44 research outputs found

    Ex situ diet influences the bacterial community associated with the skin of red-eyed tree frogs (Agalychnis callidryas)

    Get PDF
    Amphibians support symbiotic bacterial communities on their skin that protect against a range of infectious pathogens, including the amphibian chytrid fungus. The conditions under which amphibians are maintained in captivity (e.g. diet, substrate, enrichment) in ex situ conservation programmes may affect the composition of the bacterial community. In addition, ex situ amphibian populations may support different bacterial communities in comparison to in situ populations of the same species. This could have implications for the suitability of populations intended for reintroduction, as well as the success of probiotic bacterial inoculations intended to provide amphibians with a bacterial community that resists invasion by the chytrid fungus. We aimed to investigate the effect of a carotenoid-enriched diet on the culturable bacterial community associated with captive red-eyed tree frogs (Agalychnis callidryas) and make comparisons to bacteria isolated from a wild population from the Chiquibul Rainforest in Belize. We successfully showed carotenoid availability influences the overall community composition, species richness and abundance of the bacterial community associated with the skin of captive frogs, with A. callidryas fed a carotenoid-enriched diet supporting a greater species richness and abundance of bacteria than those fed a carotenoid-free diet. Our results suggest that availability of carotenoids in the diet of captive frogs is likely to be beneficial for the bacterial community associated with the skin. We also found wild A. callidryas hosted more than double the number of different bacterial species than captive frogs with very little commonality between species. This suggests frogs in captivity may support a reduced and diverged bacterial community in comparison to wild populations of the same species, which could have particular relevance for ex situ conservation projects

    Replication Data for: Transect-rapport 3275: Een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase. Rijsbergen, Bredaseweg 38. Gemeente Zundert.

    No full text
    In het bureauonderzoek is vastgesteld dat er sprake is van een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit het Midden Paleolithicum - Nieuwe tijd. Deze verwachting is gebaseerd op de veronderstelde ligging van het plangebied terrasafzettingen bedekt met dekzand en oud bouwlanddek, op de grens met een terrasvlakte en beekdal. In de top van de terrasafzettingen kunnen archeologische waarden uit het Midden Paleolithicum aanwezig zijn. In de top van het dekzand kunnen archeologische resten uit het Laat Paleolithicum tot de Nieuwe tijd worden aangetroffen. Het oud bouwlanddek kan waarden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd bevatten. Dit bouwlanddek kan ook eventuele resten in de top van het dekzand hebben afgedekt en zo veiliggesteld hebben voor eventuele bodemverstoringen. Het plangebied is vanaf begin 19e eeuw tot heden onbebouwd geweest. Eventuele bodemverstoringen zullen moeten worden gezocht in ploegactiviteiten. Voor de periode Midden Paleolithicum tot Late Middeleeuwen worden jachtkampen, nederzettingsterreinen, grafvelden en sporen van landgebruik verwacht. Voor de periode Late Middeleeuwen tot Nieuwe tijd moet meer rekening worden gehouden met sporen van landgebruik en terreininrichting. Tijdens het veldonderzoek is aangetoond dat er in het plangebied sprake is van een lage verwachting op archeologische resten. Hoewel in twee van de boringen sprake was van de aanwezigheid van hoge zwarte enkeerdgronden, is er in de overige boringen sprake van beekeerdgronden. Verder is er geconcludeerd dat het plangebied niet gelegen is op een terrasafzettingswelving, maar gelegen is in een terrasafzettingsvlakte. De hiermee samengaande hoge vochtigheid van de bodem maakt de aanwezigheid van archeologische resten daterend tot voor de vorming van het bouwlanddek in de Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd onwaarschijnlijk. Uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd worden hoofdzakelijk sporen van landgebruik en terreininrichting verwacht

    Replication Data for: Transect-rapport 3256: Een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase. Nederweert-Eind, Eind naast 49. Gemeente Nederweert.

    No full text
    Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting heeft op het aantreffen van archeologische resten vanaf het Laat-Paleolithicum tot aan de Nieuwe tijd. Dit is gebaseerd op de ligging van het plangebied op de overgang van een dekzandeiland naar dekzandwelvingen en de nabijheid van ondiepe dalen en beekdalen. In de directe omgeving van het plangebied zijn vooralsnog alleen archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd aangetroffen. Daarom gaat het voor de periode van het Laat Paleolithicum tot de Vroege Middeleeuwen om een theoretische, middelhoge verwachting op resten van jachtkampen, nederzettingen, sporen van landgebruik en grafvelden. Eind is een bewoningslint langs een historische weg tussen Nederweert en het zuiden. Het plangebied is met zekerheid vanaf begin 19e eeuw bebouwd geweest. De weg liep tot eind 19e eeuw door het westen van het plangebied. In het zuidwesten liep ook een landweg. Deze lag op de locatie van een laatmiddeleeuwse landweer. Het plangebied is tot eind 20e eeuw bebouwd geweest. De bouw- en sloopwerkzaamheden met betrekking tot deze bebouwing kunnen de bodem tot onbekende diepte hebben verstoord. In het noordwesten liggen mogelijk resten van de laatmiddeleeuwse voorganger van de boerderij Eind nr. 41. Er ligt in het plangebied een laatmiddeleeuws plaggendek van minimaal 50 cm (hoge zwarte enkeerdgronden), welke de diepere archeologische lagen beschermd kunnen hebben. Voor de Late Middeleeuwen tot Nieuwe tijd geldt er in het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting op archeologische resten van bebouwing, sporen van landgebruik en erfstructuren, en sporen gerelateerd aan de weg en landweer als karrensporen en resten van de landweer. Op basis van het veldonderzoek is gebleken dat er in het noorden nog sprake is van een relatief intact bodemprofiel. Gezien de relatief lage ligging van dit gedeelte van het plangebied wordt historische bewoning hier onwaarschijnlijk geacht, maar is dit niet op voorhand uit te sluiten. Om deze reden krijgt dit gedeelte een middelhoge archeologische verwachting. In het zuidoosten van het plangebied is de bodem in het recente verleden gesaneerd, waarbij de top van de natuurlijke ondergrond en daarmee (ondiepe) archeologische resten verstoord en/of vernietigd zijn. Om deze reden krijgt dit gedeelte een lage archeologische verwachting. In het zuidwesten is het bodemprofiel eveneens verstoord, maar dan als gevolg van de hier aanwezige archeologisch relevante landweer. Om deze reden krijgt dit gedeelte van het plangebied een hoge archeologische verwachting op het voorkomen van archeologie die dateert in de Nieuwe Tijd

    Participatie en partnerschap in ouderenzorginstellingen

    No full text

    Replication Data for: Transect-rapport 3256: Een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase. Nederweert-Eind, Eind naast 49. Gemeente Nederweert.

    No full text
    Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting heeft op het aantreffen van archeologische resten vanaf het Laat-Paleolithicum tot aan de Nieuwe tijd. Dit is gebaseerd op de ligging van het plangebied op de overgang van een dekzandeiland naar dekzandwelvingen en de nabijheid van ondiepe dalen en beekdalen. In de directe omgeving van het plangebied zijn vooralsnog alleen archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd aangetroffen. Daarom gaat het voor de periode van het Laat Paleolithicum tot de Vroege Middeleeuwen om een theoretische, middelhoge verwachting op resten van jachtkampen, nederzettingen, sporen van landgebruik en grafvelden. Eind is een bewoningslint langs een historische weg tussen Nederweert en het zuiden. Het plangebied is met zekerheid vanaf begin 19e eeuw bebouwd geweest. De weg liep tot eind 19e eeuw door het westen van het plangebied. In het zuidwesten liep ook een landweg. Deze lag op de locatie van een laatmiddeleeuwse landweer. Het plangebied is tot eind 20e eeuw bebouwd geweest. De bouw- en sloopwerkzaamheden met betrekking tot deze bebouwing kunnen de bodem tot onbekende diepte hebben verstoord. In het noordwesten liggen mogelijk resten van de laatmiddeleeuwse voorganger van de boerderij Eind nr. 41. Er ligt in het plangebied een laatmiddeleeuws plaggendek van minimaal 50 cm (hoge zwarte enkeerdgronden), welke de diepere archeologische lagen beschermd kunnen hebben. Voor de Late Middeleeuwen tot Nieuwe tijd geldt er in het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting op archeologische resten van bebouwing, sporen van landgebruik en erfstructuren, en sporen gerelateerd aan de weg en landweer als karrensporen en resten van de landweer. Op basis van het veldonderzoek is gebleken dat er in het noorden nog sprake is van een relatief intact bodemprofiel. Gezien de relatief lage ligging van dit gedeelte van het plangebied wordt historische bewoning hier onwaarschijnlijk geacht, maar is dit niet op voorhand uit te sluiten. Om deze reden krijgt dit gedeelte een middelhoge archeologische verwachting. In het zuidoosten van het plangebied is de bodem in het recente verleden gesaneerd, waarbij de top van de natuurlijke ondergrond en daarmee (ondiepe) archeologische resten verstoord en/of vernietigd zijn. Om deze reden krijgt dit gedeelte een lage archeologische verwachting. In het zuidwesten is het bodemprofiel eveneens verstoord, maar dan als gevolg van de hier aanwezige archeologisch relevante landweer. Om deze reden krijgt dit gedeelte van het plangebied een hoge archeologische verwachting op het voorkomen van archeologie die dateert in de Nieuwe Tijd

    "Small" things matter: Residents' involvement in practice improvements in long-term facilities

    No full text
    Purpose of the study: The process of involving older clients with regard to their care arrangements has been the subject of previous studies. However, a more general overview of the issues addressed by older people living in long-term care (LTC) facilities, in order to inform practice improvements, is missing. This article explores which aspects of care that older people in LTC facilities want to improve, by means of a collective policy agenda-setting project, during which the participants voice their own experiences and concerns regarding LTC. Design and methods: Seven LTC facilities for older people in the Netherlands joined a collective agenda-setting project in which a total of 58 residents participated. Qualitative methods were used: participant observations (80. h in total) and semi-structured interviews (n= 16), which were analysed according to the principles of a qualitative content analysis. Findings: There were many similarities between the seven organisations with regard to the proposed practice improvements. Nine topics were found to be important in improving the lives of older residents: a sense of community, feeling at home, social contacts between residents, independence, maintaining own hobbies and lifestyle, interpersonal conduct between residents and caregivers, being informed, security within the LTC facility, and food. Implications: Narratives about the daily lives and experiences of residents provided a rich understanding of what living in a LTC facility means, as well as the changes the residents wish to see. We found that according to the residents, the relatively 'small things' in life may have a big influence on improving the quality of life within LTC facilities
    corecore