19,103 research outputs found
Internally coated air-cooled gas turbine blading
Ten candidate modified nickel-aluminide coatings were developed using the slip pack process. These coatings contain additives such as silicon, chromium and columbium in a nickel-aluminum coating matrix with directionally solidified MAR-M200 + Hf as the substrate alloy. Following a series of screening tests which included strain tolerance, dynamic oxidation and hot corrosion testing, the Ni-19A1-1Cb (nominal composition) coating was selected for application to the internal passages of four first-stage turbine blades. Process development results indicate that a dry pack process is suitable for internal coating application resulting in 18 percent or less reduction in air flow. Coating uniformity, based on coated air-cooled blades, was within + or - 20 percent. Test results show that the presence of additives (silicon, chromium or columbium) appeared to improve significantly the ductility of the NiA1 matrix. However, the environmental resistance of these modified nickel-aluminides were generally inferior to the simple aluminides
The Testing of Coniferous Tree Seeds at the School of Forestry, Yale University, 1906-1926
Quality in forest tree seed centers in (a) origin; (b) genuineness; (c) purity; and (d) viability. The purchaser should insist on knowing the origin of the seed and the locality where it was collected.
Without seed testing establishments for investigating forest tree seeds by standardized methods under an established technique, nurserymen and foresters will continue to sow seed beds and undertake direct seeding without an adequate knowledge of the origin, genuineness, purity, and viability of the seeds used
Response of selected microorganisms to experimental planetary environments
The anaerobic utilization of phosphite or phosphine and the significance of this conversion to potential contamination of Jupiter were investigated. A sporeforming organism was isolated from Cape Canaveral soil which anaerobically converts hypophosphite to phosphate. This conversion coincides with an increase in turbidity of the culture and with phosphate accumulation in the medium. Investigations of omnitherms (organisms which grow over a broad temperature range, i.e. 3 -55 C were also conducted. The cellular morphology of 28 of these isolates was investigated, and all were demonstrated to be sporeformers. Biochemical characterizations are also presented. Procedures for replicate plating were evaluated, and those results are also presented. The procedures for different replicate-plating techniques are presented, and these are evaluated on the basis of reproducibility, percentage of viable transfer, and ease of use. Standardized procedures for the enumeration of microbial populations from ocean-dredge samples from Cape Canaveral are also presented
Proceedings of the Spacecraft Charging Technology Conference: Executive Summary
Aerospace environments are reviewed in reference to spacecraft charging. Modelling, a theoretical scheme which can be used to describe the structure of the sheath around the spacecraft and to calculate the charging currents within, is discussed. Materials characterization is considered for experimental determination of the behavior of typical spacecraft materials when exposed to simulated geomagnetic substorm conditions. Materials development is also examined for controlling and minimizing spacecraft charging or at least for distributing the charge in an equipotential manner, using electrical conductive surfaces for materials exposed to space environment
Non-abelian dynamics in first-order cosmological phase transitions
Bubble collisions in cosmological phase transitions are explored, taking the
non-abelian character of the gauge fields into account. Both the QCD and
electroweak phase transitions are considered. Numerical solutions of the field
equations in several limits are presented.Comment: 8 pages, 2 figures. Contribution to the CosPA 2003 Cosmology and
Particle Astrophysics Symposium. Typos correcte
Raadsman bij politieverhoor
Samenvatting
Probleemstelling
Decennia lang wordt er al gediscussieerd over de toelating van de raadsman bij het politiële verdachtenverhoor. In juli 2008 is een tweejarig experiment van start gegaan waarbij de advocaat tot het (eerste) politieverhoor toegelaten wordt. Dit rapport doet verslag van het onderzoek naar dat experiment en de bevindingen die we hebben gedaan. Dat de raadsman nu binnen een experimentele situatie bij het politieverhoor wordt toegelaten moet begrepen worden tegen de achtergrond van internationale ontwikkelingen en een aantal strafzaken waarin de verdachte ten onrechte veroordeeld is, mede op basis van een valse bekentenis. Aanleiding zijn de fouten die in de Schiedammer Parkmoord tijdens het vooronderzoek door politie, Openbaar Ministerie en het Nederlands Forensisch Instituut gemaakt zijn en de daarop gebaseerde verkeerde rechtelijke beslissingen. Deze vormden de aanleiding tot het Programma Versterking Opsporing en Vervolging dat als doel had de waarheidsvinding in strafzaken te optimaliseren. Het programma omvatte maatregelen die enerzijds gericht waren op het verbeteren van de kwaliteit van het politieverhoor en anderzijds op het bevorderen van de transparantie van het politieverhoor. Eén van de maatregelen uit het programma was de invoering van audio dan wel audiovisuele registratie van verhoren in ernstige zaken. In aanvulling op het programma werd bovendien de politieke wens geuit om de advocaat toe te laten tot het politieverhoor. Nadat de Tweede Kamer de motie Dittrich aanvaard had, zegde de minister van Justitie toe tijdelijk een verandering in de procedure van de eerste politiële verdachtenverhoren in te voeren: het ‘experiment raadsman bij politieverhoor’.
Het doel van het experiment is te bekijken wat de meerwaarde is van de aanwezigheid van de raadsman op het bevorderen van de transparantie en verifieerbaarheid van het verhoor en het voorkomen van ongeoorloofde pressie. De praktische uitwerking van deze doelstelling betreft een tweeledige verandering van de verhoorsituatie: de advocaat wordt toegelaten tot het verhoor én advocaat en verdachte krijgen voorafgaand aan het verhoor de gelegenheid in beslotenheid met elkaar te overleggen. De invoering van deze tijdelijke (experimentele) maatregel geldt voor alle (voltooide) misdrijven tegen het leven gericht, genoemd in Titel XIX Wetboek van Strafrecht in de regio’s Amsterdam-Amstelland en Rotterdam-Rijnmond. Ten behoeve van het experiment is het ‘protocol pilot raadsman bij politieverhoor van verdachten’ opgesteld, dat voorschrijft hoe alle deelnemers aan de verhoren zich zouden moeten opstellen. Het is belangrijk te vermelden dat raadsman en verdachte volgens het protocol tijdens het verhoor geen contact met elkaar mogen hebben. Daarbij mag de raadsman het verhoor op geen enkele manier verstoren en alleen ingrijpen wanneer het pressieverbod volgens hem overtreden wordt. De advocaat krijgt hiermee dus een passieve rol tijdens het verhoor toebedeeld.
De doelstelling van onderhavig onderzoek is de feitelijke gang van zaken rondom het politieverhoor met voorafgaande consultatie en toelating van raadslieden zo zorgvuldig mogelijk in kaart te brengen. De beschrijving van de feitelijke gang van zaken en de ervaringen van betrokkenen bij het experiment vormen dan ook de kern van het onderzoek. Daarnaast wordt getracht vast te stellen of en in hoeverre de verhoorsituatie verandert door de hierboven besproken aanpassingen. De centrale vraagstelling van het onderzoek luidt:
Hoe verlopen de eerste politieverhoren met voorafgaande consultatie en aanwezigheid van de advocaat en wat zijn feitelijke waarneembare gevolgen van de consultatie en de aanwezigheid op het verloop van het verhoor?
[.....]
Als laatste kan aangestipt worden dat er inmiddels een nieuwe situatie is ontstaan naar aanleiding van jurisprudentie van het EHRM en de HR. Het is interessant te bezien in welke mate de conclusies uit dit onderzoek stand houden in de context van die ontwikkelingen. Met andere woorden: in hoeverre hebben we te maken met blijvende effecten? Dit zal over enkele jaren moeten blijken en het laatste woord over de uitbreiding van het bijstandsrecht tijdens verdachtenverhoren zal zeker nog niet gesproken zijn
Worker heterogeneity, new monopsony, and training
A worker's output depends not only on his/her own ability but also on that of colleagues, who can facilitate the performance of tasks that each individual cannot accomplish on his/her own. We show that this common-sense observation generates monopsony power and is sufficient to explain why employers might expend resources on training employees even when the training is of use to other firms. We show that training will take place in better-than-average or ‘good’ firms enjoying greater monopsony power, whereas ‘bad’ firms will have low-ability workers unlikely to receive much training
- …