14 research outputs found
Biodiversiteit in de melkveehouderij : investeren in veerkracht en reduceren van risico's
Bij de beoordeling van biodiversiteit wordt meestal naar natuurwaarden gekeken, zoals de aanwezigheid van zeldzame en rode lijst soorten, de achteruitgang in aantallen weidevogels en de stand van bijen, vlinders, etc. Onvoldoende realiseren we ons dat deze belangrijke soorten alleen kunnen voorkomen of overleven als er op het agrarische bedrijf aan een bepaald basisniveau van biodiversiteit is voldaan. Deze âbasisbiodiversiteitâ is gebaseerd op gezonde bodems, gewassen en dieren op het bedrijf, en is functioneel: deze zorgt ervoor dat zogenoemde âdrukfactorenâ (stress voor het systeem, zoals ziekten, emissies e.d.) minder schade toebrengen. Dit is een zichzelf versterkend proces. Daarnaast levert biodiversiteit ânatuurwaardenâ op zoals de aanwezigheid van specifieke soorten die kenmerkend zijn voor landbouwgebieden en een aantrekkelijk cultuurlandschap. De laatste decennia perken ondernemers risicoÂŽs vooral in door externe middelen in te zetten (bijv. extra bemesting, beregening, antibiotica). Hiermee worden variaties in het systeem ingeperkt maar daarmee blijft ook de functionele agrobiodiversiteit op het bedrijf onbenut. Dit is uitgaan van een âcontrolemodelâ. De focus ligt op zo hoog mogelijke productieniveaus tegen zo laag mogelijke kosten. De overheid probeert hierin excessen te voorkomen met generiek beleid. Het controlemodel heeft enerzijds geleid tot een zeer hoge efficiĂ«ntie en opbrengsten per hectare, maar anderzijds zijn de bijbehorende intensivering en schaalvergroting belangrijke veroorzakers van het voortgaande verlies aan biodiversiteit in het agrarisch gebied â bijvoorbeeld wat betreft weidevogels en het stagnerend herstel van de natuurkwaliteit in heel Nederland. Hiertegenover staat het âadaptatiemodelâ waarin de draagkracht van het natuurlijk systeem â als gevolg van goed management van bodemkwaliteit en functionele agrobiodiversiteit, in plaats van externe inputs â de productie bepaalt en tegelijkertijd het risico op milieuâ, klimaatâ en productieschade beperkt. Vanuit de draagkracht van het systeem geredeneerd draagt het optimaliseren van natuurlijke processen (bodem, water, gewas, dier, bedrijf) bij aan het beperken van externe risicoâs zoals de gevolgen van klimaatfluctuaties, ziekten en plagen. In een dergelijk veerkrachtig systeem wordt actief gebruik gemaakt van de diverse biologische processen in het systeem zelf, de functionele (agroâ) biodiversiteit
Impact of complications after resection of pancreatic cancer on disease recurrence and survival, and mediation effect of adjuvant chemotherapy:nationwide, observational cohort study
Background: The causal pathway between complications after pancreatic cancer resection and impaired long-term survival remains unknown. The aim of this study was to investigate the impact of complications after pancreatic cancer resection on disease-free interval and overall survival, with adjuvant chemotherapy as a mediator.Methods: This observational study included all patients undergoing pancreatic cancer resection in the Netherlands (2014-2017). Clinical data were extracted from the prospective Dutch Pancreatic Cancer Audit. Recurrence and survival data were collected additionally. In causal mediation analysis, direct and indirect effect estimates via adjuvant chemotherapy were calculated.Results: In total, 1071 patients were included. Major complications (hazards ratio 1.22 (95 per cent c.i. 1.04 to 1.43); P = 0.015 and hazards ratio 1.25 (95 per cent c.i. 1.08 to 1.46); P = 0.003) and organ failure (hazards ratio 1.86 (95 per cent c.i. 1.32 to 2.62); P < 0.001 and hazards ratio 1.89 (95 per cent c.i. 1.36 to 2.63); P < 0.001) were associated with shorter disease-free interval and overall survival respectively. The effects of major complications and organ failure on disease-free interval (-1.71 (95 per cent c.i. -2.27 to -1.05) and -3.05 (95 per cent c.i. -4.03 to -1.80) respectively) and overall survival (-1.92 (95 per cent c.i. -2.60 to -1.16) and -3.49 (95 per cent c.i. -4.84 to -2.03) respectively) were mediated by adjuvant chemotherapy. Additionally, organ failure directly affected disease-free interval (-5.38 (95 per cent c.i. -9.27 to -1.94)) and overall survival (-6.32 (95 per cent c.i. -10.43 to -1.99)). In subgroup analyses, the association was found in patients undergoing pancreaticoduodenectomy, but not in patients undergoing distal pancreatectomy.Conclusion: Major complications, including organ failure, negatively impact survival in patients after pancreatic cancer resection, largely mediated by adjuvant chemotherapy. Prevention or adequate treatment of complications and use of neoadjuvant treatment may improve oncological outcomes.</p
Small magellanic cloud be stars: color-magnitude relations and mass-loss
We present an analysis of optical lightcurves of Small Magellanic Cloud (SMC) Be-type stars. Observations show that (1) optical excess flux is correlated with near-IR excess flux indicating a similar mechanism and (2) the lightcurves can trace out âloopsâ in a colour-magnitude diagram. A simple model for the time dependence of bound-free and free-free (bf-ff) emission produced by an outflowing circumstellar disk gives reasonable fits to the observations
the remarkable light and colour variability of Small Magellanic cloud Be stars
Aims. The purpose of this study is to investigate the distributions of the isomeric molecules HCN and HNC and estimate their abundance ratio in the protostellar core Cha-MMS1 located in Chamaeleon i. Methods. The core was mapped in the J = 1â0 rotational lines of HCN, HNC, and HN13C. The column densities of H13CN, HN13C, H15NC and NH3 were estimated towards the centre of the core. Results. The core is well delineated in all three maps. The kinetic temperature in the core, derived from the NH3 (1, 1) and (2, 2) inversion lines, is 12.1 ± 0.1 K. The HN13C/H13CN column density ratio is between 3 and 4, i.e. similar to values found in several other cold cores. The HN13C/H15NC column density ratio is âŒ7. In case no 15N fractionation occurs in HNC (as suggested by recent modelling results), the HNC/HN13C abundance ratio is in the range 30â40, which indicates a high degree of 13C fractionation in HNC. Assuming no differential 13C fractionation the HCN and HNC abundances are estimated to be âŒ7 Ă 10â10 and âŒ2 Ă 10â9, respectively, the former being nearly two orders of magnitude smaller than that of NH3. Using also previously determined column densities in Cha-MMS1, we can put the most commonly observed nitrogenous molecules in the following order according to their fractional abundances: Ï(NH3) > Ï(HC3N) > Ï(HNC) > Ï(HCN) > Ï(N2H+). Conclusions. The relationships between molecular abundances suggest that Cha-MMS1 represents an evolved chemical stage, experiencing at present the âlate-timeâ cyanopolyyne peak. The possibility that the relatively high HNC/HCN ratio derived here is only valid for the 13C isotopic substitutes cannot be excluded on the basis of the present and other available data
Small magellanic cloud be stars: color-magnitude relations and mass-loss
We present an analysis of optical lightcurves of Small Magellanic Cloud (SMC) Be-type stars. Observations show that (1) optical excess flux is correlated with near-IR excess flux indicating a similar mechanism and (2) the lightcurves can trace out âloopsâ in a colour-magnitude diagram. A simple model for the time dependence of bound-free and free-free (bf-ff) emission produced by an outflowing circumstellar disk gives reasonable fits to the observations