20 research outputs found

    Water Level Uncertainties Due to Uncertain Bedform Dynamics in the Dutch Rhine System

    Get PDF
    Quantitative estimations of water level uncertainties are essential for the design and assessment of flood protection systems. This work aims to quantify the water level uncertainties in the bifurcating Dutch river Rhine system as a result of main channel roughness uncertainty. An one-dimensional hydraulic model of the Rhine branches is used to estimate the water levels in the system for several roughness scenarios. Model results show that the roughness effect has a large influence on the modelled water levels. However, for the larger Waal branch, the changing discharge distribution counteracts the roughness effect, thereby decreasing the range of possible water levels. For the smaller Nederrijn and IJssel branch it is possible that the discharge in the respective branch increases even though the branch has a high roughness. Thereby, for these branches the discharge distribution effect increases the range in modelled water levels. The large and varying effects on water levels by roughness uncertainty and changing discharge distributions in a bifurcating river system indicate the importance to consider the system as a whole instead of as separate branches in the design and assessment of river engineering works

    DSM Sunlight terrein, Alexander Fleminglaan 1, Delft. Gemeente Delft: Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase

    No full text
    IDDS Archeologie heeft in november 2022 een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd op het DSM Sunlight terrein aan de Alexander Fleminglaan 1 in Delft, gemeente Delft. De doel- en vraagstelling van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde archeologische verwachting uit het bureauonderzoek van Kerkhof (2012). Op basis van het bureauonderzoek van Kerkhof (2012) heeft het plangebied een middelhoge verwachting, met name voor nederzettingsresten uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. Uitgaande van de oorspronkelijke bodemopbouw bevinden deze resten zich tussen ca. 40 en 300 cm -mv. Tijdens het bureauonderzoek is echter duidelijk geworden dat in deze zone sprake is van ophogingen. De dikte van dit ophogingspakket is onbekend. De boor- en proefsleufonderzoeken die zijn uitgevoerd op het aangrenzende DSM-terrein hebben bovendien uitgewezen dat de kans op verstoringen erg groot is en dat de afzettingen onder de verstoringen waarschijnlijk toebehoren aan een geul die zich niet leende voor bewoning. De resultaten van het veldonderzoek onderschrijven het verwachtingsmodel. Onderin de boringen komen geulafzettingen voor waarvoor een lage archeologische verwachting geldt. In het plangebied is een ophoogpakket aanwezig van 0,9 tot 1,6 m dik. Vanwege de diepe verstoringen die aanwezig zijn in het plangebied is de kans op intacte archeologische waarden zeer gering. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied een zeer lage archeologische verwachting heeft vanwege de diepe verstoringen van de bodemopbouw. IDDS Archeologie adviseert om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor alle civieltechnische werkzaamheden

    Gageldijk 12 (GAG03), Utrecht Gemeente Utrecht: Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase

    No full text
    In opdracht van EcoCare Milieutechniek heeft IDDS Archeologie in november 2019 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan de Gageldijk 12 in Utrecht, gemeente Utrecht. De noodzaak tot het archeologisch onderzoek komt voort uit de verwachtingenkaart van de gemeente Utrecht, waar het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft en op basis van het bestemmingsplan. De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde verwachting. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op dekzandafzettingen die bedekt zijn met veen en/of klei. Mogelijk komt in de top van het dekzand een podzolbodem voor en dan geldt daarvoor een hoge archeologische verwachting voor waarden uit het Laat Paleolithicum tot en met het Neolithicum. Het dekzand wordt verwacht oplopend van dieper dan -1,2 m NAP (2,0 m -mv) in het zuiden naar ongeveer -0,7 tot -0,8 m NAP (1,2 m -mv) in het noorden (op basis van het milieuonderzoek). De archeologische waarden die op dit niveau kunnen voorkomen zullen naar verwachting behoren tot tijdelijke nederzettingen of jagerskampen en bestaan uit bewerkt vuursteen, aardewerk en verbrand hout, bot of graan. Het afdekkende veen- of kleipakket heeft geen archeologische verwachting voor de periode voor de Middeleeuwen. Rond 1100-1300 na Chr. is het plangebied ontgonnen en omdat het dicht bij de ontginningsbasis ligt kunnen er in het plangebied in de Middeleeuwen gebouwen hebben gestaan. Resten daarvan, bestaande uit houten palen, paalkuilen, waterputten, vuurplaatsen, aardewerk, metaal, leer en dergelijke kunnen aanwezig zijn in de top van het veen of de klei. Op basis van de archeologische verwachtingenkaart is de verwachting hierop hoog, maar uit historische kaarten blijkt dat tussen de 19e en 20e eeuw er geen gebouwen voorkwamen in het plangebied. Op basis van het veldonderzoek wordt de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek aangepast. Uit het veldonderzoek blijkt dat op het dekzand alleen veen voorkomt en dat in de top van het dekzand geen podzolbodem aanwezig is. Zowel de top van het dekzand, het veenpakket en het toemaakdek die zijn aangetroffen in het plangebied hebben een lage archeologische verwachting omdat geen van deze landschappen gunstig waren voor het verblijven en gebruiken door de mens. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat in het plangebied dekzand voorkomt zonder een podzolbodem, een veenpakket en een toemaakdek en dat al deze pakketten een lage verwachting hebben op de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hoewel een deel van deze pakketten vergraven zullen worden bij de aanleg van de leidingen adviseert IDDS Archeologie om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor de voorgenomen civieltechnische werkzaamheden. Het uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het onverwacht aantreffen dan wel het ongezien vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproef kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische waarden niet gegarandeerd worden. Wij wijzen u er graag op dat indien archeologische waarden worden aangetroffen, deze conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet zo spoedig mogelijk bij de minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht gemeld dienen te worden. Dit kan door het invullen van het vondstmeldingsformulier op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (www.cultureelerfgoed.nl), door contact op te nemen met de InfoDesk ([email protected]) of in het geval van de gemeente Utrecht te bellen/ mailen met 030-2860011 of 030-2862765 en via [email protected]

    Leenheerenpolder, Goudswaard Gemeente Hoeksche Waard: Archeologisch bureauonderzoek

    No full text
    IDDS Archeologie heeft in september 2021 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de Leenheerenpolder in Goudswaard, gemeente Hoeksche Waard. De noodzaak tot het archeologisch onderzoek komt voort uit het bestemmingsplan. De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. De belangrijkste archeologische verwachting in het plangebied is gekoppeld aan de top van het Hollandveen. Dit veenpakket lag in de IJzertijd en Romeinse tijd aan het oppervlak en werd slechts door enkele kleinere veenstroompjes en/of kreken ontwaterd. In de Middeleeuwen was het veen ingeklonken en lag daardoor lager waardoor het uitgestrekte veengebied steeds vaker kon overstromen vanuit de rivieren en de Noordzee. De bestaande waterlopen in het veen werden hierdoor groter en dieper en er ontstonden nieuwe waterlopen, waar het veen werd geërodeerd. De belangrijkste onderzoeksvraag is dan ook: waar en op welke diepte komt in het plangebied nog Hollandveen voor. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied een middelhoge verwachting heeft voor archeologische resten in de top van het Hollandveen en een lage verwachting voor alle andere afzettingen (of de andere afzettingen worden niet bereikt met de geplande ingrepen). Het plangebied ligt buitendijks, tussen de Westdijk en het Spui, en in dit gebied is waarschijnlijk veel van het veen geërodeerd door grote kreken of vele kleine kreken. Mogelijk is tot wel 50% van het oorspronkelijke veen verdwenen. De mate van erosie van het veen is kleiner langs de Westdijk en neemt snel toe in de richting van het Spui. Het veen dat niet geërodeerd is in het plangebied ligt waarschijnlijk op een niveau van -2,5 tot -4,5 m NAP, waarbij de hoogteligging van de top van het veen snel afneemt in westelijke richting. IDDS Archeologie adviseert om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor de voorgenomen civieltechnische werkzaamheden, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: - De geplande ingrepen reiken niet tot in de top van het Hollandveenpakket. Rekening houdend met een veiligheidsmarge van 0,5 m betekent dit dat niet dieper wordt gegraven dan -2,0 m NAP nabij de Westdijk en -3,0 m NAP aan de zijde van het Spui. - De kreken worden aangelegd met een vaste diepte en kunnen zich niet uitslijten tot onder de hierboven genoemde dieptes. - De civieltechnisch aannemer wordt er op gewezen dat deze contact op dient te nemen met (de archeologisch adviseur van) het bevoegd gezag bij het aantreffen van: o Potentiële archeologische resten (bijvoorbeeld visfuiken, scheepswrakken, resten van strekdammen) o Veen Als de graafwerkzaamheden dieper reiken dan de top van het Hollandveenpakket (of indien niet gegarandeerd kan worden dat door bodemerosie in de aan te leggen kreken deze later niet veel dieper worden) dan is archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk. Onderzoek is echter alleen noodzakelijk daar waar de top van het Hollandveen wordt bedreigd. Booronderzoek zou bijvoorbeeld kunnen worden uitgevoerd voor die gebieden in het definitieve ontwerp waar de graafwerkzaamheden dieper reiken dan -2,0 m NAP nabij de Westdijk en -3,0 m NAP aan de zijde van het Spui. Of het onderzoek zou kunnen bestaan uit een archeologische begeleiding van gebieden waar tijdens de aanleg van de kreken veen wordt aangetroffen. Bij een dergelijke begeleiding kan worden vastgesteld of er op dat veen een vindplaats voorkomt en indien dat het geval is kan deze vindplaats worden opgegraven binnen de geplande ontgravingen. Bovenstaand advies is gecontroleerd en beoordeeld door de bevoegde overheid, in dit geval de gemeente Hoeksche Waard. De opmerkingen die daarbij zijn gemaakt zijn verwerkt in het bovenstaande bureauonderzoek. Vanuit het bevoegd gezag is besloten dat het advies van IDDS Archeologie niet zondermeer wordt overgenomen. In het plangebied is voorafgaand aan een definitieve beslissing een aanvullend booronderzoek noodzakelijk

    Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase

    No full text
    In opdracht van Gemeente Alphen aan den Rijn heeft IDDS Archeologie in augustus 2019 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd in de Dorpskern van Zwammerdam, gemeente Alphen aan den Rijn. De noodzaak tot het archeologisch onderzoek komt voort uit het bestemmingsplan. De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde verwachting. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat er in het plangebied twee potentiële archeologische niveaus aanwezig is. Het onderste niveau betreft de top van de afzettingen behorende bij de oeverzone. Het bovenste niveau betreft de bouwvoor aan de basis van het ophoog-/geroerd pakket en de top van de afzettingen behorende bij de opgevulde binnenbocht en opgevulde geul. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan het plangebied voor het advies worden verdeeld in vier zones (zie Bijlage 11). • Voor zone 1 (rondom de kerk) wordt vervolgonderzoek geadviseerd indien bodemverstoringen dieper reiken dan 0,1 m – mv/ 0 m NAP. • Voor zone 2 (straten gelegen in de oeverzone) en zone 3 (locaties met bebouwing volgens het kadastrale Minuutplan) wordt vervolgonderzoek geadviseerd indien bodemverstoringen dieper reiken dan 0,3 m – mv/ -0,4 m NAP. • Voor zone 4 (overig) wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd. Op basis van de bestaande archeologische verwachting en op basis van Prospectie op Maat: http://pom.rce.rnatoolset.net/#/, in combinatie met de diepte en de aard van de civieltechnische ingrepen (rioleringswerkzaamheden tot een geschatte diepte van 2,0 m -mv), adviseert IDDS Archeologie een archeologische begeleiding gelijktijdig met deze ingrepen voor alle zones. IDDS Archeologie adviseert om bij een archeologische begeleiding rekening te houden met de verschillende potentiële niveaus per zone (zie Bijlage 11). Zo adviseren we om in zone 1 rekening te houden met twee potentiële archeologische niveaus (bovenste niveau vanaf 0,1 m – mv/ 0 m NAP, onderste niveau vanaf 0,3 m – mv/ -0,4 m NAP. Voor zone 2 kan er één potentieel archeologisch niveau worden verwacht (vanaf 0,3 m – mv/ -0,4 m NAP). Voor zone 3 adviseren we om rekening te houden met één potentieel archeologisch vlak (0,1 m – mv/ 0 m NAP). Voor zone 4 adviseren we geen vervolgonderzoek indien de grondroerende activiteiten zullen plaatsvinden tot maximaal 2,0 meter onder maaiveld aangezien er een zeer lage kans is dat er nog intacte archeologische niveaus aanwezig zijn. Bovendien adviseert IDDS archeologie om bij deze archeologische begeleiding rekening te houden dat de top van het potentiële archeologische niveau in alle zones aanwezig kan zijn tot 1,2 m -mv / -1,5 m NAP en dat archeologische resten en sporen aanwezig kunnen zijn bovenop, in en direct onder dit niveau. Voor dat deel van de ondergrond dat zich bevindt vanaf het maaiveld tot 0,1 meter onder maaiveld adviseert IDDS archeologie geen vervolgonderzoek aangezien er in dat deel geen relevante archeologische niveaus zijn aangetroffen

    Kerkbuurt 83-87, Oostzaan Gemeente Oostzaan: Inventariserend Veldonderzoek, karterende fase

    No full text
    In opdracht van Bouwers van Braam-Minnesma BV heeft IDDS Archeologie in juli 2018 een inventariserend veldonderzoek (IVO), karterende fase, uitgevoerd aan de Kerkbuurt 83-87 in Oostzaan, gemeente Oostzaan. De aanleiding voor dit onderzoek is de geplande nieuwbouw op het terrein in de vorm van een appartementencomplex waarover verder nog geen duidelijke informatie bekend is. De diepte van de bodemverstoring die hierdoor optreedt is in deze fase nog niet exact bekend, maar naar verwachting maximaal 2,0 m -mv. Op basis van een Programma van Eisen van dhr. P. Kleij (2018) bestaat de kans dat eventueel aanwezige archeologische waarden door de herontwikkeling zullen worden verstoord dan wel vernietigd. De archeologische verwachting is in het PvE als volgt verwoord: De Kerkbuurt is een middeleeuwse dijk waarlangs vanaf de twaalfde eeuw veenterpen werden opgeworpen. Op deze terpen waren huizen en boerderijen gebouwd met plaggenfunderingen en mogelijk wanden van vlechtwerk. Tussen de terpen liepen sloten, die haaks op de dijk stonden. In de loop der eeuwen raakten de sloten opgevuld met afval en veen zodat de terpen aan elkaar groeiden tot één lang bewoningslint, de huidige Kerkstraat. Van de zestiende tot achttiende eeuw stonden op het terrein woningen en schuren. In later tijden zijn deze gesloopt en vervangen door de huidige bebouwing. Onderzoek elders langs de Kerkbuurt heeft aangetoond dat langs de Kerkbuurt in de bodem gezonken veenterpen met resten van middeleeuwse bewoning verwacht kunnen worden. Deze terpen zijn nauwelijks te onderscheiden van het natuurlijke veen. Een enkele scherf of bewerkt stukje hout zijn soms de enige aanwijzingen voor de aanwezigheid van een terp. Op de resten van middeleeuwse bewoning kunnen weer resten liggen van bewoning uit de zestiende tot de achttiende eeuw. Verder kunnen de in het plangebied met middeleeuws of post-middeleeuws bewoningsafval dichtgegooide sloten liggen. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat de eerste zone van het plangebied resten vanaf de Late Middeleeuwen kan bevatten. In de tweede zone worden echter geen archeologische resten verwacht. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek adviseert IDDS Archeologie om vervolgonderzoek in de eerste zone uit te laten voeren indien de voorgenomen graafwerkzaamheden dieper reiken dan 0,6 m onder maaiveld (-1,4 m NAP). Dit vervolgonderzoek kan het beste bestaan uit een proefsleuvenonderzoek, waarbij rekening moet worden gehouden met de aanleg van minimaal één vlak (en mogelijk meerdere vlakken) gelegen aan de top of in het ophoogpakket met resten uit de Nieuwe tijd (de recente en sub-recente ophoogpakketten worden buiten beschouwing gelaten) tot maximaal aan de top van het natuurlijke veen. De exacte onderzoeksstrategie dient voorafgaand aan het onderzoek te worden vastgelegd in een Programma van Eisen

    Inventariserend Veldonderzoek, karterende fase

    No full text
    In opdracht van Bouwers van Braam-Minnesma BV heeft IDDS Archeologie in juli 2018 een inventariserend veldonderzoek (IVO), karterende fase, uitgevoerd aan de Kerkbuurt 83-87 in Oostzaan, gemeente Oostzaan. De aanleiding voor dit onderzoek is de geplande nieuwbouw op het terrein in de vorm van een appartementencomplex waarover verder nog geen duidelijke informatie bekend is. De diepte van de bodemverstoring die hierdoor optreedt is in deze fase nog niet exact bekend, maar naar verwachting maximaal 2,0 m -mv. Op basis van een Programma van Eisen van dhr. P. Kleij (2018) bestaat de kans dat eventueel aanwezige archeologische waarden door de herontwikkeling zullen worden verstoord dan wel vernietigd. De archeologische verwachting is in het PvE als volgt verwoord: De Kerkbuurt is een middeleeuwse dijk waarlangs vanaf de twaalfde eeuw veenterpen werden opgeworpen. Op deze terpen waren huizen en boerderijen gebouwd met plaggenfunderingen en mogelijk wanden van vlechtwerk. Tussen de terpen liepen sloten, die haaks op de dijk stonden. In de loop der eeuwen raakten de sloten opgevuld met afval en veen zodat de terpen aan elkaar groeiden tot één lang bewoningslint, de huidige Kerkstraat. Van de zestiende tot achttiende eeuw stonden op het terrein woningen en schuren. In later tijden zijn deze gesloopt en vervangen door de huidige bebouwing. Onderzoek elders langs de Kerkbuurt heeft aangetoond dat langs de Kerkbuurt in de bodem gezonken veenterpen met resten van middeleeuwse bewoning verwacht kunnen worden. Deze terpen zijn nauwelijks te onderscheiden van het natuurlijke veen. Een enkele scherf of bewerkt stukje hout zijn soms de enige aanwijzingen voor de aanwezigheid van een terp. Op de resten van middeleeuwse bewoning kunnen weer resten liggen van bewoning uit de zestiende tot de achttiende eeuw. Verder kunnen de in het plangebied met middeleeuws of post-middeleeuws bewoningsafval dichtgegooide sloten liggen. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat de eerste zone van het plangebied resten vanaf de Late Middeleeuwen kan bevatten. In de tweede zone worden echter geen archeologische resten verwacht. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek adviseert IDDS Archeologie om vervolgonderzoek in de eerste zone uit te laten voeren indien de voorgenomen graafwerkzaamheden dieper reiken dan 0,6 m onder maaiveld (-1,4 m NAP). Dit vervolgonderzoek kan het beste bestaan uit een proefsleuvenonderzoek, waarbij rekening moet worden gehouden met de aanleg van minimaal één vlak (en mogelijk meerdere vlakken) gelegen aan de top of in het ophoogpakket met resten uit de Nieuwe tijd (de recente en sub-recente ophoogpakketten worden buiten beschouwing gelaten) tot maximaal aan de top van het natuurlijke veen. De exacte onderzoeksstrategie dient voorafgaand aan het onderzoek te worden vastgelegd in een Programma van Eisen

    Doctor Schaepmanstraat e.o., Delft Gemeente Delft: Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase

    No full text
    In opdracht van Rho Adviseurs heeft IDDS Archeologie in juli 2019 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd in verschillende woonblokken aan de Doctor Schaepmanstraat, de Odulphusstraat en Cornelis Musiusstraat in Delft, gemeente Delft. De noodzaak tot het archeologisch onderzoek komt voort uit het bestemmingsplan. De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde verwachting. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied mogelijk is gelegen op geul-/oeverafzettingen van de Gantel of dekafzettingen van de Gantellaag. Indien het plangebied op geul-/oeverafzettingen is gelegen geldt een hoge verwachting voor archeologische resten uit de Romeinse tijd tot en met Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd. Deze kunnen, gezien de hoogteligging van het plangebied (ca. -0,10 m NAP) op 1 m –mv voorkomen onder een ophogingslaag maar ze kunnen ook op geringere diepte voorkomen (indien er een dunnere ophogingslaag aanwezig is). Indien in het plangebied alleen kleiige dekafzettingen van de Gantel voorkomen, geldt een lage verwachting voor archeologische resten. In het geval er een niveau met (deels) intacte geul-/oeverafzettigen van de Gantel voorkomt, kunnen sporen van sloten, greppels en kuilen uit de Romeinse tijd voorkomen en archeologische resten die verband houden met boerderijen of villacomplexen. Tevens kunnen archeologische resten voorkomen die verband houden met de ontginning van het gebied in de Late Middeleeuwen. Deze kunnen bestaan uit erfafscheidingen en afvalkuilen. Resten uit de Nieuwe tijd zouden voornamelijk kunnen bestaan uit greppels, sloten en resten van tuinaanleg. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het grootste deel plangebied vanaf de vroege 18e eeuw tot aan 1910 in gebruik is geweest als tuinen en weiland. In het plangebied kan sprake zijn van verstoring van het bodemprofiel en ophogingen in verband met het historische grondgebruik voor tuinbouw en mogelijk de bouw van de woningen. Uit het veldonderzoek blijkt dat het plangebied niet ligt op geul-/oeverwalafzettingen van de Gantel en ook niet op dekafzettingen maar waarschijnlijk op een delta-achtige afzetting gekoppeld aan de Gantel. Deze delta-achtige structuur vormt een afhellende rug in de ondergrond en in een verder naar het oosten laaggelegen gebied. Op basis van deze hoogteligging zou de locatie gunstig kunnen zijn geweest voor bewoning of landbouw in bijvoorbeeld de Romeinse tijd, echter de afwezigheid van een restgeul in de delta-achtige structuur betekend dat er geen open water aanwezig was, wat de locatie weer minder gunstig maakte voor bewoning en akkerbouw. Ten oosten van Delft zijn tot nu toe nauwelijks archeologische resten uit de Romeinse tijd zijn aangetroffen. Het ontbreken van archeologische resten uit de Romeinse tijd kan ook het gevolg zijn van de beperkte hoeveelheid onderzoek dat is gedaan ten oosten van Delft. Op basis van het bovenstaande heeft de delta-achtige structuur en de oude bouwvoor dus geen verwachting voor archeologische resten uit de IJzertijd (ontstaan in water) of daarvoor, een middelhoge verwachting voor de Romeinse tijd (gunstig door hoge ligging, minder gunstig door ontbreken restgeul en minder hoge verwachting door ontbreken van Romeinse vondsten in de omgeving) en een lage verwachting voor de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd (in die periode lag het gebied in het schootsveld net buiten de stad Delft en kon dus alleen gebruikt worden voor tuinen en de landbouw). Het plangebied is vanaf de jaren 10 van de 20e eeuw opgehoogd met een pakket van 0,6 tot 1,7 m dik, dat voornamelijk bestaat uit aangevoerd stadsafval. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek adviseert IDDS Archeologie om vervolgonderzoek uit te laten voeren indien de graafwerkzaamheden dieper reiken dan de top van de in de bodem aanwezige oude bouwvoor. Het niveau van deze oude bouwvoor verschilt sterk binnen het plangebied, van ongeveer -0,5 m NAP in het zuidwesten tot -1,5 of -2,0 m NAP in het noordwesten, noordoosten en zuidoosten. De noodzaak van aanvullend archeologisch onderzoek is daarmee sterk gekoppeld aan de diepte van de ingrepen en de locatie binnen het plangebied. Over het algemeen kan worden gesteld dat, met inachtneming van een veiligheidsmarge van 30 cm in delen van het plangebied al aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen die dieper reiken dan 30 cm -mv, in andere delen is onderzoek pas noodzakelijk bij ingrepen die dieper reiken dan 1,4 m -mv

    Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase

    No full text
    In opdracht van Van der Geest Oud Ade BV heeft IDDS Archeologie in september 2018 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan de Leidseweg 14 in Oud Ade, gemeente Kaag en Braassem. De aanleiding voor dit onderzoek is de geplande herinrichting van het perceel. De vrijstellingsgrenzen uit het bestemmingsplan zullen hierbij worden overschreden, waardoor een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde verwachting. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt verwacht dat in het plangebied in (de top van) het veen en in eventueel daarop gelegen ophooglagen mogelijk resten van bewoning vanaf de Bronstijd tot en met de Nieuwe tijd aanwezig kunnen zijn. Het is mogelijk om resten uit deze perioden in het hele plangebied aan te treffen, maar met name aan de straatzijde op de veenrestdijk. Resten die worden verwacht zijn bijvoorbeeld huisplattegronden, erfscheidingen en aardewerk. De ontginning van het veengebied vond plaats vanaf ongeveer de 11e eeuw. Oud Ade is als dorp ontstaan rond 1800 nabij de Rooms Katholieke kapel, op een kruispunt van wegen en waterlopen. Het plangebied is vermoedelijk vanaf 1920 bebouwd. Het betreft waarschijnlijk de huidige bebouwing. Doordat het plangebied langs een ontginningsas ligt die vele eeuwen ouder is dan het dorp Oud Ade, kan niet worden uitgesloten dat zich hier in de periode tussen de 11e en de 17e eeuw bebouwing heeft bevonden. Op het niveau van de getijdeafzettingen onder het veen geldt een lage archeologische verwachting. Deze afzettingen stammen uit een dynamisch milieu dat ongunstig was voor menselijke bewoning. Het veldonderzoek heeft aangetoond dat de archeologische verwachtingen voor het plangebied zeer laag zijn. De intacte afzettingen komen uit landschappen en milieus die niet of nauwelijks bruikbaar waren voor de mens. Alle andere afzettingen in het plangebied zijn door de mens geroerd, afgegraven of aangebracht in de 20e eeuw en hebben daarom geen archeologische verwachting. IDDS Archeologie adviseert om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor de voorgenomen civieltechnische werkzaamheden

    Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase

    No full text
    In opdracht van EcoCare Milieutechniek heeft IDDS Archeologie in november 2019 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan de Gageldijk 12 in Utrecht, gemeente Utrecht. De noodzaak tot het archeologisch onderzoek komt voort uit de verwachtingenkaart van de gemeente Utrecht, waar het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft en op basis van het bestemmingsplan. De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde verwachting. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op dekzandafzettingen die bedekt zijn met veen en/of klei. Mogelijk komt in de top van het dekzand een podzolbodem voor en dan geldt daarvoor een hoge archeologische verwachting voor waarden uit het Laat Paleolithicum tot en met het Neolithicum. Het dekzand wordt verwacht oplopend van dieper dan -1,2 m NAP (2,0 m -mv) in het zuiden naar ongeveer -0,7 tot -0,8 m NAP (1,2 m -mv) in het noorden (op basis van het milieuonderzoek). De archeologische waarden die op dit niveau kunnen voorkomen zullen naar verwachting behoren tot tijdelijke nederzettingen of jagerskampen en bestaan uit bewerkt vuursteen, aardewerk en verbrand hout, bot of graan. Het afdekkende veen- of kleipakket heeft geen archeologische verwachting voor de periode voor de Middeleeuwen. Rond 1100-1300 na Chr. is het plangebied ontgonnen en omdat het dicht bij de ontginningsbasis ligt kunnen er in het plangebied in de Middeleeuwen gebouwen hebben gestaan. Resten daarvan, bestaande uit houten palen, paalkuilen, waterputten, vuurplaatsen, aardewerk, metaal, leer en dergelijke kunnen aanwezig zijn in de top van het veen of de klei. Op basis van de archeologische verwachtingenkaart is de verwachting hierop hoog, maar uit historische kaarten blijkt dat tussen de 19e en 20e eeuw er geen gebouwen voorkwamen in het plangebied. Op basis van het veldonderzoek wordt de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek aangepast. Uit het veldonderzoek blijkt dat op het dekzand alleen veen voorkomt en dat in de top van het dekzand geen podzolbodem aanwezig is. Zowel de top van het dekzand, het veenpakket en het toemaakdek die zijn aangetroffen in het plangebied hebben een lage archeologische verwachting omdat geen van deze landschappen gunstig waren voor het verblijven en gebruiken door de mens. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat in het plangebied dekzand voorkomt zonder een podzolbodem, een veenpakket en een toemaakdek en dat al deze pakketten een lage verwachting hebben op de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hoewel een deel van deze pakketten vergraven zullen worden bij de aanleg van de leidingen adviseert IDDS Archeologie om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor de voorgenomen civieltechnische werkzaamheden. Het uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het onverwacht aantreffen dan wel het ongezien vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproef kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische waarden niet gegarandeerd worden. Wij wijzen u er graag op dat indien archeologische waarden worden aangetroffen, deze conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet zo spoedig mogelijk bij de minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht gemeld dienen te worden. Dit kan door het invullen van het vondstmeldingsformulier op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (www.cultureelerfgoed.nl), door contact op te nemen met de InfoDesk ([email protected]) of in het geval van de gemeente Utrecht te bellen/ mailen met 030-2860011 of 030-2862765 en via [email protected]
    corecore