23 research outputs found

    Identification of quiescent, stem-like cells in the distal female reproductive tract

    Get PDF
    In fertile women, the endometrium undergoes regular cycles of tissue build-up and regression. It is likely that uterine stem cells are involved in this remarkable turn over. The main goal of our current investigations was to identify slow-cycling (quiescent) endometrial stem cells by means of a pulse-chase approach to selectively earmark, prospectively isolate, and characterize label-retaining cells (LRCs). To this aim, transgenic mice expressing histone2B-GFP (H2B-GFP) in a Tet-inducible fashion were administered doxycycline (pulse) which was thereafter withdrawn from the drinking water (chase). Over time, dividing cells progressively loose GFP signal whereas infrequently dividing cells retain H2B-GFP expression. We evaluated H2B-GFP retaining cells at different chase time points and identified long-term (LT; >12 weeks) LRCs. The LT-LRCs are negative for estrogen receptor-α and express low levels of progesterone receptors. LRCs sorted by FACS are able to form spheroids capable of self-renewal and differentiation. Upon serum stimulation spheroid cells are in

    A large and diverse autosomal haplotype is associated with sex-linked colour polymorphism in the guppy

    Get PDF
    Male colour patterns of the Trinidadian guppy (Poecilia reticulata) are typified by extreme variation governed by both natural and sexual selection. Since guppy colour patterns are often inherited faithfully from fathers to sons, it has been hypothesised that many of the colour trait genes must be physically linked to sex determining loci as a ‘supergene’ on the sex chromosome. Here, we phenotype and genotype four guppy ‘Iso-Y lines’, where colour was inherited along the patriline for 40 generations. Using an unbiased phenotyping method, we confirm the breeding design was successful in creating four distinct colour patterns. We find that genetic differentiation among the Iso-Y lines is repeatedly associated with a diverse haplotype on an autosome (LG1), not the sex chromosome (LG12). Moreover, the LG1 haplotype exhibits elevated linkage disequilibrium and evidence of sex-specific diversity in the natural source population. We hypothesise that colour pattern polymorphism is driven by Y-autosome epistasis

    Militaire geografie van Gelderland en Overijssel

    No full text
    Waar mensen wonen, wordt verdedigd: tegen vijandige groepen, steden of staten. In Overijssel en Gelderland zijn daarom een heel aantal verdedigingswerken te vinden; schansen, kazematten, redoutes, maar ook stadpoorten, bastions en bolwerken. De rivier de IJssel speelde hierin een belangrijke rol. De huidige toestand van de vele verdedigingswerken varieert van ruïneus tot nog in gebruik. De 'Atlas van Historische Verdedigingswerken in Nederland' beschrijft verdedigingswerken van de Romeinse tijd tot aan de Tweede Wereldoorlog in detail. De staatkundige, geografische en krijgskundige ontwikkelingen in Overijssel en Gelderland en de gevolgen op het gebied van de vestingbouw worden op de voet gevolgd

    Inflammatory responses in SARS-CoV-2 associated Multisystem Inflammatory Syndrome and Kawasaki Disease in children: An observational study

    No full text
    Multisystem Inflammatory Syndrome in Children (MIS-C) is a severe inflammatory disease in children related to SARS-CoV-2 with multisystem involvement including marked cardiac dysfunction and clinical symptoms that can resemble Kawasaki Disease (KD). We hypothesized that MIS-C and KD might have commonalities as well as unique inflammatory responses and studied these responses in both diseases. In total, fourteen children with MIS-C (n=8) and KD (n=6) were included in the period of March-June 2020. Clinical and routine blood parameters, cardiac follow-up, SARS-CoV-2-specific antibodies and CD4+ T-cell responses, and cytokine-profiles were determined in both groups. In contrast to KD patients, all MIS-C patients had positive Spike protein-specific CD3(+) CD4(+) T-cell responses. MIS-C and KD patients displayed marked hyper-inflammation with high expression of serum cytokines, including the drug-targetable interleukin (IL)-6 and IFN-gamma associated chemokines CXCL9, 10 and 11, which decreased at follow-up. No statistical differences were observed between groups. Clinical outcomes were all favourable without cardiac sequelae at 6 months follow-up. In conclusion, MIS-C and KD-patients both displayed cytokine-associated hyper-inflammation with several high levels of drug-targetable cytokines

    Een blik in de canabae. Een opgraving aan de Kopseweg (tussen 2-7) te Nijmegen, Archeologische Berichten Nijmegen - Rapport 291

    No full text
    Met de nieuwbouw van basisschool De Klokkenberg aan de Kopseweg en de sloop van het oude schoolgebouw kwam ruimte vrij voor de bouw van vijf nieuwe woningen. De Kopseweg en Ubbergseveldweg zijn straten waarlangs Duitse troepen zich hadden ingegraven, omdat daarlangs de Amerikanen en Engelse troepen oprukten tijdens het grote offensief Market-Garden in september 1944. Deze geallieerde troepen hebben vervolgens gebruik gemaakt van deze stellingen. De gemeente Nijmegen is gewoon om bouwkavels munitievrij op te leveren en dit is zo'n locatie waar rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van scherpe munitie zodat eerst NGE-onderzoek moest plaatsvinden voor de overdracht van het plangebied aan de particuliere bouwers. D eventuele aanwezige munitie zou dan niet liggen onder het gesloopte schoolgebouw, dat in de jaren 1969-1970 is gebouwd en waarvoor een ruim 1,5 m diepe bouwkuip was uitgegraven waarbij eventuele munitie zal zijn verwijderd en ook niet ter plaatse van opgravingsputten van de voormalige Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, die hier sporen en vondsten heeft opgegraven van het kampdorp (canabae, een soort van vicus) dat was gebouwd om de legioensvesting (castra) op de Hunerberg. Ook al zijn deze opgravingsgegevens en vondsten niet naar behoren geanalyseerd en gepubliceerd, uit tussentijdse verslagen, scripties en dergelijke blijkt dat dit archeologisch zeer belangrijk onderzoek is. Tot op heden zijn opgravingen in canabae schaars, en het bijzondere van deze oostelijke zone van de Nijmeegse canabae is dat de sporen en vondsten nauwelijks verstoord zijn door jongere bewoning, agrarisch landgebruik en grondingrepen. Binnen het plangebied behoorden de resterende zones met een intacte bodemopbouw worden onderzocht op munitie en indien boven een hoogte van 53.0 m +NAP archeologische sporen zichtbaar waren, behoorden die te worden veilig gesteld door middel van een opgraving zodat ze niet zouden worden verstoord door de nieuwbouw met inbegrip van de aanleg van kabels, leidingen en riool. Uiteindelijk is 885 m2 opgegraven, waarin enkele tientallen sporen zijn gedocumenteerd en duizenden vondsten verzameld. Het aantal sporen is niet opmerkelijk groot en deze vondstaantallen en vondstdichtheid mogen weliswaar gewoon zijn voor Nijmegen in de Romeinse tijd, maar hiermee bevestigt Nijmegen nog eens haar unieke en belangrijke positie binnen de Nederlandse archeologie. De top van de verstoorde bodemopbouw, met inbegrip van het loopniveau in de Romeinse tijd, ligt rond de 53,4 m +NAP. De archeologische sporen bestaan uit paalsporen van houten gebouwen en constructies, kuilen, latrinekuilen en greppels. De werkputten waren te klein en op te grote afstand van elkaar gelegen om gebouwplattegronden te onderscheiden, maar ze lagen volop in het midden van de canabae. Door de hoge ligging op de stuwwal en ook nog eens in een zandige bodem zijn de conserveringscondities niet gunstig voor organisch vondstmateriaal: het aantal botfragmenten is laag, de houten bekisting van de latrinekuilen is niet bewaard en evenmin de houten bekleding van een grote kuil, en de grondmonsters bevatten alleen verkoolde macroresten. Maar toch zijn ook deze monsters rijk, met graankorrels van tarwe, gerst, spelt, pluimgierst en trosgierst, alsmede erwten, tuinbonen en linzen en de schalen van hazelnoot en walnoot. In twee monsters zijn fragmenten van bereid verkoold voedsel, mogelijk van brood. Bij de waardering van de verkoolde macroresten is specifiek gelet op de aanwezigheid van onkruiden die wijzen op de import van graan, maar zulke soorten zijn niet aangetroffen. Zoals gezegd, veel bot is niet bewaard, maar daaronder bevinden zich wel een complete stang van het gewei van een ree en een groot fragment van een edelhertgewei. Gewei was een grondstof voor gebruiksvoorwerpen zoals handvatten, naalden en priemen en iemand zal dit ambacht hebben uitgeoefend in de canabae. Binnen het vondstenspectrum is gedraaid aardewerk de meest talrijke materiaalcategorie. Binnen het vaatwerk is tafelservies niet zo talrijk, het keukenvaatwerk (kookpotten, ovenschalen, wrijfschalen) al weer meer, maar vooral kruiken en amforen zijn talrijk. Dit is verpakkingsmateriaal voor de aanvoer van voedsel en drank en dit is van heinde en verre gekomen uit het imperium, waardoor ook de verscheidenheid aan baksels groot is. Wat opvallend rijk aanwezig is in het aardewerk is de zogenaamde Nijmeegs-Holdeurnse waar, de aardewerkproductie van het Tiende Legioen dat in de Nijmeegse castra lag gelegerd van 71 tot 104/105. Om in hun eigen aardewerkbehoefte, en dat van de canabae, te voorzien werd dit vaatwerk gemaakt als aanvulling op het buitenaf aangevoerde aardewerk. Uit het grote aantal scherven van dit aardewerk dat bij het onderzoek is aangetroffen, zijn tot nog toe onbekende vormtypen naar voren gekomen, waaruit weer eens blijkt hoe beperkt deze aardewerkproductie nog gekend is. Naast het ceramisch vaatwerk is ook glazen servies gebruikt zoals (rib)kommen en flessen. Ook al waren de inwoners van de canabae sociaal nauw gelieerd aan de militairen in de castra, het vondstenspectrum uit de canabae mag worden bestempeld als 'overwegend civiel'. Metaalvondsten van wapentuig zijn afwezig, wel duiden enkele metaalvondsten op de aanwezigheid van militaire dracht. Maar bijvoorbeeld ook fibulae, wat binnen militaire nederzettingen een voorname vondstgroep is, zijn schaars aanwezig. In vele opzichten weerspiegelt het vondstmateriaal een materiële cultuur, waaruit blijkt dat de bewoners van de canabae een waarlijk provinciaal-Romeinse levenswijze er op nahielden. Ook uit de sporen blijkt dat, want vier kuilen met een verschijningsvorm van een waterput, mede gezien hun diepte van 2 m of meer en een bekisting van houten vaten binnen een uitgraafkuil zijn geen waterputten aangezien de gemiddelde grondwaterstand dieper ligt. Zij zijn geïnterpreteerd als latrinekuilen en deze interpretatie is plausibel maar helaas niet overtuigend te onderbouwen met de aanwezigheid van een kleine structuur (toiletgebouw) bij de latrinekuilen of met typerende (mest)schimmels of eitjes van maag- en darmparasieten in pollenpreparaten. Het gebruik van een latrine-achtige voorziening en het bergen van fecaliën en afval in een beerput is een vorm van hygiëne die onbekend is in de landelijke bewoning in de provincie Neder-Germanië. In het met de opgraving Ko3 onderzochte deel van de canabae en in de direct daaromheen gelegen werkputten zijn geen aanwijzingen dat hier structuren zijn gebouwd met natuursteen. Niettemin zijn er veel brokken natuurstenen bouwmateriaal gevonden en waarvoor die zijn gebruikt is vooralsnog gissen. Gezien ook de vele stukken dakpan, kan het niet anders zijn geweest dat een deel van de gebouwen in de canabae een pannendak hebben gehad. Op basis van de datering van het aardewerk uit de sporen lijkt dit deel van de canabae niet meteen in gebruik te zijn genomen met aanvang van de legering van het Tiende Legioen in 71 na Chr.. Het lijkt meer aannemelijk om de dit te dateren vanaf de late jaren 80. En dit deel lijkt overwegend te zijn verlaten in het begin van de 2e eeuw na Chr. Rond 105 is het Tiende Legioen vertrokken uit de Nijmeegse castra en niet vervangen door een ander legioen maar detachementen van achtereenvolgens Vexillatio Britannica, het Negende Legioen Hispana en het Dertigste Legioen tot circa 170. De bewoners van de dit deel van de canabae lijken in het kielzog van het Tiende Legioen te zijn meegetrokken naar hun nieuwe stationering. Waarna dit stukje Nijmegen lijkt te zijn vervallen tot woeste grond, totdat het rond 1900 deel werd van de meer en meer uitdijende stadsbewoning
    corecore