1,082 research outputs found

    Optimalisatie bemesting Van Strien: Voortgang 2014

    Get PDF
    Dit rapport bevat de resultaten van het vierde jaar van het project "Bedrijfsinterne Optimalisatie", en wel van het deelproject "Van Strien". Op diverse percelen zijn metingen uitgevoerd aan de bodem om de stikstof werking van maaimeststoffen in beeld te krijgen. Op perceel 1A (aardappelen in 2014) heeft de strook met maaimeststoffen 2,3 maal zo veel stikstof gekregen als de bedoeling was, als gevolg van een twee maal zo hoog drogestofgehalte als vooraf was ingeschat. Dit was echter niet terug te vinden in de gemeenten hoeveelheden N-mineraal in de bodem en in de gehele strook met maaimeststoffen was de opbrengst lager dan bij de standaard bemesting. Door een vroege Phytophthora aantasting moest er vroeg gebrand worde. Daardoor waren de opbrengsten zeer laag. Mogelijk is in de proefstrook door de hoge bemesting de knolzetting vertraagd (later gewastype) waardoor op het moment van loofdoding de opbrengstvorming nog niet goed op gang was gekomen. Op perceel 3 (grasklaver in 2014) zijn de metingen afgebroken nadat per abuis het gehele perceel, inclusief de proefstroken met maaimeststof, een bemesting met drijfmest had gekregen

    Bemesting met maaimeststoffen bij Van Strien - Samenvattend eindrapport 2011 - 2015

    Get PDF
    In dit rapport worden de samenvattende resultaten beschreven van vier jaar veldonderzoek naar bemesting met maaimeststoffen vergeleken met bemesting met dierlijke mest. Maaimeststoffen zijn gewassen, in de regel vlinderbloemigen, die worden gemaaid, en vervolgens als plantaardige meststof worden ingezet op een ander perceel dan waar ze geteeld zijn. Voor het akkerbouwbedrijf van Joost van Strien is een bedrijfsontwerp gemaakt, gebaseerd stikstofvoorziening door maaimeststoffen (grasklaver en luzerne). Dit ontwerp is vervolgend in vier veldjaren in de praktijk getoetst en vergeleken met een standaard bemesting met dierlijke mest. Het blijkt goed mogelijk te zijn om bij meerdere gewassen de stikstofvoorziening met maaimeststoffen te verzorgen zonder daarbij opbrengst in te leveren. Bijvoorbeeld bij aardappelen, granen, spinazie, suikermais, kool. Wel is het belangrijk om de maaimeststoffen tijdig uit te brengen, om de mineralisatieprocessen (=het bodemleven) voldoende tijd te geven de stikstof die erin gebonden is vrij te maken. Ook zijn maaimeststoffen meer dan andere (dierlijke) mineralenbronnen gevoelig voor droge perioden waarin de mineralisatie geremd is. Met name in gewassen met een korte groeicyclus (spinazie) of gewassen die in een bepaalde groeifase gevoelig zijn voor de hoeveelheid beschikbare stikstof (tarwe) kan dat voor problemen zorgen. Op bedrijfsniveau kan de interne stikstofhuishouding grotendeels gevoed worden door stikstofbinding uit de lucht, en kan de verdere aanvoer van stikstof van buiten het bedrijf tot een minimum beperkt worden. Na vier jaar toepassing van maaimeststoffen op hetzelfde perceel zijn de effecten op de bodemkwaliteit beperkt. In een aantal analyses is de trend te zien dat maaimeststoffen leiden tot een actiever bodemleven en een betere bodemkwaliteit, maar de omvang van deze verbetering is na vier seizoenen nog niet groot

    Implicit and explicit selective attention to smoking cues in smokers indexed by brain potentials

    Get PDF
    Abstract Substance use disorders are characterized by cognitive processing biases, such as automatically detecting and orienting attention towards drug-related stimuli. However, it is unclear how, when and what kind of attention (i.e. implicit, explicit) interacts with the processing of these stimuli. In addition, it is unclear whether smokers are hypersensitive to emotionally significant cues in general or to smoking-related cues in particular. The present event-related potential study aimed to enhance insight in drug-related processing biases by manipulating attention for smoking and other motivationally relevant (emotional) cues in smokers and non-smokers using a visual oddball task. Each of the stimulus categories served as a target (explicit attention; counting) or as a non-target (implicit attention; oddball) category. Compared with non-smokers, smokers' P300 (350-600 ms) was enhanced to smoking pictures under both attentional conditions. P300 amplitude did not differ between groups in response to positive, negative, and neutral cues. It can be concluded from this study that attention manipulation affects the P300 differently in smokers and non-smokers. Smokers display a specific bias to smoking-related cues, and this bias is present during both explicit and implicit attentional processing. Overall, it can be concluded that both explicit and implicit attentional processes appear to play an important role in drug-related processing bias

    Minder en anders Bemesten: Voordelen van maaimeststoffen voor teelt van najaarsspinazie - Resultaten veldproef Joost van Strien, in Ens, 2009

    Get PDF
    In 2009 heeft het Louis Bolk Instituut onderzoek verricht naar het gebruik van versgemaaide en ingekuilde maaimeststoffen voor de bemesting van najaarspinazie op het bedrijf van Joost van Strien in Ens in de Noord Oost Polder. Maaimeststoffen zijn een innovatief teeltsysteem (het zgn. “cut-and-carry” systeem) waarbij gemaaide grasklaver of luzerne, gewassen die als bodemverbeteraar een essentiële rol in de gewasrotatie vormen, direct op eigen bedrijf worden ingezet als hulpmest stof i.pv. deze te verkopen als veevoer. Wij concluderen dat door gebruik van het systeem dat op het bedrijf van Joost van Strien is ontwikkeld, doelgericht gebruik kan worden gemaakt van meerjarige vlinderbloemige gewassen. Hierdoor worden zowel het bodemleven en bodemkwaliteit bevorderd terwijl de afhankelijkheid van biologische akkerbouw van externe dierlijke meststoffen sterk wordt verminderd door het sluiten van interne nutriëntenkringlopen. Door het gebruik van meerjarige en diepwortelende vlinderbloemige gewassen zoals luzerne of gras klaver kan er stikstof uit de atmosfeer op een klimaatneutrale manier worden gebonden terwijl nutriënten uit diepere bodem ook opnieuw beschikbaar komen voor hoogrenderende gewassen

    Elastin-like polypeptide micelles for vaccine delivery

    Get PDF
    NWO, HAL Allergy, Good Biomarker Sciences, Crossbeta BiosciencesSupramolecular & Biomaterials Chemistr

    Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting

    Get PDF
    De centrale probleemstelling die ik in dit onderzoek heb geanalyseerd, valt in twee onderdelen uiteen: 1. Welke renteaftrekbeperkingen bestaan er voor de vennootschapsbelasting, hoe is aan deze aftrekbeperkingen vormgegeven en waarom bestaan deze aftrekbeperkingen in hun huidige vorm? 2. Voldoet het huidige systeem van de behandeling van vermogen met daarin de discriminatie van de vergoeding voor eigen vermogen ten opzichte van de vergoeding voor vreemd vermogen en zo nee, welk alternatief bestaat of alternatieven bestaan er voor het huidige regime? Om deze probleemstelling te kunnen beantwoorden, heb ik in hoofdstuk 2 de economische consequenties onderzocht van het verschil in fiscale behandeling tussen eigen vermogen en vreemd vermogen. Als randvoorwaarde geldt namelijk dat een stelsel van de behandeling van verschillende soorten vermogen economisch evenwichtig moet uitwerken. In de hoofdstukken 3 tot en met 7 heb ik vervolgens de volgende drie groepen renteaftrekbeperkingen onderzocht: 1. jurisprudentieel geherkwalificeerde leningen en hybride leningen; 2. antiwinstdrainagewetgeving; en 3. thin-capitalisationwetgeving. Deze renteaftrekbeperkingen heb ik getoetst aan de hand van drie criteria: 1. rechtvaardigheid; de aftrekbeperking moet worden gedragen door de rechtvaardigheidsopvattingen van de samenleving. Dit vul ik in als gelijke gevallen dienen gelijk te worden behandeld, de wet bevat geen overkill en is niet willekeurig voor belastingplichtigen; 2. effectiviteit; de geformuleerde doelstellingen van fiscaal beleid dienen daadwerkelijk te worden gerealiseerd; 3. efficiëntie; de gestelde doelstellingen dienen te worden verwezenlijkt met zo weinig mogelijk uitvoeringskosten. Bij deze toetsing ben ik onder andere ingegaan op de historie en motivering van de desbetreffende renteaftrekbeperking. Naast deze primaire toetst ben ik voor iedere aftrekbeperking voorts (voor zover van toepassing) nagegaan hoe deze uitwerkt op conclusies de internationale verdragen ter voorkoming van dubbele belasting, het EU-recht, de dividendbelasting en de deelnemingsvrijstelling. Dit heb ik in dit onderzoek aangeduid als secundaire toets

    Investigating managers’ fine-grained evaluation processes in organizations: Exploring two dual-process perspectives

    Get PDF
    The dual-process theory is a significant theory in both organizational theory and social psychology and two conjectures about this theory are considered in this manuscript; the default-interventionist vs. parallel-competitive account. Our research goal is to empirically investigate these two views. In concrete terms, by using event-related potentials (ERPs), we seek to study the fine-grained brain processes and self-reported feelings involved in managers’ evaluations of target employees within an economic context (firing employees) vs. a social network context (excluding employees). Using the stereotype content model categories, each target employee has high (or low) warmth and high (or low) levels of competence. In the fine-grained ERP analysis of the brain process, we focus on three time windows of interest: novelty detection (N2) and goal violation detection (N400) at the unconscious level, and we then evaluate conscious emotional arousal (late positive potential, LPP). Finally, we focus on the self-reported feelings when having to fire or exclude target employees. As goal pursuit theory predicts, the brain dynamics and self-reported measures differ widely across the two organizational contexts; in concrete terms, processes at a later stage overrule early stages depending on the context. This implies that the data bespeaks more for the parallel-competitive account than the default-interventionist account. We discuss the implications of these findings for research in management and management practice.</p

    Re-considering the status quo: Improving calibration of land use change models through validation of transition potential predictions

    Get PDF
    The increasing complexity of the dynamics captured in Land Use and Land Cover (LULC) change modelling has made model behaviour less transparent and calibration more extensive. For cellular automata models in particular, this is compounded by the fact that validation is typically performed indirectly, using final simulated change maps; rather than directly considering the probabilistic predictions of transition potential. This study demonstrates that evaluating transition potential predictions provides detail into model behaviour and performance that cannot be obtained from simulated map comparison alone. This is illustrated by modelling LULC transitions in Switzerland using both Logistic Regression and Random Forests. The results emphasize the need for LULC modellers to explicitly consider the performance of individual transition models independently to ensure robust predictions. Additionally, this study highlights the potential for predictor variable selection as a means to improve transition model generalizability and parsimony, which is beneficial for simulating future LULC change
    corecore