17 research outputs found

    Grevelingenmeer: Van kwetsbaar naar weerbaar?

    No full text
    Dit Grevelingen Bekkenrapport \u92Van kwetsbaar naar weerbaar\u92 geeft een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen in het functioneren van het systeem over de laatste vijf tot tien jaar. Uit de beschrijvingen in het rapport en de veelheid van gegevens die terug te vinden zijn op de bijgeleverde cd-rom, wordt duidelijk dat het meer goed functioneert, maar dat er zorgpunten zijn over een aantal ontwikkelingen. Het water is helder, ondanks de daling van het doorzicht van vijf naar twee meter. De meeste kwaliteitsnormen worden gehaald. De fosfaatconcentratie was lange tijd te hoog, maar voldoet nu ook aan de norm. Er is een grote diversiteit aan flora en fauna en natuur en recreatie blijken goed samen te gaan. Ook is er een beter beeld gekomen van de kwetsbaarheid van het meer. Het onderzoek van met name de bodemfauna laat een aantal ontwikkelingen zien waarover de onderzoekers ongerustheid uiten. Bij de organismen van het harde substraat zet de geleidelijke verandering van soortensamenstelling door, waardoor per saldo de soortdiversiteit is toegenomen, maar \u92typische Grevelingensoorten\u92 nemen in aantal af. De toename van de soortdiversiteit wordt versterkt door het vernieuwde spuiregime. Ook de samenstelling van de bodemfauna van het zachte substraat verandert. Zo is van een zestal weekdieren de biomassa aantoonbaar achteruit gegaan, terwijl tien soorten wormen in biomassa zijn toegenomen. Dit zijn verschuivingen in de bodemfauna die enigszins verontrustend zijn, maar waar nog geen sluitende verklaring voor is. Er is meer inzicht gekregen over de soorten algen die in het Grevelingenmeer aanwezig zijn. Ook is er meer inzicht in het verloop van de algenconcentraties. Het Zeegras is, vermoede lijk door de hoge zoutconcentratie, geheel uit het meer verdwenen. Gezien de belangrijke ecologische waarde van Zeegras als \u92kraamkamer\u92, schuilplaats en voedselbron voor vele vissen, vogels en andere organismen in het meer, zal zorgvuldig bekeken moeten worden of herintroductie gewenst en haalbaar is. De oevers van het Grevelingenmeer zijn over het algemeen goed verdedigd, op twee plekken na. Vooral opvallend is de grote afslag ter grootte van 72 voetbalvelden droog oppervlak bij de Slikken van Flakkee. De beheerder staat hier voor het dilemma dat het verdedigen van de twee onbeschermde delen ten koste zal gaan van de toename van ondiep gebied. Beiden zijn volgens het streefbeeld van grote waarde voor het gebied. De aantallen kustbroedvogels zi jn gestabiliseerd. De opkomst van de Kleine Zilverreiger en de frequente aanwezigheid van de Kanoet zijn positief, terwijl de Fuut en Middelste Zaagbek sterk in aantal afnamen. Om de waarde van de Grevelingen voor kustbroedvogels te vergroten, worden een aantal maatregelen voorgesteld. Wat betreft de waterrecreatie is er al jaren een stabiele situatie. Wel zijn de populariteit van het duiken en de mogelijkheden voor fietsers toegenomen. Om overlast voor surfers te voorkomen is in 2001 400 ton Japanse oester weggevist. Het nieuwe spuibeheer heeft een positief effect op de stratificatie en zuurstofloosheid van de diepe putten van Scharendijke en Den Osse. De algenbloei van Phaeocystis die vanuit de Noordzee door de spuisluis in het Grevelingenmeer is gekomen, heeft de positieve effecten sinds de openstelling van de spuisluis in 1999 al tweemaal teniet gedaan. De sedimenterende resten van deze bloeien veroorzaakten een grote zuurstofloosheid in de diepe putten. Een doordacht spuibeheer tijdens de Phaeocystisbloei of het weghalen van slib uit de diepe putten zijn mogeli jke oplossingen die nog verder uitgewerkt moeten worden. Om de ontwikkelingen op hun waarde te schatten, zijn deze getoetst aan het streefbeeld. Op basis daarvan zijn specifieke aanbevelingen geformuleerd. Omdat het streefbeeld niet meer geheel aansluit bij het veranderende waterbeleid, is ook getoetst aan drie nieuwe beleidslijnen. Deze zijn erop gericht de natuurlijke stabiliteit en weerbaarheid terug te brengen. Het gaat hier om: 1) Het herstel van natuurlijke processen, vertaalt in meer uitwisseling met omliggende wateren Voor het herstel van de natuurlijke processen is destijds de spuisluis ook in de zomer open gesteld. Het openstellen van de spuisluis heeft een positief effect gehad op een aantal natuurlijke processen, zoals de toegenomen diversiteit van de onderwaterfauna nabij de sluis en een positief effect op stratificatie. Een negatief gevolg is de vergroting van de zuurstofloosheid in de diepe putten als gevolg van het binnenlat en van algenbloei vanuit de Noordzee. 2) Natuurlijk verloop peilfluctuaties Er is nog geen natuurlijk peilverloop in de Grevelingen. Een natuurlijk peilbeheer zou mogelijk een meerwaarde hebben voor de zone met zoute landvegetatie, maar wellicht negatieve consequenties voor kustbroedvogels en heeft waarschijnlijk nauwelijks invloed op een verbetering in het functioneren van het aquatisch ecosysteem. De vraag kan gesteld worden of een natuurlijke peilfluctuatie in het Grevelingenmeer moet worden nagestreefd en zo niet, welk kunstmatig peilbeheer dan gewenst is. Hiervoor is een integrale afweging nodig waarin alle aspecten die voor het meer van belang zijn worden meegenomen. 3) Herstel natuurlijke, geleidelijke, zoet-zoutovergang De zoet-zoutgradiënt zou een positieve ontwikkeling kunnen betekenen voor de weerbaarheid en de stabiliteit van het meer. De terugkeer van Zeegras en het daarbij behorende ecosysteem is hierbij een grote meerwaarde. Een doorlaatmiddel in de Grevelingendam richting het Volkerak in combinatie met een doordacht spuiregime is de meest voor de hand liggende mogelijkheid om deze zoet-zoutgradiënt te realiseren

    Oeverontwikkelingen in het Grevelingenmeer over de periode 1990-2001

    No full text
    In het kader van de bekkenrapportage Grevelingenmeer worden onder andere de ontwikkelingen van de oevers nader beschouwd. Voor dit werkdocument zijn de oeverontwikkelingen voor de periode 1990-2001 en 1995-2001 bepaald. Deze zijn vergeleken met de oeverontwikkelingen in de periode 1980-1990. Het doel van deze evaluatie is om na te gaan in hoeverre de ligging van oeverlijnen verder is gewijzigd na de vorige onderzoeksperiode in 1996 en welke gevolgen dit heeft voor de oppervlakte van de droge gebieden en de ondiep water gebieden. CONCLUSIES - Van alle onverdedigde oevers samen is 52 ha aan droog oppervlak verdwenen in de periode 1990-2001. Dit is drie maal zo veel als in de periode 1980-1990 toen 17,7 ha aan droog oppervlak is verdwenen. Van deze 52 ha wordt 50 ha veroorzaakt door een verlies aan droog oppervlak bij Slikken van Flakkee. - De erosie op de onverdedigde oeverlijn is veel verminderd en lijkt te gaan stabiliseren, als de Slikken van Flakkee buiten beschouwing worden gelaten. - Omdat in 2001 de dieptelodingen te vroeg zijn gestopt, is over de wijziging van het ondiep oppervalk van meetlijn 4 van de Slikken van Flakkee niet bekend. Vanaf 1993 zijn er wel dieptelodingen van meetlijn 44 bij de Slikken van Flakkee. Hieruit blijkt dat ook de NAP -2.0 m lijn zeer sterk erodeert en dat de toename aan ondiep oppervlak uitsluitend wordt veroorzaakt doordat de erosie groter is dan de erosie op de NAP -2.0 m lijn. - De erosie van de oeverlijnen van de Veermansplaat is sterk afgenomen nadat de directe verdediging is aangebracht. Alleen meetlijn 19 vertoont nog een sterke erosie. - In de periode 1980-1990 is de directe oeververdediging bij raai 16.04z bij de Hompelvoet doorgebroken. Er vindt nog steeds veel erosie op de oeverlijn plaats. - De erosiesnelheid van de oeverlijn van de indirect verdedigende oevers is sterk afgenomen. De ligging van de NAP -2.0 m lijkt vrij stabiel. - De ligging van de NAP -0.20 m lijn en de NAP -2.0 m lijn van de oevers die direct & indicect verdedigend zijn, lijkt vrij stabiel te zijn. - De stabiliteit van de directe verdediging bij meetlijn 6 (De Punt) en de indirecte verdedigingen bij meetlijn 30.07 en 30.11 (Slikken van Bommenede) moet kritisch worden gevolgd. AANBEVELINGEN - Aanbrengen van een directe oevervedediging bij raai 16.04z bij Hompelvoet. - Wanneer dieptelodingen worden gedaan, moet er op worden gelet dat niet wordt gestopt voordat de NAP -2.0 m lijn is bereikt. Met name bij de Slikken van Flakkee is dit zeer belangrijk. - Bij de Middelplaat en Vlieger moet aan de beide zijden van de hoofdmeetlijn worden gemeten. - Bij Kabbelaarsbank (raai 10.02) moet tot de vaste oever worden doorgemeten en niet worden gestopt wanneer het eilandje voor het vaste land is bereikt.Bekkenrapportage Grevelingenmee

    Bodemdalingstudie Waddenzee 2004: Vragen en onzekerheden opnieuw beschouwd

    No full text
    In 1998 verscheen de Integrale Bodemdalingsstudie Waddenzee. Daarin bleef een aantal vragen onbeantwoord en sindsdien zijn nieuwe vragen gesteld. Met behulp van nieuwe gegevens die in de afgelopen 5 jaar zijn verzameld worden deze vragen in dit rapport alsnog beantwoord. DEEL 1: RESTERENDE ONZEKERHEDEN UIT 1999 Voorspelbaarheid van het waddensysteem Een belangrijk twistpunt sinds 1999 is de nauwkeurigheid waarmee het gedrag van het waddensysteem voorspeld kan worden. De modellen die hiervoorgebruikt kunnen worden zijn in opzet niet veranderd. Het zijn nog steeds state of the art modellen, zeker voor voorspellingen over termijnen van 50 - 100 jaar of langer. Het vertrouwen in de modellen is sterk gegroeid in de afgelopen vier jaar, omdat ze voor verschillende factoren getest zijn, in een variëteit aan modelleeromgevingen. Daarbij is gebleken dat de modellen bevredigende antwoorden konden geven op de gestelde vragen. Ze geven de waargenomen ontwikkelingen in diverse delen van de Waddenzee goed weer en geven ook onderling vergelijkbare resultaten. De belangrijkste modellen zijn inmiddels ook gevalideerd door toepassing op estuaria buiten het Waddengebied, waar ze goed bleken te werken. De mogelijke compensatiesnelheid van zeespiegelstijging zoals aangegeven in de Integrale Bodemdalingsstudie van 1999 (3-6 mm/j, afhankelijk van de grootte van een kombergingsgebied), blijkt zeker haalbaar en wordt bevestigd door de historische geschiedenis van de Waddenzee. Daarin bleek sedimentatie van 4-6,6 mm/j mogelijk. De huidige snelheid van de zeespiegelstijging in het Waddengebied ten opzichte van het vasteland ligt al minstens 100 jaar constant op ongeveer 1,8 mm per jaar. Nadere modelberekeningen kunnen ruimte voor gaswinning voor elk kombergingsgebied berekenen bij elke snelheid van zeespiegelstijging. Het zand dat nodig is voor compensatie van de zeespiegelstijging komt al sinds het ontstaan van de Waddenzee uit de kustzone. Daardoor is de kust van de Waddeneilanden in de loop van 6000 jaar al 6 - 15 km teruggeschreden. Bodemdaling geeft extra zandhonger. Voor de Waddenzee als geheel is die extra zandhonger relatief gering ten opzichte van de natuurlijke zandhonger, maar in enkele kombergingsgebieden, met name het Pinkegat ten oosten van Ameland, is de verhoogde zandhonger relatief groot. Desondanks is hier de bodemdaling tot nu toe waarschijnlijk volledig gecompenseerd door sedimentatie. De jaarlijkse dynamiek in de bodem van de Waddenzee is 3 tot meer dan 100 maal groter dan de mogelijk verwachte bodemdaling. Daardoor worden eventuele bodemdalingskuilen uitgesmeerd over een heel kombergingsgebied en vindt snelle compensatie plaats. Bij vergelijking van lodingskaarten van de hele Waddenzee over een periode van 11 jaar bodemdaling blijken er inderdaad nergens kuilen waarneembaar die overeenkomen met de bodemdalingsgebieden. Ook in detailstudies die sinds 1999 zijn uitgevoerd voor Zuidwal, Ameland en het Eems-Dollardgebied kon geen bodemverlaging worden gevonden die gecorreleerd was met bodemdaling. In de randzone van de Waddenzee langs de vastelandkust waar één tot vierjaarlijkse waterpassingen plaatsvinden in het kader van de kwelderwerken, waren eveneens geen effecten van bodemdaling traceerbaar. De voorspelbaarheid van het opslibbingsgedrag van kwelders is groot. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen eilandkwelders en vastelandkwelders. Eilandkwelders slibben minder snel op dan vastelandkwelders. Op Ameland bleek dat aan de wadzijde en in de buurt van kweldergeulen jaarlijks een volledige compensatie van de bodemdaling plaatsvond. Hoger en verder op de kwelder gaat de opslibbing langzamer en wordt compensatie op langere termijn (jaren tot decennia) verwacht. De vegetatie van deze minder snel opslibbende gebieden bleek echter bestand tegen de verlaging van de bodem. De opslibbing op vastelandkwelders (bijna overal meer dan 10 mm per jaar) overtreft overal de maximaal mogelijke bodemdaling. De ontwikkelingen op Ameland kunnen model staan voor het effect van een worst case bodemdaling op kwelders (15 mm per jaar). De ontwikkelingen in de Groninger vastelandkwelders worden representatief geacht voor de geringere bodemdaling langs het vasteland. Verder blijkt dat van aardbevingen die samen kunnen hangen met het winnen van gas geen schade is te verwachten aan dijken, constructies in de Waddenzee en geulen en platen in de Waddenzee. Naijleffecten Voor een eventueel kunnen ingrijpen in het winnen van gas is het van belang om te weten hoe lang de bodemdaling doorgaat wanneer een winning voortijdig wordt beëindigd. Deze periode van naijling van bodemdaling blijkt zeer gering, namelijk 1,5 tot 3 jaar, waarin de daling geleidelijk ophoudt. Rekening houdend met een maximale dalingssnelheid van 5 mm per jaar in het centrum van een dalingskom zou dat lokaal een nadaling van ongeveer 10 mm kunnen geven, wat neerkomt op hooguit enkele mm\u92s per kombergingsgebied. Het naijlingseffect is enerzijds goed voorspelbaar en goed te monitoren, anderzijds zijn de effecten op de ecologie door de geringe omvang en tijdsduur verwaarloosbaar. Effecten zandsuppleties Om erosie van de Noordzeekust te vermijden wordt ook nu al zandsuppletie toegepast. Zandwinning en - suppletie op de Noordzeekust van de Waddeneilanden heeft invloed op de fauna ter plaatse, die na 2 jaar grotendeels en na 5 jaar geheel hersteld is. De ligging van schelpdierbanken kan van tevoren worden vastgesteld om onnodig verlies van bodemfauna te voorkomen. De mogelijke slibverhoging in het water van de Waddenzee die zou kunnen worden veroorzaakt door extra zandsuppleties blijkt uitermate gering (minder dan 1% ten opzichte van de achtergrondconcentraties) en ecologisch niet van betekenis. Injectie in de ondergrond Bodemdalingseffecten kunnen, althans gedeeltelijk, worden tegengegaan door injectie van water of CO2 in de ondergrond. Vanwege bezwaren van economische en milieutechnische aard geniet injectie van water of CO2 niet de voorkeur boven de methode van regelen in tijdstip en snelheid van gasproductie (\u92productie met de hand aan de kraan\u92) DEEL 2: NIET-LINEAIR GEDRAG VAN HET WADDENSYSTEEM De mogelijkheid van meerdere evenwichtstoestanden van getijdebekkens, waardoor plotselinge veranderingen zouden kunnen optreden, kan worden beschreven met een model dat niet-lineair gedrag beschrijft. De omstandigheden waarbij een omslag zou kunnen optreden zijn echter niet aanwezig in de Waddenzee. Ook het als voorbeeld genoemde Lister Tief blijkt zich te houden aan de \u92normale\u92 wetmatigheden. DEEL 3: MONITORING EN NULMETING De bodemdaling en de daaraan mogelijk gekoppelde effecten kunnen goed worden gemonitord. Daarbij zijn vorm en inhoud van bodemdalingsschotel, hoogteligging van kwelders en wadden alsmede ontwikkelingen in zeespiegelstand de belangrijkste. Bij grote, mogelijk niet geheel gecompenseerde, bodemdaling is ook monitoring van kweldervegetaties en afslagranden van groot belang. Referentiewaarden (ook aangeduid als \u91nulmeting\u92) zijn vanuit deze monitoringsprogramma\u92s in voldoende mate voorhanden. De enorme dynamiek van het gebied maakt dat elke nulmeting per definitie een momentopname is van deze dynamiek. Een nulmeting moet dan ook een beschrijving van de trend bevatten. Op Ameland wordt een zeer uitgebreid programma uitgevoerd in verband met bodemdaling en het ligt in de bedoeling dit programma voort te zetten totdat de bodemdaling zo gering is geworden dat geen nieuwe effecten meer verwacht kunnen worden. Landelijk en in het Waddengebied worden op velerlei terrein gegevens ingewonnen welke ook van belang kunnen zijn voor interpretatie en controle van de specifiek in verband met bodemdaling verzamelde gegevens. Voorbeelden zijn: waterstanden, weergegevens, vogeltellingen en vegetatiekaarten. EINDCONCLUSIE Alles overziend kan worden geconcludeerd dat de nieuwe gegevens en inzichten sinds het IBW de onzekerheden uit 1999 en daarna hebben verkleind. De resterende onzekerheid is dermate klein, dat de onderzoekers geen significante effecten verwachten van bodemdaling op de morfologie en ecologie, uitgaande van de randvoorwaarden zoals deze in het IBW en het advies van de Adviesgroep Waddenzeebeleid beschreven staan. Wanneer de combinatie van bodemdaling en zeespiegelstijging groter zou worden dan een vooraf bepaalde grenswaarde kan tijdig worden ingegrepen, waarbij naijleffecten gering zullen zijn. Voorwaarde daarvoor is een monitoringsprogramma waarin onder meer de snelheid van bodemdaling en zeespiegelstijging nauwkeurig worden gevolgd. Om effecten op de Noordzeekustlijn van de Waddeneilanden te voorkomen is extra suppletie van zand noodzakelijk. Het gaat daarbij om hoeveelheden die qua omvang eenvoudig ingepast kunnen worden in het huidige suppletieregime

    Physical reasons and consequences of a three-dimensionally structured heliosphere

    No full text

    Appendix

    No full text
    corecore