25 research outputs found

    Displaying competence

    Get PDF

    It’s Time for a New Chapter. A Discourse-Analytical Analysis of News Articles on the Retirement of Professional Athletes

    Get PDF
    For professional athletes, their retirement constitutes a life-changing event. It marks the ending of a chapter in their lives during which sports-related activities were omnipresent and dominant. Research on the retirement decision and its consequences is mainly conducted in the domain of (sports) psychology. Newspapers and news sites dedicate articles to the retirement of famous athletes: they describe their careers, their honours list, and their reasons for retiring. In this paper, we compare 50 articles from Belgian news media on athletes’ retirements with obituaries, texts that are published when the ultimate life-changing event in a person’s life occurs, with the aim of determining similarities and differences between both text types. To achieve that goal, we collected 50 retirement articles from Flemish media. We carried out a primarily qualitative analysis of their content and analysed the relevant language choices made by the authors. Both text types address the same topics and refrain from including negative aspects. In obituaries, metaphors are mostly introduced to circumvent sensitive topics. In retirement articles, they embellish the discourse. Both text types illustrate the happiness-sadness paradox

    The Construction of Physician-patient Trust. A Case Report of an Oncologist’s Consults in Palliative Care

    Get PDF
    The term bioethics generally refers to the study of the ways in which science and more particularly medicine influence our lives and our environment. It is fundamentally concerned with issues relating to the beginning and the end of human lives. This contribution describes an analysis of medical discourse in a palliative context, and more in particular it shows how trust is constructed between an oncologist and his terminal patients during follow-up visits in the academic hospital of Nijmegen in the Netherlands

    Internships at Lessius

    No full text
    status: publishe

    Het gebruik van de wij-vorm in Belgische tweetalige top-downcommunicatie

    No full text
    Na de algemene situering van het onderzoek, het opzet en de methode en na een literatuuroverzicht van wij-studies in hoofdstuk 1 gaat in hoofdstuk 2 de aandacht naar het pronominale systeem vanuit een crosslinguïstisch, een pragmatisch en een historisch perspectief. Ook krijgt het begrip deixis een nadere toelichting. De wij-vorm wordt vervolgens als categorieoverschrijdend begrip gedefinieerd en op kenmerken in traditionele Nederlands- en Franstalige referentiewerken onderzocht. Een synoptisch overzicht van de gerapporteerde formules maakt de vergelijking ervan mogelijk. De drie groepen van communicatieparticipanten (zender(s), ontvanger(s) en derde(n)) vormen de basis van een matrix met de theoretische combinatiemogelijkheden waaraan de gerapporteerde formules uit de referentiewerken worden getoetst. De wij-vorm wordt vervolgens met verschillende deiktische categorieën (tijds-, ruimte-, discours- en sociale deixis) in verband gebracht. Hieruit blijkt dat tijd en plaats dikwijls gecombineerd voorkomen en dat ze de afstand tussen de zender en de ontvanger grotendeels bepalen. Ook het metadiscours genereert geregeld een verduidelijking van de wij-vorm. De sociale dimensie van de deiktische wij verwijst in de top-downbedrijfscontext naar het paternalisme van de zender en de bevoogding van de ontvanger. Vanuit een taalkundig standpunt zijn er verschillende wij-betekenissen te onderscheiden. Verkeerd begrip van de betekenis kan tot disfuncties in de boodschap leiden. Zo is er een grondig begripsverschil tussen een distributieve en een collectieve of aggregatieve wij-vorm. Het toekennen van een bepaalde communicatierol aan de communicatieparticipanten houdt dikwijls een veralgemening in. Er zijn verschillende categorieën van zenders (animator, author, principal – cf. Goffman 1981) en verschillende soorten van ontvangers (bijvoorbeeld toegesprokene, toevallige of bevoorrechte ontvangers). Ook kan de wij-vorm een veralgemenende betekenis hebben (men), die geregeld als hyperbool strategisch wordt ingezet. Muting, de substitutie van de eerste of tweede persoon enkelvoud door een wij-vorm, laat de zender toe om een algemeen statement te maken zonder naar zichzelf te verwijzen. Het institutioneel zelfrefererende gebruik van de wij-vorm (Lammers 2001: 200) sluit nauw bij het muting-principe aan. Ook het gebruik van de wij-vorm door een zender die in naam van een organisatie of van een bedrijf spreekt (het authorial we, cf. Rounds 1987), wijst in die richting. Er kunnen ook om strategische, retorische of andere redenen semantische equivalenties achter de wij-vorm schuilgaan zodat wij semantisch met ik, jij, hij enzovoort overeenkomt. Door de semantische extensie kan de wij-vorm de ik-vorm in een bijna eindeloze reeks opnemen door telkens een nieuwe wij-vorm in het algoritme te genereren. Wegens al die betekenisverschillen van de wij-vorm wordt er ter verduidelijking geregeld een metatalig commentaar in het discours voorzien. In het derde hoofdstuk wordt de wij-vorm vanuit de bedrijfscontext bestudeerd. Geschreven interne top-downcommunicatie kan als een verzameling van heterogene teksten met een aantal gemeenschappelijke kenmerken worden beschouwd. De interne communicatie vertoont duidelijke overeenkomsten met de zes basiskenmerken die Swales (1990) aan een discourse community toeschrijft. Die discourse community biedt aan verschillende genres ruimte volgens de criteria van Bhatia (2002: 6). Die criteria hebben betrekking op: 1) de communicatieve doelen; 2) de tekstuitingen en genres als producten; 3) de discoursuitingen, procedures en processen als praktijken; 4) de leden van de discourse community als participanten. De betrokkenheid van de diverse hiërarchische niveaus in de communicatie veroorzaakt verschillen in de interpretatie van de wij-vorm. Aan beide zijden van het communicatiekanaal is er een op de bedrijfsstructuur gestoelde hiërarchische opbouw. Door die opbouw varieert de betrokkenheid van de participanten naargelang van hun hiërarchische positie. Die op- en neerwaartse beweging langs beide zijden van het communicatiekanaal in functie van de situationele context heb ik het liftmodel gedoopt. De scheidingslijn tussen inclusief en exclusief wordt dikwijls bepaald door bedrijfsgebonden informaties en regels die zich buiten de eigenlijke communicatie situeren. In hoofdstuk 4 wordt het brede kader van de top-downcommunicatie geschetst. Zoals uit het derde hoofdstuk blijkt, speelt de organisatiestructuur een belangrijke rol in de bedrijfsinterne communicatie. Ook het besturingstype met rationele, integrerende en libertaire besturing (Abcouwer & Truijens 1996) heeft een belangrijke invloed op de informatievoorziening en -verwerking in het bedrijf. Aan de hand van diverse communicatieschema’s van de laatste decennia heeft Van Putte (1998) een communicatiemodel en een definitie van het begrip communicatie uitgewerkt. Die definitie omvat zowel inhoudelijke als relationele aspecten. Dat is ook het geval bij Schulz von Thun (1982), die vier psychologische aspecten in de boodschap onderscheidt: het zakelijke, het relationele, het expressieve en het appellerende aspect. Hij geeft binnen het relationele aspect vier houdingen van de zender ten overstaan van de ontvanger aan. Die houdingen zijn paarsgewijze tegengesteld: bevoogden tegenover vrijlaten en geringschatten tegenover waarderen. Interne communicatie verloopt volgens verschillende informatiestromen en -kanalen in een piramidale bedrijfsstructuur: de opwaartse en de neerwaartse maar ook de horizontale of de parallelle stromen doorkruisen elkaar in de geledingen. De top-downinformatiestroom is de sterkste formele informatiestroom in een hiërarchische organisatie en wordt als managementinstrument gedefinieerd. Binnen die verticale stroom kunnen communicatieve disfuncties optreden: de door het management vooropgestelde doelen worden niet of niet volledig bereikt. Die disfuncties kunnen zich aan weerszijden van het communicatiekanaal en in het kanaal zelf bevinden. Overbelasting en distorsie gelden als veelvoorkomende faalredenen. Communicatieve onbekwaamheid, verkeerde coderingen, foutieve boodschappen, adresseringen of kanalen zijn andere faalredenen in de verticale communicatiestructuur. Taalkundige studies binnen de bedrijfscontext veronderstellen enerzijds terreinkennis en anderzijds kennis van taalkundige fenomenen en regels. Ook tussen communicatie en pragmatiek is er een nauw verband. Om bepaalde boodschappen te interpreteren, moet de ontvanger tot de discourse community behoren en over voldoende kennis van de situationele context beschikken. Bedrijfsleiders blijken aan de initiatie van nieuwe werknemers veel belang te hechten: ze beschouwen hun organisatie als een gemeenschap en vragen aan nieuwkomers dat ze zich zo snel mogelijk met de gewoontes, de huisregels en het eigen jargon vertrouwd maken. Een aantal van die eigenschappen beantwoordt aan het discourse community-concept van Swales (1990). Beide begrippen hebben te maken met het samenhorigheidsgevoel waarnaar de meeste bedrijven streven. Het vijfde hoofdstuk geeft een overzicht van het corpusmateriaal en van de bedrijven die een deel van hun internecommunicatieteksten ter beschikking van deze studie hebben gesteld. Interne documenten vallen in veel Belgische bedrijven onder een confidentialiteitsclausule in het arbeidsreglement en het is erg moeilijk vrije toegang tot zulk materiaal te krijgen. De teksten die in het corpus werden opgenomen, behoren tot verschillende genres en teksttypes en hebben een Franse spiegelversie. Ze zijn grosso modo in twee categorieën te verdelen: redactionele teksten en dienstnota’s. Redactionele teksten omvatten personeelsbladen en publicaties voor deelgroepen. Personeelsbladen worden door een interne of een externe redactie gerealiseerd. Intern vallen ze onder de verantwoordelijkheid van de communicatiedienst. In tegenstelling tot in andere gelegitimeerde communicatiekanalen in het bedrijf is het in personeelsbladen niet altijd duidelijk wie de zenders zijn en is de grens tussen de redactie en de directie soms erg moeilijk te leggen. In hoofdstuk 6 worden het corpusmateriaal en het gebruik van de wij-vormen aan een kwantitatief onderzoek onderworpen. Het aantal wij-vormen wordt per bedrijf en per publicatie in kaart gebracht en de opmerkelijke verschillen worden genoteerd. De wij-vormen worden onderling kwantitatief vergeleken en de spreiding ervan wordt per bedrijf (per publicatie) in rekening gebracht. Zo kunnen algemenen tendensen en afwijkende resultaten worden vastgesteld. Ook de vergelijking van de wij-vormen in verwante publicaties (van hetzelfde bedrijf of met dezelfde doelgroep) levert interessante resultaten op. De afwijkende resultaten van bepaalde publicaties worden in het vervolg van het onderzoek verder uitgeklaard. In hoofdstuk 7 wordt onderzocht welke aanwijzingen de situationele context aanreikt om de referenten van de wij-vorm te bepalen en te systematiseren. De analyse en de systematisering van de identificatoren steunen op de taaltheoretische en communicatietechnische inzichten van de observator en houden met mogelijke beperkingen van de ontvangers geen rekening. De context waarin de wij-vorm voorkomt, bevat attributieve, predicatieve en adverbiale identificatoren. Met attributieve identificatoren worden bijvoeglijke bepalingen bij een zelfstandig gebruikte wij-vorm bedoeld. In het corpus gaat het telkens over bijvoeglijke nabepalingen die een groep door aanduidingen zoals de functie, de nationaliteit, de dienst en het departement specificeren. Predicatieve identificatoren specificeren de wij-vorm door bepaalde karakteristieken aan de referenten ervan toe te schrijven. Adverbiale identificatoren verstrekken nadere informatie over plaats, tijd, middel enzovoort. Die informatie kan een wij-vorm verengen of veralgemenen. Ook de adverbiale bepalingen van beperking, begeleiding, wijze, middel en tijd reiken identificerende informatie aan over de omstandigheden waarin de actie van het werkwoord plaatsgrijpt zodat de ontvanger de wij-vorm specifieker kan interpreteren. De herkenning van de referenten steunt gewoonlijk op een geldigheidsvoorwaarde: voor wie is de door de adverbiale bepaling uitgedrukte omstandigheid geldig? Met de term handeling worden categoriegebonden activiteiten (Lammers 2000) bedoeld. Bepaalde werkwoorden of werkwoordelijke uitdrukkingen verwijzen impliciet of expliciet naar de activiteiten van een geleding van het bedrijf. De handeling maakt het dus mogelijk bepaalde afbakeningen van de wij-referenten af te leiden. Die identificatie steunt ook op het hiërarchische liftmodel en op de kennis van het bedrijf. Door een logische deductie op basis van zijn eigen positie in het bedrijf kan de ontvanger uitmaken of de boodschap voor hem is bedoeld. In het corpus levert de handeling karakteristieke uitdrukkingen op, die specifiek naar de redactie, de directie en de werknemers verwijzen. Modale werkwoorden kunnen in combinatie met de handeling ook een identificerende rol spelen. Waar de handeling naar de hiërarchische positie van de zenders verwijst, kan die band door een modaal (hulp)werkwoord extra worden benadrukt of gecamoufleerd. De ANS (Haeseryn et al. 1997: 1617) onderscheidt twee groepen van modale hulpwerkwoorden: a) blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen, toeschijnen en b) kunnen, moeten, (be)hoeven, willen, zullen. De modale hulpwerkwoorden van de eerste groep komen zelden in de interne top-downdocumenten van het corpus voor. Die van de tweede groep benadrukken of verdoezelen de band met de hiërarchie. Die modale hulpwerkwoorden scoren opvallend hoog bij de hiërarchische groepen [Zs + Os] en [Z + Dni]. Zwakke modale uitdrukkingen worden in combinatie met inclusieve wij-vormen, dus met [Os] als een van de referenten, gebruikt om een verzacht bevel uit te drukken. De imperatief drukt op een evidente wijze de hiërarchische relatie tussen de directie en de werknemers uit. Hij is een typische werkwoordvorm bij instructies, beleefde verzoeken en geruststellingen. Een verholen vorm van de imperatief is het peremptory declarative, een mededelende zin die een gebod of een verbod uitdrukt. De adhortatief wordt in tegenstelling tot de imperatief als een fluwelen handschoen door de directie gebruikt om haar wil op te leggen. Het is niet altijd duidelijk of het om zenderinclusieve of -exclusieve aansporingen gaat. Het is ook enigszins vreemd dat die wat oubollige, plechtige vorm als aansporing in moderne interne communicatie geregeld voorkomt. Door de directe of indirecte explicitering van de ontvanger in de tekst worden verschillende interpretatiemogelijkheden van de wij-vorm uitgesloten. De ontvangervermelding komt beduidend meer voor in de overwegend instructieve en informatieve teksten van het corpus. Dat bevestigt de resultaten van eerder onderzoek (Dieltjens & Heynderickx 2001). De ontvangervermeldingen zijn gewoonlijk pronomina, maar ze kunnen ook naamvermeldingen of functieomschrijvingen zijn. In quotes verwijst de ontvangervermelding dikwijls niet naar de lezersgroep maar naar de interviewer of de redacteur. Dat hierdoor verwarring ontstaat, lijkt evident. Ook incongruenties tussen zender- en ontvangervermeldingen kunnen erg verwarrend zijn. Min of meer vaste verbindingen, collocaties genoemd, tussen de possessieven ons en onze en een bedrijfsgerelateerd begrip kunnen een desambiguerende rol bij de afbakening van de referenten spelen. In de literatuur worden pronomina zelden uitdrukkelijk als collocatieve elementen vermeld. Dat is wel het geval bij Hyland (2001) in zijn onderzoek over zelfverwijzing en bij Sinclair (1993), die de pronomina een plaats in de reeks van de upward collocations (opwaartse collocaties of collocaties met een woord van een hogere frequentie) toewijst. Een belangrijk kenmerk van collocaties met possessieven in zakelijk Engels is volgens Nelson (2000) dat ze een semantische verenging inhouden en dat ze genrespecifiek zijn. De traditionele bezitsrelatie van de possessieven wijkt in die collocaties voor andere betekenissen waarin groepsgevoel en samenhorigheid domineren. Het belang van de collocaties blijkt uit het hoge aantal wij-vormen (30 %) die hiervan deel uitmaken. Dat resultaat houdt geen rekening met de possessieve lidwoorden die in het corpus voorkomen. Collocationeel gedrag van possessieve lidwoorden en voornaamwoorden is alleen mogelijk als er geen andere bepaling naar dezelfde entiteit verwijst. De gerepertorieerde collocatieve verbindingen kunnen in twee categorieën worden ingedeeld: algemene of bedrijfsgerelateerde concepten. Die concepten worden elk aan een semantisch domein (activiteiten, afdeling, bedrijf, bestuur enzovoort) in de discourse community toegewezen. De studie van elk domein en vervolgens van de spreiding van de collocaties per publicatie brengt de belangrijkste krachtlijnen van de collocaties in kaart. Die krachtlijnen roepen verwachtingspatronen op en bieden identificerende informatie voor de wij-vormen. De volgende categorie van desambiguerende informatie zijn de metatalige identificatoren. De auteurs van een tekst voegen commentaar aan hun teksten toe via een parallel discours. Dat metadiscours kan van een andere zender afkomstig zijn dan die van het oorspronkelijke discours. Metatalig commentaar is dikwijls een nuttig identificatiemiddel voor de ontvanger of de observator. Ook versterkingen of verzwakkingen van de wij-vorm kunnen als identificatoren fungeren en tot de afbakening van de wij-vorm bijdragen. Versterkingen zijn heel wat frequenter in het corpus dan verzwakkingen en kunnen collectiverend en groepsversterkend zijn (Haeseryn et al. 1997: 347). De eerste groep omvat de zuiver collectiverende onbepaalde (allemaal, al, alle, allen) en de distributief-collectiverende onbepaalde voornaamwoorden (elk, ieder, eenieder, iedereen van ons). De categorie van de groepsversterkende vormen omvat vormen die de groepsafbakening benadrukken, namelijk de begrenzende (zelf, eigen) en de groepsbevestigende vormen (gezamenlijk, samen, tezamen). De geregistreerde verzwakkingen zijn kwantitatieve beperkingen van de referenten van de wij-groep zoals het merendeel, een aantal, de meeste en enkelen. De laatste onderzochte groep van identificatoren kwam ten dele al bij het liftmodel aan de orde: de interpretatie van de wij-vorm kan naargelang van de positie die de ontvanger en de zender in de hiërarchische bedrijfsstructuur bekleden, verschillen. Levinson (2004: 62) onderscheidt de volgende deiktische categorieën: tijds-, plaats-, persoons-, discours- en sociale deixis. Tijdsdeixis verwijst niet alleen naar een tijdstip in het verleden, het nu of de toekomst als referentiepunt van de handeling of het spreekmoment, maar kan ook betrekking op een tijdsduur hebben (bijv. nog lang, enkele weken, over enkele maanden). Plaats- en tijdsaanduiding zijn primaire deiktische functies. De meest voorkomende deiktische plaatsaanduidingen in het corpus zijn bij ons en hier. Ze onderstrepen dus dikwijls het ontvangerinclusieve karakter van de wij-vorm. Tekstdeixis en discoursdeixis zijn verwijzingen naar tekstonderdelen of naar de tekst zelf. Persoonsdeixis verwijst naar het rollenpatroon van de participanten in het discours zoals de wisselende rollen bij een gesprek. De wij-vorm is een typische deiktische persoonsvorm, al komt hij ook als anafoor in het discours voor. Sociale deixis heeft te maken met linguïstische keuzes onder invloed van sociale factoren: hoe positioneren de communicatieparticipanten zich in een sociale context? Hier komen de hiërarchische superioriteit van de zender en de sociale regels van top-downcommunicatie binnen een bepaalde discourse community tot uiting. Het gebruik van de ik-vorm in de communicatie van veel bedrijven is hiervan een treffend voorbeeld, net als de pluralis majestatis die niet alleen door politici (Fairclough 1989, Wales 2006) maar ook door bedrijfsleiders wordt gebruikt. Analoge deixis is een soort van projectie tussen een situationeel gegeven en het discours. Voorbeelden hiervan zijn het betrekken van een afgebeeld object in het discours en de relatie tussen een afgebeelde foto en de zender. Als deiktische vorm is de wij-vorm met andere deiktische categorieën verbonden. Die verbanden kunnen een identificerende functie hebben en de wij-vorm dus verduidelijken. In het achtste hoofdstuk wordt de parallelle Franse tekst als identificatiemiddel van de wij-vorm gehanteerd. Om tweetalige parallelle teksten als interpretatie-instrument te gebruiken is het niet nodig om ze vanuit een vertaalkundig perspectief te bestuderen. De bedoeling is de Franse versie als relevante informatie aan te wenden om tot een preciezere omschrijving van de Nederlandse wij-vorm te komen. De vergelijking van de afbakening van de parallelle Franse versie met de Nederlandse wij-vorm laat toe die laatste op gelijkaardige wijze af te tekenen. Hierdoor wordt het mogelijk om op basis van verschillen tussen beide versies interpretatievernauwingen of -verbredingen vast te stellen. Door de Franse versie kunnen ook verdoken wij-vormen aan het licht komen, bijvoorbeeld wanneer het Nederlands een possessief lidwoord gebruikt en het Frans niet of wanneer infinitiefconstructies of nominalisaties de wij-vorm omzeilen. Uit de geanalyseerde gevallen blijkt dat de parallelle Franse versie een efficiënt instrument kan zijn om wij-vormen te desambigueren op voorwaarde dat beide versies vergelijkbaar zijn en de vormen in het Frans en het Nederlands niet identiek zijn. In hoofdstuk 9 wordt de wij-vorm in de complexe context van interviews en quotes bestudeerd. De reden hiervoor is het grote aantal wij-vormen dat in quotes en interviews voorkomt (31,63 %). Interviews hebben een hoog waarheidsgehalte bij de lezer die ervan overtuigd is de eigen woorden van de geïnterviewde te lezen. Het werkingsprincipe van quotes is vergelijkbaar met dat van een interview. Quotes hebben bewijswaarde, dramatiseren een tekst, zorgen voor variatie, leggen de verantwoordelijkheid bij iemand anders enzovoort. Als uitingen van het gesproken discours krijgen ze de persuasieve retorische functies van attentum, docilem en benevolum toebedeeld. Ze dienen algemene tekstdoelen zoals het aanzwengelen van solidariteit, het bevestigen van waarden en oordelen, het vertolken van een reële of beoogde collectieve houding enzovoort. De bedrijfsleiding bepaalt niet alleen wie gemachtigd is te spreken maar meestal ook wat er mag worden gezegd. De top-downcommunicatiekanalen van het bedrijf zijn immers streng gereglementeerd. In quotes komen er twee groepen van sprekers aan bod: de managementsprekers en de sociabiliteitsprekers. De eerste groep valt onder gestructureerde uitingen, de tweede onder de anekdotische; de eerste groep is autoritair, de tweede illustratief. Bedrijfsbladen hebben dikwijls de neiging om meer aandacht aan de beperkte directiegroep dan aan de veel grotere groep van de werknemers te besteden. Quotes en interviews volgen in bedrijfspublicaties een aantal regels die impliciet of expliciet door het management worden opgelegd. Ze bevatten zelden kritiek en de managers (met naam, voornaam en functie) voeren het hoge woord. Ondergeschikten krijgen dat privilege niet en worden dikwijls zonder functie, met voornaam of naam of als groep aangeduid. Ook in de in- en uitluiders zijn er tussen het vormelijke taalgebruik van de directie en de populaire uitdrukkingen bij ondergeschikten opvallende verschillen vast te stellen. De vergelijking van het aantal wij-vormen in quotes tussen de verschillende publicaties brengt enkele interessante vaststellingen aan het licht. Enerzijds komt bijna een derde van de wij-vormen in quotes (en interviews) voor, anderzijds maken die quotes slechts 12,45 % van het totale aantal woorden uit. Dat wij

    The Construction of Physician-patient Trust. A Case Report of an Oncologist’s Consults in Palliative Care

    No full text
    The term bioethics generally refers to the study of the ways in which science and more particularly medicine influence our lives and our environment. It is fundamentally concerned with issues relating to the beginning and the end of human lives. This contribution describes an analysis of medical discourse in a palliative context, and more in particular it shows how trust is constructed between an oncologist and his terminal patients during follow-up visits in the academic hospital of Nijmegen in the Netherlands.status: publishe

    Bon appétit: An analysis of recall advertisements in the food industry

    No full text
    Over the last decades the number of recalls of faulty products has increased dramatically. Since faulty products can seriously affect a reputation or an image, organisations have to react promptly to avoid further damage. As such, a well-prepared crisis strategy is of the utmost importance. After describing the literature on both recall advertisements and crisis frameworks, an analysis of 30 product recalls is presented. The main focus is on the structure and the strategy used. Companies tend to minimize the extent of the problem to protect their reputation.status: publishe

    If Cemeteries Could Talk ... A Discourse-Analytical Analysis of Epitaphs

    No full text
    Death discourse provides interesting material to determine how societies and cultures cope with death and the sorrow of losing a beloved one. Several aspects can be analysed: content, language, design etc. This paper describes a diachronic bottom-up analysis of the metaphorical language in 150 epitaphs from Belgian cemeteries. The analysis allows us to determine if attitudes towards death and the taboo to talk directly about it have changed. Based on existing frameworks thirteen recurring metaphors were identified and analysed. Their occurrences are linked to the period in which they were written, and the age and the gender of the deceased. Epitaphs are a stable genre on all levels of analysis. The results indicate that people are still reluctant to talk in a straightforward way about death since metaphors with positive connotations prevail.status: Published onlin

    An Analysis of Obituaries in Staff Magazines

    No full text
    In the literature extensive attention is given to the content, structure and style of obituaries in newspapers. Analyses of the demise of colleagues in internal business communications are however non-existent. This paper discusses a bottom-up analysis of 150 obituaries published in Flemish staff magazines--obituaries that mostly focus on the deceased’s career and professional qualities. Following analysis, the data were divided in obituaries that are continuous texts and obituaries with a letter format. The differences between the two types lie at different levels: format, content, structure and language use. Obituaries with a letter format are characterized and determined by three paradoxes: the sender-receiver paradox, life-death paradox and happiness-sadness paradox.status: publishe

    Watch and learn! Instructional videos in business communication

    No full text
    status: publishe
    corecore