88 research outputs found
The physiology of the filamentous bacterium Microthrix parvicella
A study has been made of the physiology of Microthrix parvicella. This filamentous bacterium often causes poor settleability of activated sludge in oxidation ditches supplied with domestic sewage. The organism was found to utilize only long chain fatty acids (preferably in esterified form) as carbon and energy source. Short chain fatty acids and glycerol are only utilized together with long chain fatty acids; other organic substrates are not consumed. The organism requires ammonium salts and reduced-sulphur compounds for growth. Thiamin and cyanocobalamin were found to be essential vitamins. Optimum temperature is 25°C and the pH of the medium has to be above 7. During the early growth phase in batch culture with an oleic acid ester (Tween 80) as the limiting substrate , M. parvicella stores large amount of lipids, mainly oleic acid in esterified form in its cells. In a subsequent period the stored lipids are used for energy supply and synthesis of cell protein.Growth kinetics were studied by cultivating the organism in a chemostat. The maximum specific growth rate was found to be 0.06 h -1 ; the K S value for Tween 80 was too low to be determined. The maximum yield coefficient and the maintenance on Tween 80 were 0.34 g cell dry weight/ g Tween 80 consumed and 6.3 mg Tween 80/g cell dry weight.h, respectively. As only the oleic acid moiety of Tween 80 is consumed, these values must be corrected for the non-fatty acid moiety (76%) of the Tween 80 molecule.Although oleic acid is an excellent substrate for M. parvicella, the organism was found to be inhibited at higher concentrations of this compound. Decreasing pH and decreasing biomass concentration promote the inhibiting action of oleic acid in washed cell suspensions. Various surface-active compounds which are not utilized as carbon source enhance the oxygen uptake rate of washed cells. The increase of the oxygen uptake due to added Tween 80 or oleic acid is probably caused by substrate respiration as well as a non-substrate-specific stimulation caused by surfaceactive properties of these compounds. The affinity for oxygen of M. parvicella is high (K S value < 0.016 mg/l).Abundant growth of M. parvicella was obtained in activated sludge in a bench- scale plant fed with waste water containing oleic acid and supplied with a limited amount of oxygen. These results explain the excessive growth of M.parvicella in activated sludge supplied with raw domestic sewage. This type of sewage contains a considerable amount of fatty matter and the activated-sludge process is usually operated at a low oxygen concentration in the mixed liquor.<p/
Morbid Nerves and Morals:The Rise of Psychiatry in the Netherlands
Het gegeven van de chronische identiteitscrisis van de psychiatrie vormt het uitgangspunt van deze studie over de opkomst en wording van deze medische specialisatie in Nederland tussen 1870 en 1920. Onze veronderstelling is dat de wortels van deze professionele identiteitsproblematiek in deze periode te vinden zijn en dat deze zichtbaar kunnen worden gemaakt door na te gaan hoe het nieuwe vak psychiatrie in die periode vorm kreeg, hoe het door de beoefenaren ervan werd gelegitimeerd, waar zij werkten, wat hun beroepsdomein omvatte, wat zij deden en met welke moeilijkheden zij zich geconfronteerd zagen. De onderzochte periode, waarin het fundament werd gelegd voor de moderne psychiatrie in Nederland, wordt gemarkeerd door de oprichting van de Nederlandsche Vereeniging voor Psychiatrie (NVP) in 1871 en het jaar 1920, toen enkele belangrijke ontwikkelingen in het vakgebied waren uitgekristalliseerd en de basis was gelegd voor de verdere ontplooiing ervan. In deze periode nam het psychiatrisch werkveld in omvang toe en veranderden de beroepsgroep en het vakgebied van gedaante. De institutionele krankzinnigenzorg is al eeuwen oud, maar pas in de negentiende eeuw groeide deze uit tot een bij uitstek geneeskundig domein en kwam het medische vak dat psychiatrie ging heten, tot ontwikkeling. In Nederland was de oprichting van de NVP in dit opzicht een mijlpaal: voor het eerst organiseerden geneeskundigen die in krankzinnigengestichten werkzaam waren, de gestichtsgeneesheren, zich - en wel onder de noemer psychiatrie. Deze vereniging vormde de aanzet tot de vorming van een nieuw medisch specialisme, vanaf 1896 verenigd met de neurologie. In de laatste twee decennia van de negentiende eeuw vonden ingrijpende veranderingen in de krankzinnigenzorg plaats en begon de expansie van het psychiatrisch-neurologisch werkterrein. Tot ver in de twintigste eeuw zou de zorg voor geesteszieken in krankzinnigengestichten dan wel psychiatrische inrichtingen of ziekenhuizen het omvangrijkste werkveld en het kerndomein van het nieuwe specialisme zijn, maar al aan het eind van de negentiende eeuw begonnen beoefenaars van de psychiatrie en de neurologie hun activiteiten ook op andere terreinen, buiten de muren van het gesticht, te ontplooien. De grenzen van het psychiatrisch beroepsdomein en de daarmee verbonden beroepscompetentie lagen niet vast en verschoven voortdurend. Dit impliceert dat wij het werkveld van de psychiatrie niet op voorhand kunnen definiëren en afbakenen; het gaat ons immers juist om de vorming van dat werkterrein en de veranderingen die het onderging. Ons aangrijpingspunt kan dan ook niet het psychiatrisch domein zijn. Om de ontwikkeling van het psychiatrisch werkveld in kaart te brengen volgen wij de beroepsbeoefenaars op hun diverse werkplekken, dat wil zeggen de geneeskundigen die vanaf 1871 verenigd waren in de NVP en vanaf 1896 in de Nederlandsche Vereeniging voor Psychiatrie en Neurologie (NVPN). Deze medici werden in de negentiende eeuw overigens nog maar sporadisch psychiater genoemd. Zoals gezegd waren zij aanvankelijk werkzaam in krankzinnigengestichten en werden zij als gestichtsgeneesheer of -arts aangeduid. Pas aan het eind van de negentiende eeuw begonnen medici die zich op de universiteiten profileerden als specialisten op het gebied van de psychiatrie de benaming psychiater te gebruiken. Daarnaast werd de term zenuwarts gangbaar als aanduiding voor geneeskundigen die zich in algemene ziekenhuizen, sanatoria, kuur- en herstellingsoorden alsook in poliklinieken en particuliere praktijken toelegden op de behandeling van zowel geestesstoornissen als zenuwkwalen, waaronder ook neurologische en psychosomatische aandoeningen. Zoals uit de veranderde naamgeving van de beroepsvereniging blijkt, bestond er een overlap tussen het werkveld van de psychiatrie en dat van de neurologie. De drie benamingen voor deze gespecialiseerde geneeskundigen, gestichtsgeneesheer of -arts, psychiater en zenuwarts, bestonden tot 1920 (en ook nog in de daarop volgende decennia) naast elkaar. Aangezien de veranderende terminologie de uitbreiding van het beroepsdomein tot op zekere hoogte weerspiegelt en ook om anachronismen te voorkomen, maken wij in ons betoog gebruik van de toenmalige benamingen van de beroepsbeoefenaars. De psychiatrische beroepsgroep zoals we die thans kennen, bestond in de door ons behandelde periode nog niet; de interne eenheid was minder hecht en de afgrenzing ten opzichte van de rest van de geneeskunde was minder scherp. Overigens bestond ook de vrij nieuwe term psychiatrie als aanduiding van het vak en het werkveld naast andere terminologie, zoals krankzinnigenzorg en zenuw- en zielsziekten. De hoofdvraag van deze studie richt zich op de wijze waarop gestichtsartsen, psychiaters en zenuwartsen zich profileerden als een aparte beroepsgroep, hun werkveld vormgaven en hun vak wetenschappelijk en maatschappelijk legitimeerden. Deze vraag zal worden beantwoord door middel van onderzoek naar de cognitieve inhoud van de psychiatrie, de institutionele, juridische en maatschappelijke kaders waarin de beroepsbeoefenaars actief waren, hun professionele strategieën en de patiënten die zij behandelden. De hoofdvraag valt uiteen in de volgende deelvragen: - Wat behelsde het vak psychiatrie, hoe werden de grenzen van zijn werkgebied afgebakend? - Hoe verhielden beroepsbeoefenaren zich tot andere groepen die zich (deels) op hetzelfde werkterrein bewogen?- Met welke problemen en stoornissen hielden deze geneeskundigen zich bezig en hoe definieerden en behandelden zij deze?- Welke patiënten behandelden zij en waar gebeurde dat?- Wat waren hun werkplekken en welke veranderingen traden hierin op? - Wat was de verhouding tussen enerzijds hun concrete werkzaamheden en anderzijds hun theoretische uitgangspunten, hun ambities en het imago dat zij van hun vak uitdroegen?- Wat waren de doelstellingen en activiteiten van de beroepsvereniging en welke invulling gaven gestichtsartsen, psychiaters en zenuwartsen aan de maatschappelijke functie van hun vak?- Met welke moeilijkheden zagen zij zich geconfronteerd in hun streven naar een vergroting van hun werkterrein en maatschappelijke invloed? - Wat was de verhouding tussen enerzijds de psychiatrische beroepsuitoefening en anderzijds de juridische definities van geestesstoornissen, de bestuurlijk-juridische regelgeving omtrent de behandeling daarvan en het meer algemene beeld van geestesziekte in de maatschappij?Op basis van deze vraagstelling staan in ons boek drie met elkaar verbonden thema's centraal: de psychiatrische beroepsvorming, het uitdijende psychiatrische werkveld en de verhouding tussen professionele ambities en de psychiatrische praktijk waarin gestichtsartsen, psychiaters en zenuwartsen patiënten diagnostiseerden en trachtten te behandelen. Het psychiatrisch diagnose- en behandelrepertoire is niet los te zien van de reikwijdte van het domein van psychiatrie en dat kreeg op zijn beurt weer vorm door de invulling die de beroepsuitoefenaars gaven aan hun vak en de mate waarin zij hun professionele ambities wisten te realiseren. In tegenstelling tot de buurlanden is in Nederland nog nauwelijks systematisch en theoretisch onderbouwd onderzoek verricht naar het ontstaan van het psychiatrisch vak en beroep in de negentiende eeuw. Dit boek is bedoeld om deze lacune te vullen en het positioneert zich tussen soortgelijke onderzoeken naar de ontwikkeling van de psychiatrie in met name Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië.<br/
ESO Imaging Survey: Infrared Deep Public Survey
This paper presents new J and Ks data obtained from observations conducted at
the ESO 3.5m New Technology Telescope using the SOFI camera. These data were
taken as part of the ESO Imaging Survey Deep Public Survey (DPS) and
significantly extend the earlier optical/infrared EIS-DEEP survey presented in
a previous paper. The DPS-IR survey comprises two observing strategies: shallow
Ks observations providing nearly full coverage of pointings with complementary
multi-band optical data and deeper J and Ks observations of the central parts
of these fields. The DPS-IR survey provides a coverage of roughly 2.1 square
degrees in Ks with 0.63 square degrees to fainter magnitudes and also covered
in J, over three independent regions of the sky. The goal of the present paper
is to describe the observations, the data reduction procedures, and to present
the final survey products. The astrometric solution with an estimated accuracy
of <0.15" is based on the USNO catalog. The final stacked images presented here
number 89 and 272, in J and Ks, respectively, the latter reflecting the larger
surveyed area. The J and Ks images were taken with a median seeing of 0.77" and
0.8". The images reach a median 5sigma limiting magnitude of J_AB~23.06 in an
aperture of 2", while the corresponding limiting magnitude in Ks_AB is ~21.41
and ~22.16 mag for the shallow and deep strategies. Overall, the observed
limiting magnitudes are consistent with those originally proposed. The quality
of the data has been assessed by comparing the measured magnitude of sources at
the bright end directly with those reported by the 2MASS survey and at the
faint end by comparing the counts of galaxies and stars with those of other
surveys to comparable depth and to model predictions. The final science-grade
catalogs and images are available at CDS.Comment: Accepted for publication in A&A, 14 pages, 8 figures, a full
resolution version of the paper is available from
http://www.astro.ku.dk/~lisbeth/eisdata/papers/5019.pd
Octreotide and hepatocellular carcinoma
[No abstract available
Echelle long-slit optical spectroscopy of evolved stars
We present echelle long-slit optical spectra of a sample of objects evolving
off the AGB, most of them in the pre-planetary nebula (pPN) phase, obtained
with the ESI and MIKE spectrographs at Keck-II and Magellan-I, respectively.
The total wavelength range covered with ESI (MIKE) is ~3900 to 10900 A (~3600
to 7200A). In this paper, we focus our analysis mainly on the Halpha profiles.
Prominent Halpha emission is detected in half of the objects, most of which
show broad Halpha wings (up to ~4000 km/s). In the majority of the
Halpha-emission sources, fast, post-AGB winds are revealed by P-Cygni profiles.
In ~37% of the objects Halpha is observed in absorption. In almost all cases,
the absorption profile is partially filled with emission, leading to complex,
structured profiles that are interpreted as an indication of incipient post-AGB
mass-loss. All sources in which Halpha is seen mainly in absorption have F-G
type central stars, whereas sources with intense Halpha emission span a larger
range of spectral types from O to G. Shocks may be an important excitation
agent of the close stellar surroundings for objects with late type central
stars. Sources with pure emission or P Cygni Halpha profiles have larger J-K
color excess than objects with Halpha mainly in absorption, which suggests the
presence of warm dust near the star in the former. The two classes of profile
sources also segregate in the IRAS color-color diagram in a way that intense
Halpha-emitters have dust grains with a larger range of temperatures.
(abridged)Comment: 68 pages, 14 figures, accepted for publication in ApJS (abstract
abridged
Observations of the 6 Centimeter Lines of OH in Evolved (OH/IR) Stars
Recent observational and theoretical advances have called into question
traditional OH maser pumping models in evolved (OH/IR) stars. The detection of
excited-state OH lines would provide additional constraints to discriminate
amongst these theoretical models. In this Letter, we report on VLA observations
of the 4750 MHz and 4765 MHz lines of OH toward 45 sources, mostly evolved
stars. We detect 4765 MHz emission in the star forming regions Mon R2 and LDN
1084, but we do not detect excited-state emission in any evolved stars. The
flux density and velocity of the 4765 MHz detection in Mon R2 suggests that a
new flaring event has begun.Comment: 4 pages, to appear in ApJ
Burgerschap in het basisonderwijs:Technisch rapport Peil.Burgerschap 2020
Ruimte voor verbetering burgerschapscompetentiesHet niveau van burgerschapscompetenties, burgerschapskennis en -houdingen van groep 8-leerlingen blijkt anno 2020 niet onverdeeld gunstig. Zo beantwoordde een kwart van de leerlingen driekwart van de kennisvragen fout. Een kwart de leerlingen beantwoordde ten minste de helft van de kennisvragen goed. Het niveau van burgerschapskennis van leerlingen blijkt vergeleken met 2009 wat lager. De meerderheid van de leerlingen scoort relatief laag op burgerschapshoudingen.Omvangrijk onderzoek in het basisonderwijsDit blijkt uit Peil.burgerschap, een omvangrijk onderzoek, uitgevoerd door de afdeling Pedagogische en Onderwijswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, het Kohnstamm Instituut, het GION van de Rijksuniversiteit Groningen en het Cito. Aan het onderzoek deden 2.237 groep 8-leerlingen mee van 94 basisscholen. Gegevens zijn verzameld onder leerlingen, leerkrachten en schoolleiders. Peil.burgerschap geeft inzicht in de burgerschapscompetenties van leerlingen en het burgerschapsonderwijs aan het einde van het basisonderwijs. Het maakt onderdeel uit van Peil.onderwijs: een serie periodieke onderzoeken onder de regie van de Inspectie van het Onderwijs naar domeinen van onderwijskwaliteit
SCIAMACHY Level 1 data: calibration concept and in-flight calibration
The calibration of SCIAMACHY was thoroughly checked since the instrument was launched on-board ENVISAT in February 2002. While SCIAMACHY's functional performance is excellent since launch, a number of technical difficulties have appeared, that required adjustments to the calibration. The problems can be separated into three types: (1) Those caused by the instrument and/or platform environment. Among these are the high water content in the satellite structure and/or MLI layer. This results in the deposition of ice on the detectors in channels 7 and 8 which seriously affects the retrievals in the IR, mostly because of the continuous change of the slit function caused by scattering of the light through the ice layer. Additionally a light leak in channel 7 severely hampers any retrieval from this channel. (2) Problems due to errors in the on-ground calibration and/or data processing affecting for example the radiometric calibration. A new approach based on a mixture of on-ground and in-flight data is shortly described here. (3) Problems caused by principal limitations of the calibration concept, e.g. the possible appearance of spectral structures after the polarisation correction due to unavoidable errors in the determination of atmospheric polarisation. In this paper we give a complete overview of the calibration and problems that still have to be solved. We will also give an indication of the effect of calibration problems on retrievals where possible. Since the operational processing chain is currently being updated and no newly processed data are available at this point in time, for some calibration issues only a rough estimate of the effect on Level 2 products can be given. However, it is the intention of this paper to serve as a future reference for detailed studies into specific calibration issues
SCIAMACHY Level 1 data: calibration concept and in-flight calibration
The calibration of SCIAMACHY was thoroughly checked since the instrument was launched on-board ENVISAT in February 2002. While SCIAMACHY's functional performance is excellent since launch, a number of technical difficulties have appeared, that required adjustments to the calibration. The problems can be separated into three types: (1) Those caused by the instrument and/or platform environment. Among these are the high water content in the satellite structure and/or MLI layer. This results in the deposition of ice on the detectors in channels 7 and 8 which seriously affects the retrievals in the IR, mostly because of the continuous change of the slit function caused by scattering of the light through the ice layer. Additionally a light leak in channel 7 severely hampers any retrieval from this channel. (2) Problems due to errors in the on-ground calibration and/or data processing affecting for example the radiometric calibration. A new approach based on a mixture of onground and in-flight data is shortly described here. (3) Problems caused by principal limitations of the calibration concept, e.g. the possible appearance of spectral structures after the polarisation correction due to unavoidable errors in the determination of atmospheric polarisation. In this paper we give a complete overview of the calibration and problems that still have to be solved. We will also give an indication of the effect of calibration problems on retrievals where possible. Since the operational processing chain is currently being updated and no newly processed data are available at this point in time, for some calibration issues only a rough estimate of the effect on Level 2 products can be given. However, it is the intention of this paper to serve as a future reference for detailed studies into specific calibration issues
- …