An off-shell formulation for internally gauged D=5, N=2 supergravity from superconformal methods

We use the superconformal method to construct a new formulation for pure off-shell D=5, N=2 Poincar\'e supergravity and present its internal gauging. The main difference between the traditional formulation and our new formulation is the choice of the Dilaton Weyl Multiplet as the background Weyl Multiplet and the choice of a Linear compensating Multiplet. We do not introduce an external vector multiplet to gauge the theory, but instead use the internal vector of the Dilaton Weyl Multiplet. We show that the corresponding on-shell theory is Einstein-Maxwell supergravity. We believe that this gauging method can be applied in more complicated scenarios such as the inclusion of off-shell higher derivative invariants.Comment: 25 pages, 1 figure, v3: Version appeared in JHE

De oudste dakconstructie in de Leuvense binnenstad: bouwhistorisch onderzoek in de predikherenkerk (prov. Vlaams-Brabant)

Eén van de merkwaardigste kenmerken van de Leuvense predikherenkerk is het contrast tussen de homogene binnenruimte en de tweedelige uiterlijke vorm. Om dit contrast te verklaren is een bezoek aan de bovenverdieping van de kerk noodzakelijk. De kapconstructie die boven de gewelven staat en de dakvlakken draagt, heeft heel wat te vertellen over de bouwfasen van de kerk en de wijzigingen die ze in de loop der tijd onderging. Bouwhistorisch onderzoek leidde tot de vaststelling van drie fasen die konden gedateerd worden dankzij dendrochronologie. Zo is men te weten gekomen dat de fraaie gotische sporenkappen van het koor en het dormitorium opgetrokken werden met hout van in de jaren 1251-1265 gevelde bomen en aldus, voor zover bekend, de oudst bewaarde dakkappen in de Leuvense binnenstad zijn. Deze data stemmen perfect overeen met de historische data en de dood van de Brabantse hertog Hendrik III die in 1261 in de kerk in opbouw begraven werd

Symplectic gaugings and the field-antifield formalism

We give an example of how conventional gauging methods obstruct a systematic analysis of gauged supergravities. We discuss how the embedding tensor formalism deals with these problems and argue that the gauge algebra related to the embedding tensor formalism is soft, open and reducible. We connect the embedding tensor formalism to the field-antifield (or Batalin-Vilkovisky) formalism, which is the most general formulation known for gauge theories.Comment: Contribution to the Proceedings of the XVIth European Workshop on String Theory in Madrid (June 14-18, 2010), 10 page

Justiciability of the Right to Education

Already in the nineteenth century, European countries began to lay down the provision of compulsory primary education in domestic law. After the Second World War, the right to education became part of international human rights law. It was included in the Universal Declaration of Human Rights, the First Optional Protocol to the European Convention on Human Rights and Fundamental Freedoms, the International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights (ICESCR) and in a number of other international instruments. Today, many countries have incorporated the right to education in their constitutions. The present article discusses the modalities of how a number of key dimensions of the right to education have been subject to judicial or quasi-judicial review. In other words, it discusses how the courts have dealt with the educational issues brought before them. Such cases do not always use right-to-education language, but generally speaking they deal with two aspects of the right to education, namely the right to receive an education and the right to choose an education. One of the major arguments against economic, social and cultural rights being on an equal footing with civil and political rights has always been that the former are not justiciable. The present article will reveal that the right to education is and has been fully justiciable in many jurisdiction

Les champs de comportement de palmiers à huile en Côte d'Ivoire. Premiers résultats

Le développement du palmier à huile en Côte-d'Ivoire pendant la décennie 1960 a été centré sur la zone écologique la plus favorable mais cinq champs de comportement ont été mis en place en 1964 dans la zone intermédiaire au point de vue pluviométrie (déficit hydrique entre 300 et 600 mm) et température, pour juger de la possibilité d'élargir la zone d'extension de l'élaeiculture. Une parcelle témoin a été plantée sur la station de recherche de La Mé, en zone favorable. On dispose actuellement de quatre années de contrôles de production qui sont encore insuffisants pour porter un jugement de valeur par suite des fortes variations annuelles de pluviométrie dont l'influence sur la production est particulièrement marquée en zone intermédiaire. A ce jour les productions cumulées ne représentent que 35 à 70 p. 100 de la production de la parcelle témoin, ce qui confirme la relation inverse entre pluviométrie et déficit hydrique. Les faibles températures semblent avoir une influence sur la croissance d'après l'évolution du poids moyen régime. Le classement des lignées est le même quel que soit le lieu où elles ont été plantée

La carence en bore sur jeunes cocotiers en Côte d'Ivoire

Sur le bloc semencier de la station cocotier de Port-Bouet, en Còte d'Ivoire, des anomalies de croissance avaient été observées sur arbres âgés de 18 à 20 mois. Celles-ci, raccourcissement des feuilles et folioles, folioles en baïonnettes, rachis dépourvus de folioles, avec, dans les cas extrêmes, apparition de moignons de feuilles et même arrêt de toute émission foliaire, rappelaient les symptômes observés sur palmier dans les cas de déficience en bore. Les expériences mises en place, confirmaient l'identité d'origine, puisqu'il fut possible de prévenir l'apparition des dégâts par application préventive de boracine (15 g/arbre dès la plantation et 15 g six mois plus tard). La déficience en bore semble obéir à la loi du tout ou rien pour ce qui concerne le développement végétatif et la production. Pour la Côte d'Ivoire, il est en définitive, recommandé des applications modestes de boracine : 15 g à la plantation et 15 g 6 mois plus tard (coût modique de 350 F CFA/ha

Rentabilité des fumures minérales sur cocotier dans les conditions du Sud-Est ivoirien

Parmi les facteurs de production, la fertilisation est certainement celui qui permet d'accroître le plus rapidement les rendements du cocotier dans les conditions du Sud-Est de la Côte-d'Ivoire. Dans les conditions économiques actuelles, l'opération de fertilisation comportant l'apport annuel de 0, 7 kg de phosphate tricalcique, 2 kg de chlorure de potassium, 1 kg de kiesérite par arbre procure un bénéfice net de 70 000 F CFA par hectare et par an; un investissement annuel supplémentaire de l'ordre de 60 000 F CFA se traduit par une progression des recettes de 130 000 F CFA, soit un rapport de 2, 2. L'étude des courbes de réponse pour le potassium, le phosphore et le magnésium permet de confirmer une validité des niveaux critique du diagnostic foliaire retenus jusqu'alors pour la gestion de la nutrition minérale en plantation industriell

Van kapittelkerk tot priorijkerk: De romaanse Sint-Hilariuskerk van Bierbeek in nieuw perspectief naar aanleiding van de dendrochronologische datering van de sporenkap (prov. Vlaams-Brabant)

In de architectuurgeschiedenis vormen het einde van de 12de eeuw en de eerste helft van de 13de eeuw een bijzonder boeiende periode. Het onderzoek van de laatste decennia heeft aangetoond dat de zogenaamde transitie van de romaanse architectuur naar de gotiek allesbehalve een lineaire stijlevolutie is. Dankzij de dendrochronologische datering van bewaarde kapconstructies hebben veel middeleeuwse gebouwen waarvoor geen of weinig archieven bewaard zijn een nieuwe plaats gekregen op de tijdslijn en een nieuwe betekenis in functie van een duidelijk geïdentificeerde historische context. In dat opzicht moet er in Vlaanderen nog veel gebeuren. De synchronisatie van de bouw van het schip van Bierbeek en de talrijke oorkonden uit de jaren 1234-1235 was enkel mogelijk dankzij de dendrochronologische datering van de kapconstructie. De materiële bron kon dus gerelateerd worden aan de geschreven bronnen, binnen een precieze chronologische context, en zo de cultuurhistorische betekenis van de kerk van Bierbeek in een nieuw perspectief plaatsen. Voortaan is de kerk van Bierbeek veel meer dan een fraai voorbeeld van romaanse architectuur in Brabant uit de tweede helft van de 12de eeuw, zoals kanunnik Lemaire had geschreven en Pierre Langerock door zijn historiserende restauratie had bevestigd. De kerk van Bierbeek, waarvan het schip voltooid werd in 1234, blijkt de laatste poging van de heren Walter I en Diederik van Bierbeek te zijn geweest om de identiteit van hun geslacht in hun leen te verwezenlijken, en dit aan de hand van een klein seculier kapittel en een waarschijnlijk als grafkerk bestemd gebouw. Na een halve eeuw weerstand moest Diederik zich uiteindelijk overgeven aan het recht van de machtigste, met name dat van hertog Hendrik I, gesteund door de bisschop van Luik en paus Gregorius IX

Désherbage chimique des jeunes cocoteraies : premiers résultats

Le bon développement du jeune cocotier est fortement conditionné par une bonne propreté du rond. Les premiers résultats obtenus montrent qu'il est possible d'assurer chimiquement cette propreté, à condition de scinder le traitement en deux : désherbage du rond avec un produit de pré-levée, et contrôle de la légumineuse de couverture par un herbicide de contact. Pour l'intérieur du rond, le diuron et l'amétryne sont les plus efficaces et n'ont pas de toxicité dans le jeune âge. Pour le pourtour du rond, seuls le glyphosate et des formulations à base de MSMA assurent à la fois une bonne efficacité, une rémanence acceptable et une faible toxicité sur les jeunes plants. Trois traitements par an devraient constituer un minimum. Le coût très élevé de l'opération et la nécessité de passer deux fois par traitement sont un handicap qu'il sera bon de surmonter par des recherches ultérieure