Технологические решения для строительства эксплуатационной наклонно-направленной скважины на Палеозойскую систему нефтяного месторождения

Целью работы является проектирование эксплуатационной наклонно-направленной скважины на палеозойскую систему нефтяного месторождения с отбором керна в интервале продуктивного пласта.The aim of the work is to design a production directional well for the Paleozoic system of an oil field with core sampling in the interval of the productive formation

Study on the correlation between plasma electron temperature and penetration depth in laser welding processes

The plasma electron temperature has been estimated starting from the spectroscopic analysis of the optical emission of the laser-generated plasma plume during quite diverse stainless steel welding procedures (c.w. CO2 and pulsed Nd:YAG). Although the optical emissions present different spectral features, a discrete contribution of several iron lines can be highlighted in both types of welding. We have found that the electron temperature decreases as the laser power is enhanced, in static as well as dynamic conditions. Such a result could be useful to develop a closed loop control system of the weld penetration depth

The microbiological quality of rainwater used for toilet flushing, cleaning and watering the garden- pilot study 2005

Regenwater opgevangen in reservoirs en toegepast voor onder andere toiletspoeling is vaak fecaal verontreinigd en bevat soms ziekteverwekkende bacterien. Om het infectierisico bij toepassing van dit water te kunnen schatten is aanvullend onderzoek nodig waarbij ziekteverwekkers worden gekwantificeerd en getypeerd en waarbij onderzocht wordt in welke mate gebruikers worden blootgesteld aan het besmette water.Regenwater is aanvankelijk onbesmet, maar bij afstromen langs oppervlakken en tijdens opslag in reservoirs kan besmetting optreden met micro-organismen die ziekte bij de mens kunnen veroorzaken. Dit kan gebeuren wanneer bijvoorbeeld vogelfeces van het dak wordt gespoeld of ratten of andere dieren toegang hebben tot het reservoir of open leidingen. Onderzoek van opgevangen hemelwater op vier verschillende locaties in Nederland toonde de aanwezigheid van de indicatoren voor fecale verontreiniging, bacterien van de coligroep, E. coli en enterococcen, in respectievelijk 28, 27 en 27 van de 28 onderzochte monsters aan. De potentieel ziekteverwekkende bacterien Campylobacter en Legionella pneumophila werden elk een maal op een locatie aangetroffen. Aeromonas en Clostridium perfringens, die ook ziekte bij de mens kunnen veroorzaken, werden in respectievelijk 20 en 23 van de 28 monsters gevonden. Salmonella en Vibrio werden op geen van de locaties aangetroffen. De aanwezigheid van ziekteverwekkende micro-organismen in regenwater toegepast voor toiletspoeling kan negatieve gevolgen voor de volksgezondheid hebben. Op basis van de verkregen resultaten is het nog niet mogelijk om het risico op het oplopen van een infectie bij blootstelling aan dit water te schatten omdat daarvoor nog aanvullende typerings- en blootstellingsgegevens nodig zijn.Rainwater collected in reservoirs and used for toilet flushing, for example, is often fecally contaminated and sometimes contains pathogenic bacteria. Estimating risk of infection caused by use of this water, will require additional research for enumerating and typing pathogens and for determining exposure to the contaminated water. Rainwater at the source is not contaminated with potential human pathogenic micro-organisms, but may become so at surface run-off and during storage in containers. This may occur when bird faeces runs off roofs, or rats or other animals have access to rainwater reservoirs or open mains. Examination of collected rainwater at four different sites in the Netherlands showed the presence of faecal indicator bacteria as total coliforms, E. coli and intestinal enterococci in 28, 27 and 27, respectively, of the 28 samples examined. Each of the potential human pathogenic bacteria, Campylobacter and Legionella pneumophila, was detected once at one sampling site. Aeromonas and Clostridium perfringens, which may also cause disease in humans, were detected in 20 and 23 of the 28 tested samples, respectively. Salmonella and Vibrio were not detected in any of the samples. The presence of potential pathogenic micro-organisms in rainwater used for toilet flushing may have adverse health effects. However, on the basis of the above results, and because additional typing and exposure data are required, it is not yet possible to estimate the risk of infection at exposure to this water.VROM Inspecti

The microbiological quality of rainwater used for toilet flushing, cleaning and watering the garden- pilot study 2005

Rainwater collected in reservoirs and used for toilet flushing, for example, is often fecally contaminated and sometimes contains pathogenic bacteria. Estimating risk of infection caused by use of this water, will require additional research for enumerating and typing pathogens and for determining exposure to the contaminated water. Rainwater at the source is not contaminated with potential human pathogenic micro-organisms, but may become so at surface run-off and during storage in containers. This may occur when bird faeces runs off roofs, or rats or other animals have access to rainwater reservoirs or open mains. Examination of collected rainwater at four different sites in the Netherlands showed the presence of faecal indicator bacteria as total coliforms, E. coli and intestinal enterococci in 28, 27 and 27, respectively, of the 28 samples examined. Each of the potential human pathogenic bacteria, Campylobacter and Legionella pneumophila, was detected once at one sampling site. Aeromonas and Clostridium perfringens, which may also cause disease in humans, were detected in 20 and 23 of the 28 tested samples, respectively. Salmonella and Vibrio were not detected in any of the samples. The presence of potential pathogenic micro-organisms in rainwater used for toilet flushing may have adverse health effects. However, on the basis of the above results, and because additional typing and exposure data are required, it is not yet possible to estimate the risk of infection at exposure to this water.Regenwater opgevangen in reservoirs en toegepast voor onder andere toiletspoeling is vaak fecaal verontreinigd en bevat soms ziekteverwekkende bacterien. Om het infectierisico bij toepassing van dit water te kunnen schatten is aanvullend onderzoek nodig waarbij ziekteverwekkers worden gekwantificeerd en getypeerd en waarbij onderzocht wordt in welke mate gebruikers worden blootgesteld aan het besmette water.Regenwater is aanvankelijk onbesmet, maar bij afstromen langs oppervlakken en tijdens opslag in reservoirs kan besmetting optreden met micro-organismen die ziekte bij de mens kunnen veroorzaken. Dit kan gebeuren wanneer bijvoorbeeld vogelfeces van het dak wordt gespoeld of ratten of andere dieren toegang hebben tot het reservoir of open leidingen. Onderzoek van opgevangen hemelwater op vier verschillende locaties in Nederland toonde de aanwezigheid van de indicatoren voor fecale verontreiniging, bacterien van de coligroep, E. coli en enterococcen, in respectievelijk 28, 27 en 27 van de 28 onderzochte monsters aan. De potentieel ziekteverwekkende bacterien Campylobacter en Legionella pneumophila werden elk een maal op een locatie aangetroffen. Aeromonas en Clostridium perfringens, die ook ziekte bij de mens kunnen veroorzaken, werden in respectievelijk 20 en 23 van de 28 monsters gevonden. Salmonella en Vibrio werden op geen van de locaties aangetroffen. De aanwezigheid van ziekteverwekkende micro-organismen in regenwater toegepast voor toiletspoeling kan negatieve gevolgen voor de volksgezondheid hebben. Op basis van de verkregen resultaten is het nog niet mogelijk om het risico op het oplopen van een infectie bij blootstelling aan dit water te schatten omdat daarvoor nog aanvullende typerings- en blootstellingsgegevens nodig zijn

Methods for measuring gas emissions from naturally ventilated livestock buildings: Developments over the last decade and perspectives for improvement

[EN] The objectives of this paper are: 1) to give an overview of the development of methods for measuring emission rates from naturally ventilated livestock buildings over the last decade, 2) to identify and evaluate strengths and weaknesses, 3) to summarise and conclude the current state-of-art of available measurement concepts and their perspectives for improvement. The methods reviewed include determination of concentration and air exchange rate separately, tracer gas ratio, passive flux samplers, flux chambers, and combined downwind measurement and dispersion modelling. It is concluded that passive flux samplers, flux chambers and combined measurement and dispersion modelling are useful, but for limited fields of application only and require further development and validation against reference methods. The most robust method to investigate emission rates available at this stage is the tracer gas ratio method, but improvements are required. They include more detailed estimates of CO2 release rates (when using CO2 as a tracer) and research into optimising dosing performance of tracer gas release systems. The reliability of tracer gas ratio methods applied in buildings with large ventilation openings needs to be improved by a more profound understanding of tracer-pollutant ratios and their spatial variability, and the development of improved sampling methods for concentration ratios. There is a need for a field reference method against which other methods can be evaluated. None of the diicussed measurement methods can be marked as a solid reference for all conditions; tracer gas ratio methods are the most likely candidate but need further improvement. (C) 2012 IAgrE. Published by Elsevier Ltd. All rights reserved.The contribution to this paper of N. Ogink and J. Mosquera was financially supported by the Netherlands Ministry of Infrastructure and Environment.Ogink, NWM.; Mosquera, J.; Calvet Sanz, S.; Zhang, G. (2013). Methods for measuring gas emissions from naturally ventilated livestock buildings: Developments over the last decade and perspectives for improvement. Biosystems Engineering. 116(3):297-308. https://doi.org/10.1016/j.biosystemseng.2012.10.005S297308116

Omics analysis of educated platelets in cancer and benign disease of the pancreas

Pancreatic ductal adenocarcinoma (PDAC) is traditionally associated with thrombocy-tosis/hypercoagulation and novel insights on platelet-PDAC “dangerous liaisons” are warranted. Here we performed an integrative omics study investigating the biological processes of mRNAs and expressed miRNAs, as well as proteins in PDAC blood platelets, using benign disease as a refer-ence for inflammatory noise. Gene ontology mining revealed enrichment of RNA splicing, mRNA processing and translation initiation in miRNAs and proteins but depletion in RNA transcripts. Remarkably, correlation analyses revealed a negative regulation on SPARC transcription by isomiRs involved in cancer signaling, suggesting a specific ”education” in PDAC platelets. Platelets of benign patients were enriched for non-templated additions of G nucleotides (#ntaG) miRNAs, while PDAC presented length variation on 3′ (lv3p) as the most frequent modification on miRNAs. Additionally, we provided an actionable repertoire of PDAC and benign platelet-ome to be exploited for future studies. In conclusion, our data show that platelets change their biological repertoire in patients with PDAC, through dysregulation of miRNAs and splicing factors, supporting the presence of de novo protein machinery that can “educate” the platelet. These novel findings could be further exploited for innovative liquid biopsies platforms as well as possible therapeutic targets

Nonsteroidal anti-inflammatory drug use and Alzheimer's disease risk: the MIRAGE Study

BACKGROUND: Nonsteroidal anti-inflammatory drugs (NSAID) use may protect against Alzheimer's disease (AD) risk. We sought examine the association between NSAID use and risk of AD, and potential effect modification by APOE-ε4 carrier status and ethnicity. METHODS: The MIRAGE Study is a multi-center family study of genetic and environmental risk factors for AD. Subjects comprised 691 AD patients (probands) and 973 family members enrolled at 15 research centers between 1996 and 2002. The primary independent and dependent variables were prior NSAID use and AD case status, respectively. We stratified the dataset in order to evaluate whether the association between NSAID use and AD was similar in APOE-ε4 carriers and non-carriers. Ethnicity was similarly examined as an effect modifier. RESULTS: NSAID use was less frequent in cases compared to controls in the overall sample (adjusted OR = 0.64; 95% CI = 0.38–1.05). The benefit of NSAID use appeared more pronounced among APOE-ε4 carriers (adjusted OR = 0.49; 95% CI = 0.24–0.98) compared to non-carriers, although this association was not statistically significant. The pattern of association was similar in Caucasian and African Americans. CONCLUSIONS: NSAID use is inversely associated with AD and may be modified by APOE genotype. Prospective studies and clinical trials of sufficient power to detect effect modification by APOE-ε4 carrier status are needed

CSF proteomics in autosomal dominant Alzheimer's disease highlights parallels with sporadic disease

Autosomal dominant Alzheimer's disease (ADAD) offers a unique opportunity to study pathophysiological changes in a relatively young population with few comorbidities. A comprehensive investigation of proteome changes occurring in ADAD could provide valuable insights into AD-related biological mechanisms and uncover novel biomarkers and therapeutic targets. Furthermore, ADAD might serve as a model for sporadic AD, but in-depth proteome comparisons are lacking. We aimed to identify dysregulated CSF proteins in ADAD and determine the degree of overlap with sporadic AD. We measured 1472 proteins in CSF of PSEN1 or APP mutation carriers (n = 22) and age- and sex-matched controls (n = 20) from the Amsterdam Dementia Cohort using proximity extension-based immunoassays (PEA). We compared protein abundance between groups with two-sided t-tests and identified enriched biological pathways. Using the same protein panels in paired plasma samples, we investigated correlations between CSF proteins and their plasma counterparts. Finally, we compared our results with recently published PEA data from an international cohort of sporadic AD (n = 230) and non-AD dementias (n = 301). All statistical analyses were false discovery rate-corrected. We detected 66 differentially abundant CSF proteins (65 increased, 1 decreased) in ADAD compared to controls (q &lt; 0.05). The most strongly upregulated proteins (fold change &gt;1.8) were related to immunity (CHIT1, ITGB2, SMOC2), cytoskeletal structure (MAPT, NEFL) and tissue remodelling (TMSB10, MMP-10). Significant CSF-plasma correlations were found for the upregulated proteins SMOC2 and LILR1B. Of the 66 differentially expressed proteins, 36 had been measured previously in the sporadic dementias cohort, 34 of which (94%) were also significantly upregulated in sporadic AD, with a strong correlation between the fold changes of these proteins in both cohorts (rs = 0.730, P &lt; 0.001). Twenty-nine of the 36 proteins (81%) were also upregulated among non-AD patients with suspected AD co-pathology. This CSF proteomics study demonstrates substantial biochemical similarities between ADAD and sporadic AD, suggesting involvement of the same biological processes. Besides known AD-related proteins, we identified several relatively novel proteins, such as TMSB10, MMP-10 and SMOC2, which have potential as novel biomarkers. With shared pathophysiological CSF changes, ADAD study findings might be translatable to sporadic AD, which could greatly expedite therapy development.</p