16 research outputs found

    RAM 209

    No full text
    Sinds jaar en dag staat het prehistorische grafveld op de Boshoverheide bij Weert bekend als het grootste urnenveld van Nederland en een van de meest uitgestrekte van Noordwest-Europa. Met ruim 150 gerestaureerde grafheuvels is het bovendien een zeer zichtbaar archeologisch monument dat sinds 1968 wettelijk is beschermd. Toch speelde het grafveld tot nu toe slechts een marginale rol in het wetenschappelijke debat over het laat-prehistorisch grafritueel. Dat komt omdat de resultaten van onderzoeken uit de afgelopen jaren maar ten dele beschikbaar waren. In december 2008 kwamen kringgreppels in het wettelijk beschermde terrein bloot te liggen: het onbedoelde gevolg van natuurontwikkeling voor het reactiveren van stuifzand. Deze overwegingen leidden tot een aanvraag voor subsidie, en met de honorering ging een langgekoesterde wens in vervulling

    Wordingsgeschiedenis en analyse van het bestand van wettelijk beschermde archeologische monumenten

    No full text
    Het huidige bestand van wettelijk beschermde monumenten is naar de huidige inzichten, waarbij gestreefd wordt naar een bestand dat representatief is voor de geschiedenis van het Nederlandse grondgebied en zijn bewoners, onevenwichtig van opbouw. In het voorliggende rapport is de wordingsgeschiedenis ervan in beeld gebracht en wordt een kwantitatieve analyse van het bestand gegeven. Als werkeenheid is daarbij niet de ruimtelijke eenheid, het ‘monument’, genomen maar de archeologisch inhoudelijke eenheid, het ‘complex’, de in periode begrensde en qua type omschreven eenheid zoals een terp, een grafheuvel of een nederzetting. Wordt gekeken hoe het bestand wettelijk beschermde complexen vorm heeft gekregen, dan blijkt dat de beschermingen geen gevolg zijn geweest van willekeur, maar altijd in beleid gefundeerd zijn geweest. De visie op de noodzaak en het doel van beschermen en de daarmee samenhangende aanpak veranderde echter van tijd tot tijd. Deze wisselende visies en het gegeven dat door gebrek aan tijd en middelen de verschillende beleidsdoelstellingen nooit gehaald werden, zijn mede de oorzaak voor de onevenwichtigheid. Andere factoren die invloed hebben gehad op de samenstelling van het bestand zijn de in de loop der tijd beschikbaar gekomen prospectiemethoden zoals Landesaufnahme en systematisch boren en zaken van geografische en geologische aard. De meest bepalende factor is echter de zichtbaarheid van archeologische monumenten. In hoofdstuk 3 is een beeld geschetst van wat in Nederland aan bekende, al dan niet wettelijk beschermde, archeologische complexen aanwezig is: de totale bekende voorraad. Dit om als basis te dienen waar de wettelijk beschermde monumenten tegen kunnen worden afgezet. Er is gekeken naar Nederland als geheel, maar ook per archeoregio. De omvang van deze voorraad varieert sterk van gebied tot gebied, van 13 complexen per 100 km2 in het Friese veengebied en het Flevolands kleigebied tot 115 complexen per 100 km2 in het Fries-Groningse kleigebied. Weinig verrassend en duidelijk herkenbaar is dat het fysisch-geografisch milieu sterk bepalend is voor een deel van de aanwezige archeologische complextypen. Zo domineren de terpen en huisterpen de archeoregio’s in het lage, holocene deel van Nederland en de grafheuvels in het hoge, pleistocene deel. Complextypen die slechts in kleine aantallen in het bestand voorkomen zijn bijvoorbeeld cultusplaatsen en de typen die grondstoffenwinning en industrie of nijverheid betreffen. Het aantal goed gedateerde nederzettingen per tijdseenheid varieert van 0 per eeuw in het Paleolithicum tot 525 in de Late Middeleeuwen. Gezien de verwachte geleidelijke toename in de tijd is het relatief kleine aantal nederzettingen uit de Bronstijd en vooral de Vroege Middeleeuwen opmerkelijk. De diversiteit in de bekende voorraad archeologie komt het best tot uiting in de in hoofdstuk 3 gepresenteerde kwantitatieve overzichten per archeoregio. Daar worden ook per archeoregio de meest opvallende aspecten benoemd. In hoofdstuk 4 is het bestand van 3034 wettelijk beschermde complexen, die binnen de 1754 wettelijk beschermde monumenten-terreinen liggen, vergeleken met de bekende archeologische complexen. Vraag daarbij was in hoeverre het bestand wettelijk beschermde complexen representatief is voor de totale bekende voorraad archeologie. Van alle bekende complexen is het merendeel (79%) niet wettelijk beschermd. Deze complexen genieten hooguit een planologische bescherming. Het element zichtbaarheid blijkt een dominante rol te spelen bij de wettelijke bescherming. Daardoor is van de niet-zichtbare complexen slechts 10 procent wettelijk beschermd tegen 30 procent van de zichtbare. Dit verschil wordt grotendeels verklaard door de doorslaggevende rol die de factoren schoonheid en cultuurhistorische waarde gespeeld hebben bij de selectie voor bescherming. De mate van bescherming van de verschillende complextypen varieert sterk. Van de grafheuvels blijkt 66 procent beschermd te zijn (46% van het totale bestand beschermde complexen) terwijl geen enkele cultusplaats als archeologisch monument wettelijke bescherming geniet. Andere complextypen waarvan er weinig beschermd zijn betreffen grondstofwinning, landbouw, Celtic field, scheepvaart, infrastructuur, huisterp, stad/dorp, nederzetting onbepaald en landweer/schans. Ook tussen de perioden verschilt de mate van bescherming. Van de bekende voorraad complexen uit het Mesolithicum, de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd zijn er relatief weinig (minder dan 15%) wettelijk beschermd. Tussen de archeoregio’s zijn grote verschillen in mate van bescherming. Dit varieert van 1,5 procent van de bekende voorraad archeologische complexen in het Friese veengebied (0,2 complexen per 100 km2) tot 54 procent in het Utrechts-Gelderse zandgebied (30 complexen per 100 km2). Ook binnen de archeoregio’s zijn de verschillen heel groot. Dit geldt voor de mate van bescherming per complextype en per periode. Al deze factoren bijeen maken dat het bestand wettelijk beschermde complexen fors uit balans is; het is verre van representatief voor de totale bekende voorraad archeologie. Als we de bekende voorraad archeologie beschouwen als bron om de geschiedenis van het Nederlandse grondgebied en zijn bewoners in zijn diversiteit te kunnen beschrijven en verbeelden, moeten we ons vooral richten op een evenwichtig bestand aan complexen per (archeo)regio. Bij deze regionale focus komt de grote diversiteit die de bewoningsgeschiedenis in de verschillende regio’s kent, het best tot zijn recht, beter dan wanneer we ons zouden beperken tot Nederland als totaal. Als we de onbalans bij de wettelijk beschermde complexen willen aanpakken, kan dat daarom het best gedaan worden binnen de (archeo)regionale context. Welke archeoregio’s daarbij eventueel prioriteit moeten genieten en welke globale accenten er gelegd moeten worden voor bepaalde perioden of complextypen kan afgeleid worden uit het geschetste landelijk beeld

    Afschaffen vergoeding benzodiazepines voor minderheid reden om te stoppen.

    No full text
    Mensen die benzodiazepines gebruiken tegen slapeloosheid of angststoornissen moeten de middelen tegenwoordig zelf betalen. Bijna niemand noemt dit als reden om met de middelen te stoppen, ook al worden er inmiddels wel minder slaappillen gebruikt. Benzodiazepines zijn bedoeld om korte periodes van slapeloosheid of angststoornissen te overbruggen. Bij langdurig gebruik raken mensen eraan gewend en is de werking twijfelachtig, zo staat ook in de NHG-standaard ‘Slaapproblemen en slaapmiddelen’. Bovendien neemt door bijwerkingen zoals spierverslapping, coördinatie- en concentratieproblemen en sufheid de kans op ongelukken in het verkeer of thuis toe. Ouderen vallen bijvoorbeeld vaker door benzodiazepine-gebruik en breken dan nogal eens hun heup. Terugdringen Het Ministerie van VWS besloot per 1 januari 2009 benzodiazepines niet meer te vergoeden, om chronisch gebruik te voorkomen en terug te dringen. In Nederland gebruiken veel mensen de middelen te lang, met kans op verslaving. Omdat de middelen niet bedoeld zijn voor chronisch gebruik, scheelt dit bovendien onnodige kosten. Het gebruik van benzodiazepines is in 2009 wel enigszins afgenomen: één op de tien chronische gebruikers is ermee gestopt. Maar de afschaffing van de vergoeding is slechts voor een kleine minderheid van de ‘stoppers’ de belangrijkste reden om de middelen niet meer te gebruiken, zo blijkt uit onderzoek van het NIVEL (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg) en de Universiteit Utrecht. Heroverweging NIVEL-programmaleider Liset van Dijk: “Dat het gebruik van benzodiazepines is afgenomen, komt wellicht doordat de afschaffing van de vergoeding mensen wel ‘triggert’ om hun gebruik te heroverwegen – hebben ze de middelen inderdaad nog wel nodig – al zien ze die maatregel niet als reden om te stoppen. Of dat ze hierover nog eens met hun arts gaan praten.” Niet meer nodig De onderzoekers vroegen de leden van het Consumentenpanel Gezondheidszorg en het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten (NPCG) van het NIVEL naar hun benzodiazepine-gebruik. Van de algemene bevolking (Consumentenpanel) gebruikt 6% een benzodiazepine en van de chronisch zieken en gehandicapten 19%. Van de mensen die na aankondiging van de maatregel stopten, deed het merendeel dit omdat ze de middelen niet meer nodig hadden en een flink aantal op advies van de arts. Slechts 3% van de voormalig ‘gebruikers’ uit het Consumentenpanel en 14% uit het NPCG noemde de afschaffing van de vergoeding als reden om te stoppen. De helft van de huidige gebruikers vindt de eigen bijdrage van ongeveer 12 euro per maand redelijk, terwijl 42% de middelen te duur vindt. Consumentenpanel en NPCG Het Consumentenpanel Gezondheidszorg bestaat uit 2800 mensen en is representatief voor de Nederlandse bevolking. De panelleden worden sinds oktober 2005 regelmatig bevraagd over het zorgstelsel. Het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten (NPCG) bestaat uit 3800 mensen met een chronische aandoening of handicap. Het panel verzamelt twee keer per jaar gegevens over hun zorg- en leefsituatie, waarbij de eigen ervaring van de deelnemers centraal staat. Beide NIVEL-panels worden gefinancierd door het Ministerie van VWS

    Cold case in het stuifzand : het urnenveld van de Boshoverheide bij Weert ontsloten

    No full text
    Met lit. opg

    Rapportage Archeologische Monumentenzorg 154

    No full text
    De archeologische monumentenzorg kent een systeem om vindplaatsen te waarderen. Een van de criteria die daarbij gebruik wordt is zeldzaamheid, wat kan worden gedefinieerd als de mate waarin een bepaald type monument schaars is voor een bepaalde periode of gebied. Om die zeldzaamheid te kunnen vaststellen zijn goede periode / regio specifieke overzichten nodig. Deze ontbreken echter. Doel van het project was een werkwijze te ontwikkelen om dergelijke overzichten te genereren. Er is een format gemaakt om de verschillende periodes en regio's uniform te kunnen inventariseren Voor de indeling in verschillende tijdvakken is uitgegaan van de periodisering zoals die in Archis aanwezig is. Voor de begrenzing van de te onderzoeken gebieden zijn kaarten ontwikkeld waarop per periode archeologisch samenhangende gebieden zijn aangegeven. Omdat deze kaarten op het moment van aanvang van het huidige project niet digitaal ter beschikking stonden, is een archeoregio over verschillende hoofdperioden geanalyseerd. De methodiek is getest op de archeoregio het Overijssels-Gelderse Zandgebied, voor de perioden IJzertijd, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. Voor het onderzoek zijn de gegevens uit het databestand van Archis gebruikt. Daarnaast is gebruik gemaakt van de informatie uit de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOoA). De gegevens uit Archis zijn bewerkt door deskundigen van de databases en door periodespecialisten. De periodespecialisten hebben de data geïnterpreteerd en van opmerkingen voorzien. Na het uitwerken van de drie genoemde perioden zijn de resultaten onderling vergeleken en de voorlopige conclusies getrokken. Het project is vervolgens binnen de ROB geëvalueerd. Bij de evaluatie werd geconstateerd dat de methodiek in principe werkt en het format voldoet. De voor de test gekozen periodisering en gebiedseenheid is echter te grofmazig waardoor de verkregen overzichten niet voldoen om de waardering van het criterium zeldzaamheid goed hanteerbaar te maken. De eerder gedefinieerde gebieden en de daarbij behorende fijnere periode indeling zouden wel kunnen voldoen. Een naar aanleiding van deze constatering uitgevoerd kort onderzoek naar de data in Archis laat echter zien dat de gegevens in Archis zich op dit moment niet lenen voor een dergelijk fijnmazig onderzoek. Hoofdconclusie is dan ook dat het niet zinvol is om het in het onderzoek ontwikkelde systeem landsdekkend uit te voeren voordat de data in Archis op het voor dit onderzoek gewenste niveau zijn. Het inzetten op het verbeteren van de data in Archis is noodzakelijk om dit type inventarisaties in de toekomst wel mogelijk te maken

    RAM 115

    No full text
    Naar aanleiding van het verrichte onderzoek zijn enkele algemene conclusies te trekken aangaande de kwaliteit van de site, en vragen te formuleren waaraan bij eventueel toekomstig onderzoek aandacht moet worden besteed. Hierbij wordt de aandacht gericht op het archeologisch monument de ringwalburg en de daarmee samenhangende bewoning, en niet op de latere sporen die meer in rechtstreeks verband staan met het huidige Domburg. Allereerst kan geconstateerd worden dat de conservering van de burg redelijk goed te noemen is. Dit geldt vooral voor de dieper gelegen archeologische restanten, die door de beschermende werking van de bovenliggende grondlagen en de gemiddelde grondwaterstand goed behouden zijn, en daardoor een rijke bron van informatie vertegenwoordigen. Dit geldt vooral voor de botanische en archeo-zoölogische resten, onderzoeksgebieden waar voor deze periode en in het westelijk mariene-gebied weinig bekend is. De hogere delen van de burg, vooral de wal, kennen wel aantasting door latere activiteiten. Zo heeft men de bovenzijde van de ringwal in Domburg bij de tot nu toe uitgevoerde opgravingen, als gevolg van aantastingen, niet kunnen vaststellen. Daarnaast laat het onderzoek aan pollen en botanische macroresten zien dat ook de kwaliteit daarvan minder is dan in de dieper gelegen lagen. Hoewel bij het onderzoek aan het grondwater het geconstateerde waterpeil ruim boven de genomen monsters uit de wal ligt, is het de vraag of de grondwaterstand permanent zo hoog is (geweest). Mogelijk dat de mindere staat van de botanische resten geweten moet worden aan fluctuaties van het grondwater. Deze vragen kunnen mogelijk binnen een monitoringsprogramma beantwoord worden. De hoge stand van het grondwater, feitelijk deels water dat omlaag stroomt uit de duinen, levert voor de technische uitvoering van een opgraving enkele problemen op. Het is niet goed mogelijk om zonder hulp van damwanden en bronbemaling de oudste fasen van de burg en de eventueel eraan voorafgaande bewoning te onderzoeken. Daar moet bij eventueel toekomstig onderzoek in technisch, financieel en organisatorisch opzicht rekening mee gehouden worden. Wanneer het om inhoudelijk vragen gaat, zijn enkele zaken van belang die in de toekomst in het veld extra de aandacht verdienen. Allereerst dient er een goed beeld te worden verkregen van het landschap van voor de aanleg, en tijdens het gebruik van de burg. Enerzijds gaat het om gegevens die betrekking hebben op het reliëf en de topografie van het terrein, anderzijds gaat het om een reconstructie van het landschap door middel van archeo-botanisch en -zoölogisch onderzoek. De vraagstellingen op deze onderzoeksterreinen dienen dan ook terug te komen in het 'Programma van Eisen' en de uitvoering van toekomstig onderzoek. Een tweede aandachtsgebied betreft de burg: de opbouw van de wal en de gracht, de bewoning en de fasering daarin en het gebruik van het burgterrein. Deze vragen zijn tot nu toe door de lastige opgravingomstandigheden, onder andere door het grondwater en het relatief kleine oppervlak dat onderzocht kon worden, slechts deels beantwoord. Een laatste aandachtspunt dat genoemd moet worden betreft de begravingen. Daar is nog zoveel onduidelijkheid over wat betreft samenhang, ouderdom, stratigrafie en locatie, dat dit in de toekomst de nodige aandacht verdient

    Leudal, herinrichting grafveld Busjop

    No full text
    Onderzoek wordt uitgevoerd naar aanleiding van de ontwikkeling van het laat-prehistorische grafveld de Busjop. De ontwikkeling behelst het zichtbaar maken van de grafheuvels en urnenvelden. Staatsbosbeheer zal de vegatatie binnen het beschermd monument verwijderen. Het doel van het onderzoek is het verzamelen van gegevens over het bodemprofiel, oudere bewoning vast te stellen en het vaststellen van onbekende heuvellichamen
    corecore