Knowledge, attitudes and practices of medical staff towards obesity management in patients with spinal cord injuries: an International survey of four western European countries

Objective: To (1) examine the opinions of medical staff working in spinal cord injury (SCI) centres (SCICs); (2) evaluate their knowledge, attitudes and practices towards obesity prevention and management; (3) report the number of beds and dietitians available at each SCIC. Methods: A 37-item questionnaire was sent to 23 SCICs in the UK, the Netherlands, Belgium and the Republic of Ireland between September 2012 and January 2013. Results: Eighteen SCICs returned the questionnaires for analysis. All respondents stated that they had an interest in obesity treatment but only 2.3% of the respondents received training in obesity management. Sixty-one percent of staff did not consider body mass index (BMI) to be appropriate for use in SCI patients and subsequently less than half of the respondents use BMI routinely. The majority of respondents reported that they are confident in dealing with overweight (74.5%) and obese (66.1%) SCI adults, less than half (44.1%) are confident in treating overweight and obese SCI children. Respondents also indicated the need for nationally adopted guidelines and a lack of physical activity provision. There were 17.5 whole-time equivalent (WTE) dietitians recorded in 22 SCICs, equivalent to 47.8 beds per WTE dietitians (range 10–420). Non-UK SCIC dietitians are significantly better resourced than in UK SCICs (beds per WTE dietitian: 36 vs 124, P=0.035). Conclusion: Medical staff expressed the need to participate in obesity prevention and management. Appropriate training should be considered for all medical staff and the development of specific weight management guidelines and dietetic provision should be considered

Five fundamental ways in which complex food webs may spiral out of control

Theory suggests that increasingly long, negative feedback loops of many interacting species may destabilize food webs as complexity increases. Less attention has, however, been paid to the specific ways in which these ‘delayed negative feedbacks’ may affect the response of complex ecosystems to global environmental change. Here, we describe five fundamental ways in which these feedbacks might pave the way for abrupt, large‐scale transitions and species losses. By combining topological and bioenergetic models, we then proceed by showing that the likelihood of such transitions increases with the number of interacting species and/or when the combined effects of stabilizing network patterns approach the minimum required for stable coexistence. Our findings thus shift the question from the classical question of what makes complex, unaltered ecosystems stable to whether the effects of, known and unknown, stabilizing food‐web patterns are sufficient to prevent abrupt, large‐scale transitions under global environmental change

Occupational therapy for stroke patients - A systematic review

Ergotherapie helpt patiënten die een beroerte gehad hebben bij het revalideren. Ook mensen met reumatoïde artritis (RA) hebben baat bij ergotherapie, onder andere door instructie over gewrichtsbeschermende maatregelen. Dit blijkt uit NIVEL onderzoek in opdracht van het Reumafonds en het College voor Zorgverzekeringen (CvZ). NIVEL onderzoeker Esther Steultjens vergeleek, schiftte en analyseerde de resultaten van al het onderzoek naar de effectiviteit van ergotherapie bij Reumatoïde Artritis (37 wetenschappelijke studies) en beroertes (32 wetenschappelijke studies) van de afgelopen 40 jaar. De resultaten zijn gebaseerd op een klein aantal, omdat de meeste gevonden studies van beperkte kwaliteit zijn. Beroerte Steultjens concludeert dat bij mensen die een beroerte gehad hebben ergotherapie de sociale participatie en de zelfredzaamheid bevordert. Vaardigheidstraining leidt ook tot enige verbetering van de zelfredzaamheid. Ze vond onvoldoende bewijs voor het nut van spalken om de spierspanning te verminderen. Per jaar krijgen ongeveer 32.000 mensen in Nederland een beroerte. Na een jaar heeft 66% van de overlevenden problemen met zelfstandig functioneren, driekwart van de overlevenden heeft problemen met een zinvolle tijdsbesteding. Steultjens: "Uit dit onderzoek blijkt dat ergotherapie een belangrijke rol heeft in de multidisciplinaire aanpak van de revalidatie van mensen met een beroerte." Reumatoïde artritis (RA) Steultjens concludeert dat er bewijs is dat ergotherapie bij mensen met RA een positief effect heeft op het kunnen verrichten van dagelijkse activiteiten en op het verlichten van pijn. Vooral instructies over het nemen van gewrichtsbeschermende maatregelen hebben invloed op het functioneren. Het spalken van aangedane ledematen lijkt de pijn te verminderen, ook al kan het de patiënt hinderen bij het bewegen. RA is een chronische ontsteking van de gewrichten die het dagelijks functioneren van ongeveer 145.000 Nederlanders beperkt. Ergotherapie is een vorm van paramedisch handelen die zich richt op het verbeteren van het dagelijks functioneren. De ergotherapeutische behandeling streeft ernaar het uitvoeren van taken te vergemakkelijken door met de patiënten sommige dagelijkse activiteiten te trainen en ze voor andere compensatiestrategieën aan te leren. Andere onderdelen van de ergotherapeutische behandeling zijn het geven van leefstijladviezen (zoals gewrichtsbeschermende of energiebesparende maatregelen) en advies/instructie over hulpmiddelen en spalktherapie. Het onderzoek is opgezet en uitgevoerd volgens de richtlijnen van de Cochrane Collaboration. Dit is een internationale organisatie die het maken, actualiseren en verspreiden van de resultaten van systematisch literatuuronderzoek naar de effecten van gezondheidszorg tot doel heeft. Arthritis Care & Research, Volume 47, Issue 6, 2002 Occupational therapy for rheumatoid arthritis: A systematic review Esther M. J. Steultjens , Joost Dekker, Lex M. Bouter, Dirkjan van Schaardenburg, Marie-Antoinette H. van Kuyk, Cornelia H. M. van den Ende Arthritis Care & Research is het Official Journal of the Association of Rheumatology Health Professionals

Семантика имен и поэтика их перечислений

Описаны факторы, влияющие на содержательность и эстетическую значимость перечислений поэтонимов в художественных текстах. На ряде примеров из творчества А. С. Пушкина представлены перемены, происходящие в совокупной семантике и поэтике рядов собственных имен в различных контекстах. Показаны некоторые теоретически возможные модели реализации "списков" поэтонимов. Намечены пути дальнейшего изучения художественно значимых перечислений.Обговорюються фактори, які впливають на змістовність та естетичну значущість перерахувань поет онімів у художніх текстах. На низці прикладів з творчості О.С. Пушкіна представлені зміни, які відбуваються у сукупній семантиці й поетиці рядів власних імен у різноманітних контекстах. Показані деякі теоретичні можливості моделювання переліків онімів. Накреслені шляхи подальшого вивчення художньо значимих переліків онімів.The factors which influence pithiness and the aesthetic inventory of poetonyms in art texts are described. On a number of examples from Pushkin works the changes occurring in cumulative semantics and poetics of numbers of proper names in various contexts are presented. Some theoretically possible models of realization of "lists" of onyms are shown. Ways of the further studying of artily significant transfers are planned

Long survival of primary diffuse leptomeningeal gliomatosis following radiotherapy and temozolomide: case report and literature review

<p>Abstract</p> <p>Objective</p> <p>Primary diffuse leptomeningeal gliomatosis (PDLG) is a rare neoplasm with a short survival time of a few months. there is currently no standardized therapeutic approach for PDLG.</p> <p>Materials and methods</p> <p>We report on a 53-year-old male patient who presented with epileptic seizures, gait disturbance, paraparesis and sensory deficits in the dermatomes T8-10.</p> <p>Results</p> <p>Magnetic resonance imaging (MRI) revealing numerous spinal and cranial gadolinium-enhancing nodules in the meninges and histopathology led us to diagnose primary diffuse leptomeningeal gliomatosis with WHO grade III astrocytic cells. Consecutively, the patient underwent craniospinal radiotherapy (30 Gy) and 11 sequential cycles of temozolomide. This regimen led to partial tumor regression. Thirteen months later, spinal MRI revealed tumor progression. Second-line chemotherapy with 5 cycles of irinotecan and bevacizumab did not prevent further clinical deterioration. The patient died twenty-two months after diagnosis, being the longest survival time described thus far with respect to PDLG consisting of astrocytic tumor cells.</p> <p>Conclusions</p> <p>Radiochemotherapy including temozolomide, as established standard therapy for brain malignant astrocytomas, might be valid as a basic therapeutic strategy for this PDLG subtype.</p

Stochastic model to assess bioeconomic impact of PRRS on pig farms in Costa Rica

Despite the economic importance of PRRS and its high prevalence in Costa Rica, there are no studies on the bioeconomic impact of the disease in the country or, even, in Central America. Such studies are essential in finding cost-effective preventive measures tailored for different production circumstances. Therefore, the objective of this study was to evaluate economic and production parameters of a PRRSV-infection for a medium-sized farrow-to-finish pig farm system in Costa Rica with a farm-level stochastic Monte Carlo simulation model. The effect of PRRS was assessed by scenario analysis, in which a baseline PRRS-free situation was compared against three alternative scenarios that assumed low, medium and high PRRS effects. The PRRS effects were based on data from local farms, scientific literature and expert opinion. Sensitivity analyses were performed to assess the impact of key input parameters on output variables. Results show that at the animal level, changes between the baseline and the PRRS-high scenario were estimated as: + 25 d in age to slaughter, - 9.9 pigs to slaughter (per breeding sow/yr), + 6% annual replacement rate, - 255 d in sow productive lifetime, - 6.9 mo in age at culling of sows, and + 24 non- productive days. For a medium size local farm (n = 588 sows), a reduction of 5826 fat pigs to slaughter per farm/yr from baseline compared to PRRS-high scenario was observed. PRRS-induced loss per farm per year was estimated at -US $142,542, US$180,109 and -US $524,719 for PRRS-low, medium and high scenarios, respectively. Revenues/costs ratio changed from 1.12 in the baseline to 0.89 in the PRRS-high scenario. The production cost per kg carcass weight increased from US$2.63 for the baseline to US $3.35 in the PRRS-high scenario. PRRS-induced loss was estimated at US$77.1 per slaughtered pig/yr and US $892 per breeding sow/yr for the PRRS-high scenario. Results from the model indicate that pig farms with medium to high prevalence of PRRS will require optimal market conditions in order to have positive economic outcomes. These results can be helpful in the design of better control strategies for PRRS

Foreseeing the future of mutualistic communities beyond collapse

International audienc