Sinds de eeuwwisseling is bekend dat ademoefeningen en houdingsdrainage
zinvol kunnen zijn bij longaandoeningen, onder meer door
5
het werk van William Ewart (1901). Reeds in die tijd werd aandacht
besteed aan het probleem van de postoperatieve longcomplicatie.
Pasteur beschreef in 1910 de lobaire collaps van de long na
buikoperaties. MacMahan publiceerde in 1915 gegevens over ademoefeningen
bij oorlogsslachtoffers met thoraxverwondingen. Haight
wees in 1941 op het belang van de vermindering van bronchiaalsecreet
en verbetering van de hoesttechniek in de postoperatieve fase. Zo
zijn er in de literatuur vanaf bet begin van deze eeuw, tot op heden
vele -voornamelijk retrospectieve-studies te vinden die betrekking
hebben op het probleem van de postoperatieve longcomplicatie, de
behandeling en de preventie. Maar nog altijd zijn postoperatieve
atelectase en pneumonie belangrijke en frequente complicaties na
grote chirurgische ingrepen en vaak mede oorzaak van postoperatieve
sterfte (Glenn en Hays, 1955, Neeley e.a. 1970',1971, Beecher, 1954,
O'Donahue,l985). De incidentie van postoperatieve longproblemen wordt
nogal verschillend opgegeven in de literatuur, zoals blijkt uit het
in Tabel I gegeven overzicht (Hansen e.a.l977, Lazlo e.a. 1973,
Rudnikoff en Headland, 1951; Martin,1984, Campbell e.a. 1942,
Garibaldi e.q. 1981).
Het feit dat het begrip longcomplicaties in bet geheel niet is
gestandaardiseerd is hier voornamelijk debet aan. Men hanteert in de
literatuur dan ook niet te vergelijken diagnostische criteria.
Daarnaast is een scala aan factoren betrokken bij het ontstaan van
postoperatieve longcomplicaties : het type operatie, pulmonale status geslacht en gewicht.
Er is geen consensus
Publication date
01/01/1986
Field of study
Sinds de eeuwwisseling is bekend dat ademoefeningen en houdingsdrainage
zinvol kunnen zijn bij longaandoeningen, onder meer door
5
het werk van William Ewart (1901). Reeds in die tijd werd aandacht
besteed aan het probleem van de postoperatieve longcomplicatie.
Pasteur beschreef in 1910 de lobaire collaps van de long na
buikoperaties. MacMahan publiceerde in 1915 gegevens over ademoefeningen
bij oorlogsslachtoffers met thoraxverwondingen. Haight
wees in 1941 op het belang van de vermindering van bronchiaalsecreet
en verbetering van de hoesttechniek in de postoperatieve fase. Zo
zijn er in de literatuur vanaf bet begin van deze eeuw, tot op heden
vele -voornamelijk retrospectieve-studies te vinden die betrekking
hebben op het probleem van de postoperatieve longcomplicatie, de
behandeling en de preventie. Maar nog altijd zijn postoperatieve
atelectase en pneumonie belangrijke en frequente complicaties na
grote chirurgische ingrepen en vaak mede oorzaak van postoperatieve
sterfte (Glenn en Hays, 1955, Neeley e.a. 1970',1971, Beecher, 1954,
O'Donahue,l985). De incidentie van postoperatieve longproblemen wordt
nogal verschillend opgegeven in de literatuur, zoals blijkt uit het
in Tabel I gegeven overzicht (Hansen e.a.l977, Lazlo e.a. 1973,
Rudnikoff en Headland, 1951; Martin,1984, Campbell e.a. 1942,
Garibaldi e.q. 1981).
Het feit dat het begrip longcomplicaties in bet geheel niet is
gestandaardiseerd is hier voornamelijk debet aan. Men hanteert in de
literatuur dan ook niet te vergelijken diagnostische criteria.
Daarnaast is een scala aan factoren betrokken bij het ontstaan van
postoperatieve longcomplicaties : het type operatie, pulmonale status geslacht en gewicht.
Er is geen consensu