89 research outputs found

    Does experience influence the forces exerted on maxillary incisors during laryngoscopy? A manikin study using the Macintosh laryngoscope

    Get PDF
    The influence of the level of experience of the laryngoscopist on the duration of laryngoscopy, the forces exerted on the tongue and on the maxillary incisors during laryngoscopy, were investigated. Five groups (anaesthetists, residents in anaesthesia, nurse anaesthetists, surgeons and medical students), each consisting of 15 individuals, participated in the study. An intubation manikin was used with a laryngoscope modified so that the forces applied during laryngoscopy could be measured. The mean duration of laryngoscopy in these groups was 23.4 sec, 17.6 sec, 27.1 sec, 26.8 sec and 42.7 sec, respectively. The maximally applied forces on the tongue were 71.7 N, 60.5 N, 65.9 N, 74.2 N and 69.7 N, respectively. The maximally applied forces on the maxillary incisors were 49.9 N, 36.3 N, 41.1 N, 58.3 N and 53.9 N, respectively. These results indicate the level of experience has a significant influence on the duration of laryngoscopy but seems to have little influence on the forces applied to the tongue and the maxillary incisors

    Atrial fibrillation and treatment changes in cryptogenic stroke patients with an implantable loop recorder for continuous cardiac rhythm monitoring

    Get PDF
    Introduction: This interim analysis evaluates the risk profile and incidence of atrial fibrillation (AF) in patients who underwent continuous monitoring with an implantable loop recorder (ILR) for cryptogenic (unexplained) stroke or transient ischemic attack (TIA). Methods: The observational INSIGHT XT study prospectively enrolled patients who received an ILR with dedicated diagnostics for atrial fibrillation, irrespective of the clinical indication. Of 1002 patients enrolled in the study between Aug 2008 and Jan 2012, 121 received the ILR to evaluate cryptogenic stroke or TIA. The definition of cryptogenic stroke/TIA was at the investigators' appraisal and no unified approach to patient work-up was required. This analysis includes 74 patients with cryptogenic stroke or TIA for whom at least one follow-up visit was available at the time of interim analysis. Results: The mean age was 63±12 (50% female). Stroke was the index event in 46 of 74 (62%) of patients. 61% had hypertension, 14% diabetes, and none had heart failure. The mean CHADS2 score was 3.0±0.8 and the mean CHA2DS2VASc score 4.0±1.2. Most patients (72%) had no prior symptoms or cardiac rhythm disturbances, whereas 18% had a history of prior palpitations. Sixty-seven patients were taking antiplatelet medication and four were on oral anticoagulation (OAC) at enrollment. During a median follow up of 12 months (IQR 7 to 18) AF was reported in 17 patients (23%) and two patients were started on OAC and 10 patients were converted from antiplatelets to OAC. Five patients experienced a stroke or TIA (median time to event 1.2 months), of which one patient died. Three of the patients with stroke or TIA had AF detected prior to the recurrent event. Conclusion: Continuous monitoring with an ILR in patients with cryptogenic stroke of TIA detects a high proportion of AF; this can be attributed to longer continuous monitoring in this study. These patients have high CHADS2/CHA2DS2VASc scores; documenting AF in these cases may therefore be clinically relevant in order to decide appropriate treatment

    Creation and restoration of coastal and estuarine habitats, a review of practical examples and a description of sequential guidelines for habitat creation and restoration in port areas

    Get PDF
    One of the themes of the NEW! Delta project is theme 3 "Creation and restoration of coastal and estuarine habitats" Within this theme two demonstration projects of habitat creation and restoration schemes have been implemented: one in the port of Antwerp and the other in the dune area "De Zilk" along the Dutch coast. The contributers of this study are from: ABP MER (United Kingdom), Alterra, Vlaamse overheid Afdeling Kust, DIREN Haute-Normandie, Grontmij, IMIEU Brussel, Haven van Antwerpen, Haven van Rotterdam, provincie Zuid-Hollan

    Eerste evaluatie Jeugdwet:Na de transitie nu de transformatie

    Get PDF
    Vanaf 1 Januari 2015 is de Jeugdwet van kracht1. Het doel van de Jeugdwet wordt als volgt omschreven: “Het doel …. is om het jeugdstelsel te vereenvoudigen en het efficiënter en effectiever te maken, met het uiteindelijke doel het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezien en sociale omgeving”2. Daarvoor is een transformatie nodig in de hulp die aan gezinnen wordt geboden, meer gericht op preventie, het bieden van juiste, integrale, hulp op maat voor gezinnen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van gezinnen en hun sociale omgeving en er meer ruimte is voor professionals door vermindering van de regeldruk. De bestuurlijke en financiële randvoorwaarde om dit te realiseren is de decentralisatie van alle vormen van jeugdhulp naar de gemeente, zo wordt in de memorie van toelichting gesteld 3. De Jeugdwet heeft daarnaast ook nog als doel om ieder kind te verzekeren van de bescherming en zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn en toegang tot voorzieningen voor gezondheidszorg (art. 3 en 24 Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind). Zelfs uit deze compacte beschrijving wordt al duidelijk dat de doelen van de Jeugdwet ambitieus en ook divers zijn en de ingezette veranderingen complex, met als dominante element de decentralisatie van alle vormen van jeugdhulp naar de gemeente. Artikel 12.2 van de Jeugdwet bepaalt dat binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de wet aan de Staten-Generaal een verslag wordt gezonden over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. In een motie in de Kamer is vastgesteld dat het hierbij om een tussenevaluatie gaat. Dit verslag ligt voor u. In dit inleidende hoofdstuk gaan we, op hoofdlijnen, in op het domein waarop de Jeugdwet betrekking heeft, op de doelen van de Jeugdwet en op de assumpties achter de Jeugdwet: Wat zijn de verwachtingen van de wetgever over de werking van de Jeugdwet en de daarmee gepaard gaande decentralisatie en hoe dragen deze bij aan de gestelde doelen? Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van de opzet van deze evaluatie. (aut. ref.
    corecore