging onder schooltijd zijn oorsprong vindt in de lessen LO en dat op dagen dat een leerling een les LO heeft, deze les verantwoordelijk is voor ongeveer 30% van de totale fysieke activiteit op die dag. Opvallend is daarnaast dat 15% van de totale fysieke activiteit op een weekdag zijn oorsprong vindt in het actief transport naar school, voornamelijk fietsen. Hoofdstuk 4 beschrijft een studie waarin de focus ligt op de intensiteit van lessen LO in het voortgezet onderwijs (VO) en het basisonderwijs (BO). Tevens is gekeken naar factoren die de intensiteit van een les beïnvloeden. De resultaten wijzen uit dat 47% en 40% van een les LO op respectievelijk het VO en het BO voldoet aan de intensiteit van bewegen zoals omschreven in de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (matig-tot-intensief fysiek actief). Dit komt overeen met ongeveer een derde van de dagelijks aanbevolen hoeveelheid beweging voor deze doelgroep. Opvallend is dat op het VO jongens significant actiever zijn tijdens de lessen LO dan meisjes. Dit verschil blijkt zijn oorsprong te hebben in lessen waarin competitieve spelvormen (basketbal, voetbal etc.) centraal staan. Mogelijkerwijs verhindert de dominantie van jongens tijdens spelvormen dat meisjes in een les even actief kunnen zijn als jongens. Dit is een serieuze beperking van de mate waarin een les LO kan bijdragen aan het totale beweeggedrag van meisjes, gezien het feit dat ongeveer 60% van het Nederlandse LO curriculum uit (veelal competitieve) spelvormen bestaat

The modular S-matrix as order parameter for topological phase transitions

We study topological phase transitions in discrete gauge theories in two spatial dimensions induced by the formation of a Bose condensate. We analyse a general class of euclidean lattice actions for these theories which contain one coupling constant for each conjugacy class of the gauge group. To probe the phase structure we use a complete set of open and closed anyonic string operators. The open strings allow one to determine the particle content of the condensate, whereas the closed strings enable us to determine the matrix elements of the modular $S$-matrix, also in the broken phase. From the measured broken $S$-matrix we may read off the sectors that split or get identified in the broken phase, as well as the sectors that are confined. In this sense the modular $S$-matrix can be employed as a matrix valued non-local order parameter from which the low-energy effective theories that occur in different regions of parameter space can be fully determined. To verify our predictions we studied a non-abelian anyon model based on the quaternion group $H=\bar{D_2}$ of order eight by Monte Carlo simulation. We probe part of the phase diagram for the pure gauge theory and find a variety of phases with magnetic condensates leading to various forms of (partial) confinement in complete agreement with the algebraic breaking analysis. Also the order of various transitions is established.Comment: 37 page

Topological Qubit Design and Leakage

We examine how best to design qubits for use in topological quantum computation. These qubits are topological Hilbert spaces associated with small groups of anyons. Op- erations are performed on these by exchanging the anyons. One might argue that, in order to have as many simple single qubit operations as possible, the number of anyons per group should be maximized. However, we show that there is a maximal number of particles per qubit, namely 4, and more generally a maximal number of particles for qudits of dimension d. We also look at the possibility of having topological qubits for which one can perform two-qubit gates without leakage into non-computational states. It turns out that the requirement that all two-qubit gates are leakage free is very restrictive and this property can only be realized for two-qubit systems related to Ising-like anyon models, which do not allow for universal quantum computation by braiding. Our results follow directly from the representation theory of braid groups which means they are valid for all anyon models. We also make some remarks on generalizations to other exchange groups.Comment: 13 pages, 3 figure

Tamoxifen may prevent both ER+ and ER- breast cancers and select for ER- carcinogenesis: an alternative hypothesis

Introduction: Breast Cancer Prevention Trial (BCPT) and Multiple Outcomes of Raloxifene (MORE) data have been interpreted to indicate that tamoxifen reduces the risk of ER+ but not ER- breast carcinogenesis. We explored whether these data also support an alternative hypothesis, that tamoxifen influences the natural history of both ER+ and ER- cancers, that it may be equally effective in abrogating or delaying ER- and ER+ carcinogenesis, and place selection pressure, in some cases, for the outgrowth of ER- cancers. Methods: BCPT and MORE data were used to investigate whether: first, tamoxifen could reduce equally the emergence of ER- and ER+ tumors; and second, tamoxifen could select a fraction of emerging ER+ cancers and promote their transformation to ER- cancers. Assuming that some proportion, Z, of ER+ tumors becomes ER- after tamoxifen exposure and that the risk reduction for both ER- and ER+ tumors is equal, we solved for both the transformation rate and the risk reduction rate. Results: If tamoxifen equally reduces the incidence of ER+ and ER- tumors by 60%, the BCPT results are achieved with a transformation of approximately Z = 20% of ER+ to ER- tumors. Validation with MORE data using an equal risk reduction of 60% associated with tamoxifen produces an almost identical transformation rate Z of 23%. Conclusion: Data support an alternative hypothesis that tamoxifen may promote ER- carcinogenesis from a precursor lesion that would otherwise have developed as ER+ without tamoxifen selection