216 research outputs found

    Medullary Thyroid Carcinoma:from diagnosis to treatment

    Get PDF
    Medullair schildkliercarcinoom (MTC) is een zeldzame tumor, die uitgaat van de calcitonine producerende C-cellen in de schildklier. Dit proefschrift omvat belangrijke klinische vraagstukken betreffende de diagnose en behandeling van primair en recidief MTC. De routinematige bepaling van calcitonine bij patiënten met schildkliernodus voor het opsporen van MTC is omstreden. De calcitoninescreening werd geëvalueerd in een formele meta-analyse. Alhoewel de sensitiviteit en specificiteit hoog zijn, heeft een groot gedeelte van de patiënten met een positieve test geen MTC , gezien de lage prevalentie. Hierdoor is de waarde van calcitoninescreening in patiënten met een schildkliernodus beperkt. Optimale chirurgische behandeling van MTC is belangrijk omdat adjuvante behandeling niet bestaat. De huidige chirurgische richtlijnen werden geëvalueerd met betrekking tot de klinische uitkomst. Behandeling volgens deze richtlijnen verbetert de biochemische genezing en leidt tot minder re-operaties. Daarnaast behandelen tertiaire verwijzingscentra patiënten vaker volgens deze richtlijnen. Vroege opsporing van patiënten met een recidief MTC is belangrijk omdat therapeutische interventies verdere achteruitgang kunnen voorkomen. Twee verschillende functionele beeldvormingsmethoden, 18F-FDG PET en 18F-DOPA PET, werden vergeleken voor het opsporen van een recidief. Hoewel 18F-FDG PET is superieur in de detectie van ziekteprogressie, kan 18F-DOPA PET beter de uitgebreidheid van de ziekte vaststellen. Voor de systemische behandeling van patiënten met een recidief MTC, zijn tegenwoordig tyrosine kinase remmers beschikbaar. Omdat verschillende mutaties ten grondslag kunnen liggen aan MTC, werd onderzocht of er specificiteit voor verschillende tyrosine kinase remmers bestaat. Specificiteit van tyrosine kinase remmers voor verschillende mutaties werd inderdaad vastgesteld, waardoor mutatie-specifieke therapie van waarde kan zijn in MTC patiënten

    Public and private use of open space in a densely urbanized context

    Get PDF
    The boundary between the Flemish urban and rural areas has faded in recent years and a fragmented spatial structure has emerged. The ‘open space’ is evolving from an agricultural production area to a semi-urbanized consumption area. On the one hand the public use of open space seems to be growing, particularly because of the success of recreational networks. On the other hand the open space also seems to be increasingly used in a private way, as a consequence of residential development, setting up gardens and hobby farming. An empirical case study showed that these evolutions are actual phenomena and that some determining conditions can be defined. Both evolutions tend to change the open space profoundly. Planning policy should be aiming to guide these evolutions in the best way possible, considering the limited carrying-capacity of open space. Maybe the control of accessibility of the countryside is part of the solution

    Tussentijds rapport case-onderzoek: publiek en privaat gebruik van de Vlaamse open ruimte

    Get PDF
    Situering onderzoek: Binnen het Steunpunt Ruimte en Wonen bestudeert werkpakket 3 (WP3) de transformaties in de open ruimte ten gevolge van geleidelijke verstedelijking. Er werden in 2007 6 transformaties in de open ruimte afgebakend waarop de aandacht gedurende de looptijd van het Steunpunt gericht wordt: geleidelijke bebouwing, privatisering, residentialisering, interne functieveranderingen, grootschalige activiteiten en een toename van het publieke karakter. Een van de deeltaken van WP3 is de uitwerking van een methode voor case-onderzoek en exploratieve toepassing ervan in casegemeenten, gekozen op basis van ruimtelijke karakteristieken. De algemene onderzoeksvraag van dit case-onderzoek is nagaan welke transformatieprocessen plaatsvinden in de open ruimte, welke processen hierachter schuil gaan en welke impact ze hebben op de open ruimte. Dit onderzoek werd gestart in 2008 in twee casegemeenten. In 2009 werd het onderzoek verder afgewerkt en uitgebreid naar vier nieuwe casegemeenten. De focus bleef hierbij liggen op de transformaties ‘privatisering’ en ‘toename van het publieke karakter’. Dit onderzoeksrapport geeft een weerslag van de voorlopige resultaten. In de loop van 2010 zullen methodes ontwikkeld worden om ook de vier andere transformaties in casegebieden te onderzoeken. Als alle methodes op punt staan zal het onderzoek worden uitgebreid naar de drie overige casegemeenten. Methodiek: Voor de twee reeds onderzochte fenomenen is terreinonderzoek onontbeerlijk. In elke casegemeente werden drie detailstudiegebieden geselecteerd: een gebied met een mogelijke privatiseringsdruk, een gebied met een mogelijke recreatiedruk en een referentiegebied met een dominante landbouwfunctie. In deze gebieden werd via terreinopnames een registratie uitgevoerd van alle fenomenen op het terrein die een uiting zijn van een van de twee onderzochte transformaties. De terreinopname van het publiek gebruik bestond uit de registratie van richtingaanduidingen, recreatieve infrastructuurelementen, recreatieve lijnen en recreatieve aantrekkingspolen. De terreinopname van het privaat gebruik bevatte de niet-agrarische bebouwing, hobbyweiden en andere vormen van privatisering. Belangrijkste bevindingen: Op basis van de eerste resultaten konden een aantal factoren worden onderscheiden die een verhoogde kans lijken te geven voor publiek of privaat gebruik van de open ruimte. Privatisering doet zich vaker voor in gebieden met kleine percelen, in de buurt van bebouwing en bij een goede toegankelijkheid. Publiek gebruik van de open ruimte is sterker in gebieden met water, bossen en andere landschappelijke kwaliteiten, een gedragen toeristisch-recreatief aanbodbeleid, een goede toegankelijkheid en in de nabijheid van woonkernen. Naast deze bepalende factoren konden er ook verschillen vastgesteld worden tussen de gemeenten onderling naargelang de ruimtelijke typologie. Privatisering vindt veel sterker plaats in (hoog-)dynamische open ruimtes in een suburbaan veld of een stenig netwerk. Publiek gebruik vindt vanzelfsprekend sterk plaats in gemeenten met een open ruimte onder recreatiedruk en komt minder voor in gemeenten met open ruimtes in een stenig netwerk. Voor de meeste gemeenten zijn lokale factoren en structuren op micro- en mesoniveau echter veel bepalender dan algemene ruimtelijke typologieën

    Medullary Thyroid Carcinoma:from diagnosis to treatment

    Get PDF

    Vlaamse ruimtelijke ordening en/door het lint

    Get PDF
    De paper bespreekt het ruimtelijk patroon van de verspreide bebouwing in Vlaanderen. Door middel van GIS wordt een beeld opgebouwd van de huidige nederzettingsstructuur in de Vlaamse open ruimte. Dit beeld is genuanceerder dan de nederzettingsstructuur anno 1994 die wel de basis vormde voor het buitengebied- versus stedelijkgebiedbeleid uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. De paper wil ook een opstap vormen naar verdiepend en beleidsrelevant onderzoek dat verschillende clichés over lintbebouwing in Vlaanderen moet objectiveren: is lintbebouwing werkelijk belastend voor publieke dienstverlening, belemmert ze inderdaad het zicht op het achterliggende landschap en zijn er toch mensen die lintbebouwing als woonomgeving wensen

    Tomato chocolàte virus: a new plant virus infecting tomato and a proposed member of the genus Torradovirus

    Get PDF
    A new virus was isolated from a tomato plant from Guatemala showing necrotic spots on the bases of the leaves and chocolate-brown patches on the fruits. Structural and molecular analysis showed the virus to be clearly related to but distinct from the recently described Tomato torrado virus (ToTV) and Tomato marchitez virus (ToMarV), both members of the genus Torradovirus. The name tomato chocolàte virus is proposed for this new torradovirus

    Abschätzung des Ausmaßes der Schwarzarbeit: eine Untersuchung im Auftrag des Bundesministeriums für Arbeit und Soziales

    Full text link
    "Das Forschungsprojekt hat zum Ziel, den aktuellen Stand der Forschung zur Messung von Schwarzarbeit zu ermitteln, Forschungslücken zu identifizieren und die Möglichkeiten zu klären, im Rahmen weiterer Forschungsvorhaben neue Erkenntnisse über die Schwarzarbeit zu gewinnen. Dabei zeigt sich, dass das beste Vorgehen in hohem Maße von der Fragestellung abhängig ist. Je nachdem ob das Ziel Aussagen über das gesamtwirtschaftliche Volumen der Schwarzarbeit, ihre Struktur oder ihre Bestimmungsgründe sind, sollten unterschiedliche Verfahren (Modellschätzungen, ein branchenbezogenes Vorgehen oder Befragungen) gewählt werden." (Autorenreferat

    Evaluation des ESF-Bundesprogramms zur Eingliederung langzeitarbeitsloser Leistungsberechtigter nach dem SGB II auf dem allgemeinen Arbeitsmarkt: Endbericht

    Full text link
    Das ESF-Bundesprogramm zur Eingliederung langzeitarbeitsloser Leistungsberechtigter nach dem SGB II auf dem allgemeinen Arbeitsmarkt ermöglichte es den teilnehmenden Jobcentern, arbeitsmarktferne langzeitarbeitslose Frauen und Männer durch eine gezielte Ansprache und Beratung von Arbeitgebern, beschäftigungsbegleitendes Coaching sowie Lohnkostenzuschüsse zu unterstützen. Insgesamt wurden rund 20.400 Langzeitarbeitslose im Rahmen des Programms gefördert (2015-2020). Den Ergebnissen der Evaluation zufolge sind die Elemente des Programms erfolgreich. Das soziale Teilhabeempfinden der Geförderten pendelte sich nach anfänglich überraschend hohen Werten auf einem Niveau zwischen dem von Erwerbslosen und Erwerbstätigen ein und konnte somit insgesamt gesteigert werden. Kausalanalysen belegen weiterhin, dass durch das Programm die Wahrscheinlichkeit von potenziell Förderberechtigten, eine sozialversicherungspflichtige Beschäftigung aufzunehmen, signifikant erhöht wurde. Die durch die Förderung geschaffenen Beschäftigungsverhältnisse erweisen sich im Vergleich zu anderen Beschäftigungsverhältnissen als überdurchschnittlich stabil. Zudem sind sie zusätzlich, d.h. sie wären ohne das Programm nicht zustande gekommen. Die Höhe der positiven Beschäftigungseffekte führen mit Blick auf die Wirtschaftlichkeit dazu, dass spätestens bis zum Oktober 2023 eine positive fiskalische Gesamtbilanz erwartet wird. Ergänzende Wirkungsanalysen zur Nachhaltigkeit der Beschäftigungseffekte folgen Ende 2021.The "Federal ESF programme for the integration of long-term unemployed recipients under SGB II into the general labour market" enabled the participating jobcenters to support long-term unemployed women and men particularly far from the labor market by applying targeted contact strategies and counselling for employers, providing employment-related coaching, and offering wage subsidies. A total of around 20,400 long-term unemployed were supported under the programme (2015-2020). According to the results of the evaluation, the elements of the programme proved to be successful. After initially surprisingly high values, the beneficiaries' sense of social participation settled at a level between that of unemployed and employedpersons and was thus increased overall. In addition, causal analyses show that the programme significantly raisedthe probability of potentially eligible persons to takeup employment subject to social insurance contributions. The employment relationships created in the course of this programme proved to be more stable than average when compared to other employment relationships. Moreover, they are additional, i.e., they would not have been created without the programme. In terms of economic efficiency, the level of positive employment effects implies that a positive overall fiscal balance for the programme is expected by October 2023 at the latest. Supplementary impact analyses on the sustainability of the employment effects will be provided at the end of 2021
    corecore