36 research outputs found

    Comportamento dos Preços do MIBEL Tendo em Conta Cenários de Crescimento do Número de Veículos Elétricos

    Get PDF
    O aumento dos preços dos combustíveis e a crescente preocupação com o meio ambiente têm originado alterações nos paradigmas da mobilidade e dos sistemas elétricos de energia. Neste sentido, a crescente integração de veículos elétricos no parque automóvel traduz-se necessariamente num aumento do preço da energia elétrica em algumas horas. Para além do número de veículos elétricos considerados, também o perfil de carregamento desempenha um forte papel naquilo que são as variações do preço da eletricidade. Este trabalho tem como objetivo estimar as oscilações provocadas no preço da energia elétrica do Mercado Ibérico de Eletricidade no ano de 2017, considerando alguns cenários de carregamento de veículos elétricos. Estes cenários resultam de um estudo efetuado pelo INESC TEC em parceria com a EDP - Gestão da Produção de Energia, S.A. para os anos de 2025 e 2030. Para este fim, procedeu-se à adaptação de uma ferramenta computacional em MATLAB criada no âmbito de uma tese de mestrado para o estudo da influência da carga e descarga de baterias no preço da energia elétrica

    IGF1 and insulin receptor single nucleotide variants associated with response in HER2-negative breast cancer patients treated with neoadjuvant chemotherapy with or without a fasting mimicking diet (BOOG 2013-04 DIRECT trial)

    Get PDF
    Simple Summary: Insulin and insulin-like growth factor 1 (IGF1) are metabolic hormones, which are often upregulated to stimulate proliferation in breast cancer. A fasting mimicking diet (FMD) targets insulin signaling pathway downregulation to hamper tumor growth. Genes encoding for the insulin receptors on the cell's surface contain genetic variation between patients, which can affect insulin receptor function and cellular response. Therefore, a group of 113 patients with HER2-negative breast cancer receiving neoadjuvant chemotherapy with or without a fasting mimicking diet were investigated. We found that two IGF1 receptor variants were associated with worse pathological response compared to the reference alleles, out of the 17 interrogated common variants. Additionally, two IGF1 receptor variants could interact negatively within the FMD group regarding radiological response. These results emphasize that genetic variation harbors predictive clinical relevance to optimize and personalize cancer therapy. Aim: We aimed to investigate associations between IGF1R and INSR single nucleotide variants (SNVs) and clinical response in patients with breast cancer treated with neoadjuvant chemotherapy with or without a fasting mimicking diet (FMD) from the DIRECT trial (NCT02126449), since insulin-like growth factor 1 (IGF1) and the insulin pathway are heavily involved in tumor growth and progression. Methods: Germline DNA from 113 patients was tested for 17 systematically selected candidate SNVs in IGF1R and INSR with pathological and radiological response. Results: IGF1R variants A > G (rs3743259) and G > A (rs3743258) are associated with worse pathological response compared to reference alleles p = 0.002, OR = 0.42 (95%CI: 0.24; 0.73); p = 0.0016; OR = 0.40 (95%CI: 0.23; 0.70). INSR T > C (rs1051690) may be associated with worse radiological response p = 0.02, OR = 2.92 (95%CI: 1.16; 7.36), although not significant after Bonferroni correction. Exploratory interaction analysis suggests that IGF1R SNVs rs2684787 and rs2654980 interact negatively with the FMD group regarding radiological response p = 0.036, OR = 5.13 (95%CI: 1.12; 23.63); p = 0.024, OR = 5.71 (95%CI: 1.26; 25.85). Conclusions: The IGF1R variants rs3743259 and rs3743258 are negatively associated with pathological response in this cohort, suggesting potential relevance as a predictive biomarker. Further research is needed to validate these findings and elucidate the underlying mechanisms and interaction with FMD.Metabolic health: pathophysiological trajectories and therap

    Archeologisch bureauonderzoek De Banis te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten (OV)

    No full text
    Laagland Archeologie heeft in maart 2021 een Archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het gebied ‘De Banis’ te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de ontwikkeling van een zonnepark. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Het plangebied ligt deels in een dalvormige laagte en deels op een gordeldekzandrug/-vlakte. Deze gordeldekzandrug-/vlakte bevindt zich rondom de flank van een stuwwal die aan de oostkant van het plangebied ligt. Vanaf het Neolithicum is het plangebied bedekt geraakt met veen, resten hiervan zijn in het lager gelegen gebied nog deels aanwezig, afgedekt door een zandige bouwvoor. De bodem bestaat uit een moerige grond; in de laagte een eerdgrond en in het merendeel van het iets hogere gebied een laarpodzolgrond. Het intacte dekzand is op basis van bodemkundige boringen gemiddeld te verwachten op een diepte 25-40 cm -mv op het hoger gelegen deel. In de laagte kan dit op meer dan 70 cm -mv zijn. Op basis van bodemkundige boringen lijkt het dekzand nog deels intact te zijn; aan de westkant is deze afgedekt met een beschermend veenpakket, en aan de oostkant zijn B- en B/C-horizonten herkend. In het middendeel van het plangebied lijkt er sprake te zijn van een A/C-horizont, waardoor de top van het dekzand hier mogelijk is verstoord. In de omgeving van het plangebied zijn twee losse vondsten bekend, een vuurstenen dolk uit de Vroege-Bronstijd en een stenen bijl uit het Laat-Neolithicum. Beide zijn afkomstig uit het voormalige veengebied aan de westkant van het plangebied. Overige archeologische resten zijn niet bekend. In historische tijden (vanaf circa 1832) werd het terrein omschreven als veengrond. Op basis van oude topografische kaarten blijkt dat het terrein in gebruik is geweest als grasland en dat het plangebied aldoor onbebouwd is geweest. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek is de kans op de aanwezigheid van archeologische resten middelhoog voor de perioden Laat-Paleolithicum – Midden-Neolithicum. De kans dat deze resten met de geplande ingrepen daadwerkelijk verstoord gaan worden is echter zeer gering. De kans op de aanwezigheid van resten uit de periode Laat-Neolithicum – Nieuwe tijd is laag, hoewel een eventuele toevalsvondst in de venige laagte niet uitgesloten kan worden, zoals de eerder aangetroffen vuurstenen dolk en stenen bijl. Geadviseerd wordt om geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren gezien de beperkte archeologische verwachting, in combinatie met de geringe bodemverstorende activiteiten. Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. De implementatie van dit advies is in handen van de bevoegde overheid, de gemeente Rijssen-Holten. De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar deskundige, A. Vissinga

    Archeologisch bureauonderzoek Natuurbegraafplaats Westerwolde, Alverschotenseweg 50, Hoog Soeren gemeente Apeldoorn (GD).

    No full text
    Laagland Archeologie heeft in mei 2020 een Archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor een terrein aan de Alverschotenseweg te Hoog Soeren, gemeente Apeldoorn (GD). Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de geplande uitbreiding van de bestaande begraafplaats, waarbij extra ruimte wordt gecreëerd voor natuurbegraven. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Het plangebied ligt centraal op de Veluwe, deels in een droog dal aan de voet van een stuwwal, en deels op een wat hoger landduin. Bodemkundig gezien zal er sprake zijn van een haarpodzol en/of holtpodzol. Dit bodemprofiel zal vermoedelijk intact zijn. In de omgeving van het plangebied zijn slechts spaarzaam archeologische resten bekend. De enige bekende vondst binnen het onderzoeksgebied (straal van 500 m rondom het plangebied) betreft een fragment middeleeuws aardewerk, opgeboord circa 100 m ten noorden van het plangebied. De meest nabije terreinen waarvan bekend is dat er zich archeologische resten in de bodem bevinden, bevinden zich ruim 1,0 km oostelijk (middeleeuwse ijzerwinning) en 1,2 zuidoostelijk (neolithische bewoning en begraving). Op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart heeft het plangebied grotendeels (circa 60% van het gebied) een lage archeologische verwachting. Het overige deel heeft een (middel)hoge archeologische verwachting. Op basis van historische kaarten (vanaf circa 1832) valt af te leiden dat het plangebied onbebouwd is geweest, ook in de huidige situatie is geen bebouwing aanwezig. Bodemverstoring als gevolg van bebouwing zal dan ook niet van toepassing zijn. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek geldt een middelmatige verwachting voor resten uit de periode Neolithicum tot en met Vroege-Middeleeuwen. Resten uit eerdere of latere perioden worden niet verwacht, maar kunnen niet worden uitgesloten (lage verwachting). Voor het creëren van open zandgebieden, door het verwijderen en opschonen van bestaande heide, zal circa 280 m² worden ontgraven (twee gebieden van 140 m² in de zuidwesthoek van het plangebied). Het plaggen om zo het heideveld te vergroten gaat waarschijnlijk niet dieper dan 35 cm, en de ontgravingen voor het planten van een heesterrand zullen ook gering zijn. Echter, in natuurgebieden zijn de bodems vaak grotendeels intact, waardoor in situ archeologische resten al direct vanaf het maaiveld zijn te verwachten. Bij de ingebruikname van de natuurbegraafplaats zullen aanzienlijke bodemverstoringen plaatsvinden bij het delven van de graven. Binnen het plangebied wordt momenteel uitgegaan van circa 700 begravingen. Geadviseerd wordt om vervolgonderzoek uit te voeren in de delen waar bodemingrepen zijn voorzien, zowel bij de ondiepe bodemverstorende activiteiten, zoals het plaggen van heide en het openkrabben van zandkoppen, als bij de op langere termijn circa 700 te delven graven. In dit stadium is de plaatselijke bodemopbouw en met name de mate waarin deze nog intact is, niet bekend. Geadviseerd wordt daarom verkennend booronderzoek (Inventariserend Veldonderzoek – verkennende fase) uit te voeren. Dit type onderzoek beoogt de bodemopbouw vast te stellen en de mate waarin deze nog intact is. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan een besluit worden genomen omtrent de noodzaak tot verder onderzoek

    Sporen van de 18e-eeuwse boerderij Nooitgedacht aan de Zuidbuurt 91 te Vlaardingen, gemeente Vlaardingen. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (IVO-P) (Vestigia-rapport V1422)

    No full text
    ASVZ is voornemens een uitbreiding te realiseren van de woon- en zorgboerderij Nooitgedacht, gelegen aan de Zuidbuurt 91 te Vlaardingen, gemeente Vlaardingen. De uitbreiding betreft een oppervlak van ca. 250 m?, naast/ten noorden van de bestaande boerderij. In het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning was reeds een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd. Omdat veel boringen waren gestuit op een ondoordringbare puinlaag, bleef in het plangebied een kans bestaan op het aantreffen van intacte bewoningssporen uit de IJzertijd/Romeinse tijd en uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd. Derhalve is het vooronderzoek op 6 september 2016 voorgezet in de vorm van een proefsleuf van 16 x 2 meter (afbeelding 1). In de proefsleuf zijn geen aanwijzingen voor een terpophoging en een daarmee samenhangende vroegmiddeleeuwse en/of laatmiddeleeuwse bewoning aangetroffen. De top van het veen is deels verstoord, er zijn geen pre- en proto-historische sporen of vondsten aangetroffen. Een losse kogelpotscherf uit de Volle Middeleeuwen in de kleilaag vlak boven het veen dateert de kleilaag waarschijnlijk in de Late Middeleeuwen. In de proefsleuf is een noord-zuid geori?nteerde bakstenen fundering aangetroffen die onderdeel uitgemaakt heeft van de historische boerderij Nooitgedacht. Deze boerderij is in 1996 gesloopt. Elementen van de historische boerderij zijn gebruikt bij de bouw van de bestaande boerderij. Het gedocumenteerde muurrestant was gefundeerd tot op het veen. De boerderij lijkt voor te komen op de kaart van Kruikius uit 1722 en (als mogelijke voorganger?) op de kaart van Dou uit 1648. Ook op de kadastrale minuut 1811-1832 is op het perceel een boerderij aanwezig. Het in de verstoorde bovengrond aangetroffen vondstmateriaal is in overeenstemming met de historische gegevens. Het kan worden gedateerd in de tweede helft van de 18e en de eerste helft van de 19e eeuw. Onder het vondstmateriaal bevindt zich een bodemfragment van rood slibversierd aardewerk met het jaartal 1775 en de gestempelde rand van een melkteil van Bergen op Zooms aardewerk uit de 19e eeuw. Voortgezet onderzoek binnen het huidige plangebied zal niet tot betekenisvolle kenniswinst leiden. Op grond van een formele waardering conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) kan het binnen het plangebied liggende deel van de onderste funderingsresten van de historische boerderij Nooitgedacht uit de Nieuwe Tijd niet als behoudenswaardig worden aangemerkt. Dat wil zeggen dat behoud in situ niet aan de orde is. Ook bij overbouwing behoeft geen vervolgonderzoek te worden uitgevoerd. Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens het grondverzet een archeologische ?toevalsvondst? wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht om, als hiervan sprake is, daar zo spoedig mogelijk melding van te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Vlaardingen en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

    Archeologisch onderzoek zuidelijke calamiteitenboog tussen rijksweg A9 en rijksweg A22, gemeente Velsen. Bewoning uit de Midden-Bronstijd op de overgang van het strandwallenlandschap naar het Oer IJ-estuarium

    No full text
    In opdracht van Rijkswaterstaat West-Nederland Noord is in de periode juli tot oktober 2013 en in augustus 2014 een archeologisch onderzoek in Velsen uitgevoerd op de plaats waar tussen de A9 en A22 een calamiteitenboog wordt gerealiseerd. Bij het onderzoek zijn twee locaties met prehistorische boerderijen aangetroffen. Op beide locaties heeft vermoedelijk ??n boerderij gestaan. De boerderij op de noordelijk locatie is evenwel een of twee keer op bijna exact dezelfde plek herbouwd. De bewoningsactiviteit is te plaatsen in een ontwikkelde fase van de Midden-Bronstijd, de oudste huizen dateren op zuidelijke en noordelijke locatie uit ca. 1300-1250 v. Chr., de jongste fase op de noordelijke locatie is lastiger te dateren, maar kan in de periode 1200-1100 v. Chr. worden geplaatst. Zeker vanaf de Vroege Bronstijd is de kop van de strandwal die zich uitstrekt van Noordwijk via Noordwijkerhout, De Zilk, Overveen tot voorbij Velsen-Hofgeest in cultuur gebracht. De bewoning maakt in de Midden-Bronstijd onderdeel uit van een grootschalig cultuurlandschap dat zich langs de zuidoever van het Oer-IJ estuarium op lage duintjes en kwelderafzettingen uitstrekte van Haarlem en de huidige woonwijk Velserbroek tot aan Beverwijk-Broekpolder. Aanwezig zijn nederzettingslocaties, wegen, akkers en grafheuvels. Aan diverse paalkuilen van de huisplattegronden is onderzoek aan botanische macroresten, fossiel stuifmeel, hout en bot uitgevoerd. Daarnaast zijn ook de los verzamelde dierlijke botten bestudeerd. Aankoeksel op twee aardewerkscherven is geanalyseerd om het gebruik van de potten te achterhalen, helaas zonder veel resultaat. Ten slotte is pollenonderzoek uitgevoerd aan een veenlaag ter plaatse van de zuidelijke huislocatie, die bleek te dateren van n? de bewoning in de Bronstijd toen het landschap natter werd. De huizen lagen op kwelderafzettingen aan de ?voet? van de kop van de strandwal van Haarlem-Velsen. De bestaanseconomie van de bewoners reflecteert de ligging van de woonplaatsen op de overgang van het strandwallandschap naar het voormalige estuarium van het Oer IJ: het aardewerk was gedeeltelijk met schelpgruis verschraald, het voedsel bestond wat de viscomponent betreft deels uit zeevis. Er is een botfragment van een walvisachtige aangetroffen. Uit het archeozo?logisch onderzoek komt verder naar voren dat het vlees van rund, schaap/geit en varken is gegeten. De hond is aanwezig. Naast zoutwatervis (diklipharder) zijn in Velsen zoetwatervissen geconsumeerd. Over het consumeren van gevogelte is geen informatie verkregen. Het is mogelijk gebleken om meer inzicht te krijgen in de lokale voedseleconomie van de bronstijdbewoners van de boerderijen in Velsen. Zo verbouwden zij zowel naakte als bedekte gerst en mogelijk ook emmertarwe, en consumeerden zij beide graansoorten. Mogelijk gebruikten zij zaden van raapzaad voor oliewinning en verzamelden zij selderij als eetbare groente in de omgeving. De akkers waar de granen werden verbouwd bevonden zich naar alle waarschijnlijkheid deels op de hoge kwelder, en deels op de strandwal. De vruchtbaarheid van de akkers was goed. Boven de sporen uit de Bronstijd heeft zich veen gevormd. Daarbij is gebleken dat het veen zich heeft gevormd in een zeer nat milieu, waar oever- en moerasplanten, maar ook els een belangrijke rol speelden. Ook kon zich lokaal (hoog)veen met veenmos ontwikkelen. Het landschap was in deze periode relatief open, op de hogere strandwallen stonden diverse loofbomen en op de nattere plekken was els te vinden. Er zijn geringe aanwijzingen voor activiteit in de Late IJzertijd. Nadien is het veen in de Late Middeleeuwen deels afgegraven en bedekt geraakt met klei bij het ontstaan van het IJ en het Wijkermeer. Dit kleigebied is tenslotte ingepolderd (Velserbroekpolder)

    Archeologisch proefsleuvenonderzoek plangebied Duinlust te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand

    No full text
    Het inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven voor het onderhavige plangebied (d.w.z. het gedeelte ten noorden van de Duinlaan) heeft plaatsgevonden op 30 en 31 januari en 1 februari 2018. Het werk heeft bestaan uit het aanleggen van in totaal vijftien proefsleuven, conform het PvE. In totaal is 1.050 m2 aan proefsleuven aangelegd, hetgeen neerkomt op ca. 6% van het onderhavige plangebied. Binnen het onderhavige plangebied zijn geen sporen of vondsten aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van een intacte archeologische vindplaats uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met de Late Middeleeuwen. De sporen die zijn aangetroffen hebben betrekking op kavel- of afwateringsgreppels en sporen van landbewerking, waarschijnlijk uit de Nieuwe tijd. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op bewoning

    Archeologisch bureauonderzoek Natuurbegraafplaats Westerwolde, Alverschotenseweg 50, Hoog Soeren gemeente Apeldoorn (GD).

    No full text
    Laagland Archeologie heeft in mei 2020 een Archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor een terrein aan de Alverschotenseweg te Hoog Soeren, gemeente Apeldoorn (GD). Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de geplande uitbreiding van de bestaande begraafplaats, waarbij extra ruimte wordt gecreëerd voor natuurbegraven. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Het plangebied ligt centraal op de Veluwe, deels in een droog dal aan de voet van een stuwwal, en deels op een wat hoger landduin. Bodemkundig gezien zal er sprake zijn van een haarpodzol en/of holtpodzol. Dit bodemprofiel zal vermoedelijk intact zijn. In de omgeving van het plangebied zijn slechts spaarzaam archeologische resten bekend. De enige bekende vondst binnen het onderzoeksgebied (straal van 500 m rondom het plangebied) betreft een fragment middeleeuws aardewerk, opgeboord circa 100 m ten noorden van het plangebied. De meest nabije terreinen waarvan bekend is dat er zich archeologische resten in de bodem bevinden, bevinden zich ruim 1,0 km oostelijk (middeleeuwse ijzerwinning) en 1,2 zuidoostelijk (neolithische bewoning en begraving). Op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart heeft het plangebied grotendeels (circa 60% van het gebied) een lage archeologische verwachting. Het overige deel heeft een (middel)hoge archeologische verwachting. Op basis van historische kaarten (vanaf circa 1832) valt af te leiden dat het plangebied onbebouwd is geweest, ook in de huidige situatie is geen bebouwing aanwezig. Bodemverstoring als gevolg van bebouwing zal dan ook niet van toepassing zijn. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek geldt een middelmatige verwachting voor resten uit de periode Neolithicum tot en met Vroege-Middeleeuwen. Resten uit eerdere of latere perioden worden niet verwacht, maar kunnen niet worden uitgesloten (lage verwachting). Voor het creëren van open zandgebieden, door het verwijderen en opschonen van bestaande heide, zal circa 280 m² worden ontgraven (twee gebieden van 140 m² in de zuidwesthoek van het plangebied). Het plaggen om zo het heideveld te vergroten gaat waarschijnlijk niet dieper dan 35 cm, en de ontgravingen voor het planten van een heesterrand zullen ook gering zijn. Echter, in natuurgebieden zijn de bodems vaak grotendeels intact, waardoor in situ archeologische resten al direct vanaf het maaiveld zijn te verwachten. Bij de ingebruikname van de natuurbegraafplaats zullen aanzienlijke bodemverstoringen plaatsvinden bij het delven van de graven. Binnen het plangebied wordt momenteel uitgegaan van circa 700 begravingen. Geadviseerd wordt om vervolgonderzoek uit te voeren in de delen waar bodemingrepen zijn voorzien, zowel bij de ondiepe bodemverstorende activiteiten, zoals het plaggen van heide en het openkrabben van zandkoppen, als bij de op langere termijn circa 700 te delven graven. In dit stadium is de plaatselijke bodemopbouw en met name de mate waarin deze nog intact is, niet bekend. Geadviseerd wordt daarom verkennend booronderzoek (Inventariserend Veldonderzoek – verkennende fase) uit te voeren. Dit type onderzoek beoogt de bodemopbouw vast te stellen en de mate waarin deze nog intact is. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan een besluit worden genomen omtrent de noodzaak tot verder onderzoek

    Proefsleuvenonderzoek Raadhuisstraat Hengelo, gemeente Bronckhorst (GD). Laagland Archeologie Rapport 285

    No full text
    Op 4 april 2019 heeft Laagland Archeologie een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd aan de Raadhuisstraat 36 te Hengelo, provincie Gelderland. Het onderzoek vond plaats vanwege de herontwikkeling van het plangebied, waarbij de bouw van zeven starterswoningen in eigen beheer is voorzien. Voor een groter gebied, waarvan het onderhavig plangebied een deel vormt, is er in 2011 een bureauonderzoek uitgevoerd. Het plangebied ligt in het meest noordelijke deel van dit onderzoeksgebied. Uit dit bureauonderzoek is een hoge verwachting naar voren gekomen voor archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met Nieuwe Tijd. Het proefsleuvenonderzoek heeft tot doel gegevens te verkrijgen om de archeologische verwachting te toetsen en eventueel aanwezige vindplaatsen op te sporen en te waarderen. Op basis van de waardering kan de behoudenswaardigheid van de vindplaats binnen het plangebied worden vastgesteld. Bij het onderzoek zijn er twee proefsleuven aangelegd, hierbij zijn in totaal 17 sporen aangetroffen. Vondsten zijn niet aangetroffen. De sporen kunnen toegewezen aan twee archeologische complextypen: ‘Infrastructuur: afwateringskanaal/inundatiekanaal/ greppel/sloot’; hiertoe behoort de gedempte voormalige sloot de Laak uit de Nieuwe Tijd. Het andere complextype is ‘Nederzetting’; hiertoe behoort een achttal paalsporen dat niet nader te specificeren is, en waaruit ook geen structuur is op te maken. De overige sporen betreffen kuilen van recente oorsprong, of niet nader te omschrijven recente verstoringen. Op basis van de KNA-waarderingscriteria heeft de vindplaats een lage score en geldt daarom als niet behoudenswaardig. Laagland Archeologie adviseert om geen verder vervolgonderzoek te laten uitvoeren en het plangebied voor de geplande ontwikkeling vrij te geven

    Archeologische begeleiding en opgraving Hamersestraat 53, Westervoort gemeente Westervoort (GD): Laagland Archeologie Rapport 242

    No full text
    In opdracht van Van Rouwendaal Groep heeft Laagland Archeologie een archeologische begeleiding en opgraving uitgevoerd in het plangebied Hamersestraat 53 te Westervoort. Binnen het plangebied staat Huis Hamerden, dat bekend staat als een ridderhoeve of havezate uit de late middeleeuwen. De aanleiding tot het onderzoek werd gevormd door werkzaamheden ten behoeve van de woningbouw en herinrichting van het plangebied. Het hiermee gepaard gaande grondverzet vormde een bedreiging voor aanwezige archeologische resten. Uit vooronderzoek is gebleken dat er binnen het plangebied een behoudenswaardige vindplaats aanwezig was. Als voorwaarde bij de omgevingsvergunning dienden alle ingrepen onder de vrijstellingsdiepte archeologisch begeleid te worden (KNA 4.0, Protocol 4004: Opgraving, variant Archeologische begeleiding). Daarbij ging het om de zones met nutsleidingen en een aan te leggen retentievijver. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode van augustus tot en met oktober 2018. De vindplaats ligt op een rivierduin dat deel uitmaakt van rivierduinvlakte aan de noordzijde van de Rijn. Deze rivierduinvlakte is vanaf het einde van de vroege middeleeuwen geleidelijk overdekt geraakt met jongere, fluviatiele afzettingen van de Rijn. Binnen het onderzoeksgebied ligt op het rivierduin een antropogeen dek van licht kleiig tot kleiig matig fijn zand. De genese van dit dek is niet helemaal duidelijk, deels kan er vanaf de late middeleeuwen bij overstromingen klei zijn afgezet en bij de omzetting van de bodem in het cultuurdek zijn verwerkt, deels kan de kleiige component ook zijn aangevoerd met ophogingsgrond van lagere gebieden waar klei is afgezet. Binnen de ontgravingvlakken zijn diverse archeologische sporen en vondsten aangetroffen. Deze zijn afkomstig uit de periode vanaf het midden-neolithicum tot en met de nieuwe tijd. De hoeveelheid sporen is relatief gering, mogelijk komt dit doordat er bij de ontginning in de late middeleeuwen en omwerking van het cultuurdek in de nieuwe tijd veel van de ondiepere sporen in dit dek zijn omgewerkt. Verder zijn delen van de ontgravingsvlakken niet geheel tot op de top van het sporenvlak ontgraven waardoor mogelijk aanwezig onderliggende grondsporen niet getraceerd konden worden. Het aantal sporen is vrij beperkt en bestaat uit enkele verspreide paalsporen die in de periode van de late prehistorie dateren, een boomstamwaterput uit de Merovingische periode (tweede helft van de 6e tot en met de eerste helft van de 7e eeuw.), een aantal vergravingen vanuit het cultuurdek die niet nader gedateerd kunnen worden dan de late middeleeuwen - nieuwe tijd. Verder zijn er een paar greppels aangetroffen die mogelijk bij een rondgaande greppel aan de west- en noordzijde van de havezate behoren en mogelijk de omgrachting ervan vormden. Er zijn geen sporen aangetroffen die te relateren zijn aan voorgangers van de laatmiddeleeuwse havezate. Het is echter wel zeer aannemelijk dat deze havezate, gezien de aanwezigheid van Merovingische sporen en vondsten, al in de vroege middeleeuwen voorgangers heeft gehad. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het rivierduin, als een van de best bewoonbare plaatsen in het landschap tussen de Merovingische periode en de late middeleeuwen, niet bewoond is geweest. Hoewel niet alle perioden op basis van het vondstmateriaal concreet zijn aangetoond, mag worden aangenomen dat het rivierduin een lange bewoningsgeschiedenis kent, in ieder geval vanaf het neolithicum. Met misschien wat hiaten in de tijd is deze bewoning tot in de huidige tijd voortgezet. Gesteld kan worden dat er in ieder geval ook buiten het onderzoeksgebied, voor zover het rivierduin zich uitstrekt, vrijwel zeker sporen en vondsten uit een veelheid aan archeologische sporen is te verwachten. Dit zal zeker gelden voor het gebied ten oosten van het onderzoeksgebied, waar de top van het rivierduinzand nog op een geringe diepte onder een cultuurdek ligt. In noordelijk richting ligt het rivierduinzand aanzienlijk dieper of is door overstromingen al geërodeerd of verspoeld
    corecore