43 research outputs found

    The PROgnostic Value of unrequested Information in Diagnostic Imaging (PROVIDI) Study: rationale and design

    Get PDF
    We describe the rationale for a new study examining the prognostic value of unrequested findings in diagnostic imaging. The deployment of more advanced imaging modalities in routine care means that such findings are being detected with increasing frequency. However, as the prognostic significance of many types of unrequested findings is unknown, the optimal response to such findings remains uncertain and in many cases an overly defensive approach is adopted, to the detriment of patient-care. Additionally, novel and promising image findings that are newly available on many routine scans cannot be used to improve patient care until their prognostic value is properly determined. The PROVIDI study seeks to address these issues using an innovative multi-center case-cohort study design. PROVIDI is to consist of a series of studies investigating specific, selected disease entities and clusters. Computed Tomography images from the participating hospitals are reviewed for unrequested findings. Subsequently, this data is pooled with outcome data from a central population registry. Study populations consist of patients with endpoints relevant to the (group of) disease(s) under study along with a random control sample from the cohort. This innovative design allows PROVIDI to evaluate selected unrequested image findings for their true prognostic value in a series of manageable studies. By incorporating unrequested image findings and outcomes data relevant to patients, truly meaningful conclusions about the prognostic value of unrequested and emerging image findings can be reached and used to improve patient-care

    Flexible Working in the UK and its Impact on Couples' Time Coordination

    Get PDF
    The ability to combine work with quality time together as a family is at the heart of the concept of work-life balance. Using previously unexploited data on couples work schedules we investigate the effect of flexible working on couples coordination of their daily work schedules in the UK. We consider three distinct dimensions of flexible working: flexibility of daily start and finish times (flexitime), flexibility of work times over the year (annualized hours), and generalized control of working hours. We show that having flexitime at work increases a couples amount of coordination of their daily work schedules by a half to one hour, which is double the margin of adjustment enjoyed by couples with no flexitime. The impact is driven by couples with children. In contrast to flexitime, the other two forms of flexible working do not seem to increase synchronous time. Our results suggest that having flexitime plays an important role in relaxing the work scheduling constraints faced by families with young children, and that effective flexible working time arrangements are those that increase the workers and not the employers flexibility

    Risicobeoordeling van de blootstelling van jonge kinderen in Nederland aan contaminanten en residuen van bestrijdingsmiddelen via de voeding

    No full text
    De voeding van peuters en kleuters in Nederland is veilig voor wat betreft de blootstelling aan fumonisine B1, deoxynivalenol, patuline (gifstoffen veroorzaakt door schimmelgroei), nitraat en organofosfor-bestrijdingsmiddelen. Voor dioxines (vooral aanwezig in dierlijke vetten) bestaat er een beperkte kans dat er een negatief gezondheidseffect optreedt. Ook voor acrylamide (aanwezig in gebakken en gefrituurde producten) is er een kans dat een negatief gezondheidseffect optreedt in peuters en kleuters. Echter de grootte van deze kans kan niet worden geschat. Voor aflatoxine B1 en ochratoxine A (beide ook gifstoffen veroorzaakt door schimmelgroei) kon niet worden beoordeeld of de voeding veilig is voor peuters en kleuters. Dit blijkt uit onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het RIKILT-Instituut voor Voedselveiligheid. Voor acrylamide, aflatoxine B1, dioxines en ochratoxine A is aanvullend onderzoek nodig om de risicobeoordeling te verfijnen. De meest belangrijke elementen hiervoor zijn het genereren van 1) representatieve concentratiedata van aflatoxine B1 and ochratoxine A in de voeding, en 2) kennis over het schadelijke effect van acrylamide. Het doel van dit rapport was om de inname van een groep stoffen, en het mogelijk daarmee samenhangende gezondheidsrisico, te berekenen in peuters en kleuters in Nederland. Hiervoor zijn consumptiegegevens van de Voedselconsumptiepeiling onder peuters en kleuters gecombineerd met monitoringgegevens van concentraties van de onderzochte stoffen in producten. Met behulp van de aanwezige literatuur op toxicologiegebied is vervolgens het gezondheidsrisico voor de kinderen geschat.The diet of children aged 2 to 6 years in the Netherlands is safe regarding the exposure to fumonisin B1, deoxynivalenol, patulin (toxic compounds produced by fungi), nitrate and organophosphorus pesticides. For dioxins, that are mainly present in animal fats, there is a limited probability that an adverse health effect will occur. For acrylamide, that is present in baked and fried foods, there is also a probability of an adverse health effect occurring in young children. However, the extent to which this could happen is as yet unclear. For aflatoxin B1 and ochratoxin A (both also toxic compounds produced by fungi) it was not feasible to determine whether or not adverse health effects occur in this age group. These are the results of a study performed by the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) and the RIKILT-Institute of Food Safety. For acrylamide, aflatoxin B1, dioxins and ochratoxin A, more research is needed to refine the risk assessment. The most important requirements for this purpose are the generation of representative concentration data for aflatoxin B1 and ochratoxin A in food and a better understanding of the toxicological effect of acrylamide. The aim of the study described in this report was to assess the dietary exposure and the related possible health risk, to a selected group of compounds in young children in the Netherlands. For this purpose, food consumption data from the Dutch National Food Consumption Survey 2005/2006-Young children were linked to data on the concentration of these compounds in foods. The health risk of children was subsequently assessed with the help of the available literature regarding the toxicology of these compounds.VW

    Models for calculating human exposure to pesticides: the current state of affairs

    No full text
    Mensen kunnen op twee manieren worden blootgesteld aan gewasbeschermingsmiddelen: tijdens of na het gebruik van deze middelen, en via resten van deze middelen die ze via voeding binnenkrijgen. Iedereen wordt blootgesteld via voeding. De blootstelling tijdens of na het gebruik geldt voor vier groepen: degenen die de middelen gebruiken, de mensen die in de gewassenteelt werken, degenen die zich buiten het terrein bevinden (zoals fietsers), en de omwonenden van landbouwgrond. Met modellen wordt voor al deze groepen berekend hoe groot de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen is. Het RIVM heeft een overzicht gemaakt van de rekenmodellen die sinds begin 2000 in Nederland zijn gebruikt. Daaruit blijkt dat de modellen de afgelopen jaren zijn verbeterd en op Europees niveau meer zijn geharmoniseerd. De modellen voor de blootstelling via voeding zijn verder ontwikkeld dan die van de blootstelling tijdens of na het gebruik. Dit komt mede doordat er veel gegevens zijn over de voedselconsumptie en over de concentraties van resten van gewasbeschermingsmiddelen in verschillende voedingsmiddelen. Voor de blootstelling tijdens of na het gebruik zijn veel minder gegevens beschikbaar. Veel van het huidige onderzoek is erop gericht om dat te verbeteren. Voor beide soorten modellen wordt eraan gewerkt om de beoordeling van risico's van blootstelling aan mengsels van stoffen te verbeteren. Hetzelfde geldt voor de risico's van de totale blootstelling aan een stof vanuit verschillende bronnen. Het RIVM onderstreept het belang om beide aspecten zo snel als mogelijk een plek te geven in de risicobeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen.People can be exposed to pesticides in two ways: during or after the application of these substances and via residues that they ingest via their food. Everyone is exposed via the food they eat. Exposure during or after the application of a pesticide applies to four groups: the people applying the pesticides, the people working in crop cultivation, the people outside the site of application (such as cyclists who are passing) and the people living in the vicinity of agricultural land. Models are used to calculate the extent of exposure to pesticides for all these groups. RIVM has drawn up an overview of the calculation models that have been used in the Netherlands since early in 2000. This shows that, in recent years, the models have been improved and better harmonised at European level. The models used for exposure via the food ingested have been developed further than those used for exposure during or after application. This is partly because there is more data available about food consumption and the concentrations of residues of pesticides in various foods than about exposure during or after application. Much of current research focuses on improving this situation. Work is being carried out on both types of models to improve the assessment of the risks of exposure to mixtures of substances. The same applies to the risks of the total exposure to a substance from various sources. RIVM emphasises the importance of including both aspects in the risk assessment of plant protection products as soon as possible.Ministerie van I&W ; Ministerie van VW

    Modellen om de humane blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen te berekenen: een stand van zaken

    No full text
    Mensen kunnen op twee manieren worden blootgesteld aan gewasbeschermingsmiddelen: tijdens of na het gebruik van deze middelen, en via resten van deze middelen die ze via voeding binnenkrijgen. Iedereen wordt blootgesteld via voeding. De blootstelling tijdens of na het gebruik geldt voor vier groepen: degenen die de middelen gebruiken, de mensen die in de gewassenteelt werken, degenen die zich buiten het terrein bevinden (zoals fietsers), en de omwonenden van landbouwgrond. Met modellen wordt voor al deze groepen berekend hoe groot de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen is. Het RIVM heeft een overzicht gemaakt van de rekenmodellen die sinds begin 2000 in Nederland zijn gebruikt. Daaruit blijkt dat de modellen de afgelopen jaren zijn verbeterd en op Europees niveau meer zijn geharmoniseerd. De modellen voor de blootstelling via voeding zijn verder ontwikkeld dan die van de blootstelling tijdens of na het gebruik. Dit komt mede doordat er veel gegevens zijn over de voedselconsumptie en over de concentraties van resten van gewasbeschermingsmiddelen in verschillende voedingsmiddelen. Voor de blootstelling tijdens of na het gebruik zijn veel minder gegevens beschikbaar. Veel van het huidige onderzoek is erop gericht om dat te verbeteren. Voor beide soorten modellen wordt eraan gewerkt om de beoordeling van risico's van blootstelling aan mengsels van stoffen te verbeteren. Hetzelfde geldt voor de risico's van de totale blootstelling aan een stof vanuit verschillende bronnen. Het RIVM onderstreept het belang om beide aspecten zo snel als mogelijk een plek te geven in de risicobeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen

    Risk assessment of the dietary exposure to contaminants and pesticide residues in young children in the Netherlands

    No full text
    De voeding van peuters en kleuters in Nederland is veilig voor wat betreft de blootstelling aan fumonisine B1, deoxynivalenol, patuline (gifstoffen veroorzaakt door schimmelgroei), nitraat en organofosfor-bestrijdingsmiddelen. Voor dioxines (vooral aanwezig in dierlijke vetten) bestaat er een beperkte kans dat er een negatief gezondheidseffect optreedt. Ook voor acrylamide (aanwezig in gebakken en gefrituurde producten) is er een kans dat een negatief gezondheidseffect optreedt in peuters en kleuters. Echter de grootte van deze kans kan niet worden geschat. Voor aflatoxine B1 en ochratoxine A (beide ook gifstoffen veroorzaakt door schimmelgroei) kon niet worden beoordeeld of de voeding veilig is voor peuters en kleuters. Dit blijkt uit onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het RIKILT-Instituut voor Voedselveiligheid. Voor acrylamide, aflatoxine B1, dioxines en ochratoxine A is aanvullend onderzoek nodig om de risicobeoordeling te verfijnen. De meest belangrijke elementen hiervoor zijn het genereren van 1) representatieve concentratiedata van aflatoxine B1 and ochratoxine A in de voeding, en 2) kennis over het schadelijke effect van acrylamide. Het doel van dit rapport was om de inname van een groep stoffen, en het mogelijk daarmee samenhangende gezondheidsrisico, te berekenen in peuters en kleuters in Nederland. Hiervoor zijn consumptiegegevens van de Voedselconsumptiepeiling onder peuters en kleuters gecombineerd met monitoringgegevens van concentraties van de onderzochte stoffen in producten. Met behulp van de aanwezige literatuur op toxicologiegebied is vervolgens het gezondheidsrisico voor de kinderen geschat

    Inname van zware metalen (cadmium, lood en kwik) door de Nederlandse bevolking via de voeding

    No full text
    The exposure of the Dutch population to cadmium, lead and mercury via food is assessed based on concentration data from 1999-2002 and on consumption data from the third Dutch National Food Consumption Survey. To this end, the dietary intake estimation method using the MCRA (Monte Carlo Risk Analysis) programme of the Intstitute of Food Safety (RIKILT) was used in the assessment. The estimated median long-term dietary intake of cadmium by the whole population is 0.14 ug/kg body weight/day, while by 1-6 year-old children it is 0.32 ug/kg bw/day. The 97.5th percentile of the intake of the whole population is estimated at 0.32 ug/kg bw/day, which is 64 % of the tolerable daily intake (TDI). It is estimated that the TDI of 0.50 ug/kg bw/day is exceeded by 2.5 % of the 1-6 year-old children. The estimated median long-term dietary intake of lead by the whole population is 0.05 ug/kg bw/day, while by 1-6 year-old children it is 0.10 ug/kg bw/day. The estimated 95th percentiles for the intake of lead by the whole population and by 1-6 year-old children are low compared to the TDI (3.6 ug/kg bw/day). The median long-term dietary intake of mercury by the whole population and by 1-6 year-old children is estimated at 9 and 33 ng/kg bw/day, respectively. The TDI of organic mercury (0.1 ug/kg bw/day) and of inorganic mercury (2 ug/kg bw/day) are not exceeded by the 95th percentiles of the estimated long-term intakeDe blootstelling van de Nederlandse bevolking aan cadmium, lood en kwik via voeding is geschat met behulp van concentraties gemeten in 1999-2002 en met de consumptiegegevens van de derde Voedsel Consumptie Peiling. De blootstelling is berekend met het MCRA (Monte Carlo Risico Analyse) programma van het RIKILT (ontwikkeld door Biometris, Universiteit Wageningen). De mediane lange-termijn inname van cadmium via de voeding van de Nederlandse bevolking wordt geschat op 0,14 ug/kg lg/dag. Voor kinderen in de leeftijd van 1 tot met 6 jaar is de geschatte inname 0,32 ug/kg lg/dag. Het 97,5e percentiel van de inname van de gehele bevolking wordt geschat op 0,32 ug/kg lg/dag. Dit komt overeen met 64 % van de toelaatbare dagelijkse inname (TDI) voor de orale blootstelling aan cadmium (0,5 ug/kg lg/dag). De TDI wordt wel overschreden door ongeveer 2,5 % van Nederlandse kinderen in de leeftijd van 1 tot met 6 jaar.De geschatte mediane lange-termijn inname van lood via voeding door de Nederlandse bevolking is 0,05 ug/kg lg/dag en door kinderen in de leeftijd van 1 tot met 6 jaar 0,10 ug/kg lg/dag. De 95e percentielen van de geschatte inname zijn laag ten opzichte van de TDI (3,6 ug/kg lg/dag). De geschatte mediane lange-termijn inname van kwik via voeding door de gehele bevolking en door kinderen in de leeftijd van 1 tot met 6 jaar op basis van de beschikbare data is 9 ng/kg lg/dag, respectievelijk 33 ng/kg lg/dag. De TDI voor orale blootstelling aan organisch kwik van 0,1 ug/kg lg/dag en voor inorganisch kwik van 2 ug/kg lg/dag worden niet overschreden door de 95e percentielen van de geschatte innames

    Inname van zware metalen (cadmium, lood en kwik) door de Nederlandse bevolking via de voeding

    No full text
    De blootstelling van de Nederlandse bevolking aan cadmium, lood en kwik via voeding is geschat met behulp van concentraties gemeten in 1999-2002 en met de consumptiegegevens van de derde Voedsel Consumptie Peiling. De blootstelling is berekend met het MCRA (Monte Carlo Risico Analyse) programma van het RIKILT (ontwikkeld door Biometris, Universiteit Wageningen). De mediane lange-termijn inname van cadmium via de voeding van de Nederlandse bevolking wordt geschat op 0,14 ug/kg lg/dag. Voor kinderen in de leeftijd van 1 tot met 6 jaar is de geschatte inname 0,32 ug/kg lg/dag. Het 97,5e percentiel van de inname van de gehele bevolking wordt geschat op 0,32 ug/kg lg/dag. Dit komt overeen met 64 % van de toelaatbare dagelijkse inname (TDI) voor de orale blootstelling aan cadmium (0,5 ug/kg lg/dag). De TDI wordt wel overschreden door ongeveer 2,5 % van Nederlandse kinderen in de leeftijd van 1 tot met 6 jaar.De geschatte mediane lange-termijn inname van lood via voeding door de Nederlandse bevolking is 0,05 ug/kg lg/dag en door kinderen in de leeftijd van 1 tot met 6 jaar 0,10 ug/kg lg/dag. De 95e percentielen van de geschatte inname zijn laag ten opzichte van de TDI (3,6 ug/kg lg/dag). De geschatte mediane lange-termijn inname van kwik via voeding door de gehele bevolking en door kinderen in de leeftijd van 1 tot met 6 jaar op basis van de beschikbare data is 9 ng/kg lg/dag, respectievelijk 33 ng/kg lg/dag. De TDI voor orale blootstelling aan organisch kwik van 0,1 ug/kg lg/dag en voor inorganisch kwik van 2 ug/kg lg/dag worden niet overschreden door de 95e percentielen van de geschatte innames.The exposure of the Dutch population to cadmium, lead and mercury via food is assessed based on concentration data from 1999-2002 and on consumption data from the third Dutch National Food Consumption Survey. To this end, the dietary intake estimation method using the MCRA (Monte Carlo Risk Analysis) programme of the Intstitute of Food Safety (RIKILT) was used in the assessment. The estimated median long-term dietary intake of cadmium by the whole population is 0.14 ug/kg body weight/day, while by 1-6 year-old children it is 0.32 ug/kg bw/day. The 97.5th percentile of the intake of the whole population is estimated at 0.32 ug/kg bw/day, which is 64 % of the tolerable daily intake (TDI). It is estimated that the TDI of 0.50 ug/kg bw/day is exceeded by 2.5 % of the 1-6 year-old children. The estimated median long-term dietary intake of lead by the whole population is 0.05 ug/kg bw/day, while by 1-6 year-old children it is 0.10 ug/kg bw/day. The estimated 95th percentiles for the intake of lead by the whole population and by 1-6 year-old children are low compared to the TDI (3.6 ug/kg bw/day). The median long-term dietary intake of mercury by the whole population and by 1-6 year-old children is estimated at 9 and 33 ng/kg bw/day, respectively. The TDI of organic mercury (0.1 ug/kg bw/day) and of inorganic mercury (2 ug/kg bw/day) are not exceeded by the 95th percentiles of the estimated long-term intakeKeuringsdienst van WarenVW
    corecore