109 research outputs found

    Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase het Stationskwartier te Ravenstein, gemeente Oss (NB) Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase het Stationskwartier te Ravenstein, gemeente Oss (NB)

    No full text
    Laagland Archeologie heeft in oktober en november 2021 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan het Stationskwartier te Ravenstein. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de geplande bouw van nieuwe woningen. Het onderzoek is uitgevoerd conform de protocollen SIKB KNA 4002 en 4003. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Op basis van het bureauonderzoek geldt binnen het plangebied een lage archeologische verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum tot Neolithicum. Mogelijk ligt (net) ten noorden van het plangebied een rivierduin. Als er al een rivierduin binnen het plangebied was, moet deze zijn geĆ«rodeerd door de Haren stroomgordel. Daar waar de Haren stroomgordel binnen het plangebied ligt is er een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Late Bronstijd tot Late Middeleeuwen (De Haren stroomgordel in de zuidwesthoek van deelgebied 1, de noordhelft van deelgebied 2 en zuidoosthoek deelgebied 3). De Huisseling-Demen stroomgordel (oostelijk deelgebied 1) en de daarvan afkomstige crevasse die door deelgebied 2 en 3 loopt heeft een hoge archeologische verwachting vanaf de Late IJzertijd tot Late Middeleeuwen. Verder heeft de overstromingsvlakte met kom-op-oeverafzettingen een middelhoge archeologische verwachting vanaf ongeveer 1,0 m -mv voor Late IJzertijd tot Vroege Middeleeuwen en lage archeologische verwachting voor vroegere perioden en een middelhoge archeologische verwachting voor latere perioden. Afgezien dat op basis van historisch kaartmateriaal opgehoogde woonplaatsen en historisch bebouwde erven in deelgebied 1 aanwezig zijn, was het plangebied begin 19e eeuw onbebouwd. Dergelijke woonplaatsen hebben een hoge archeologische verwachting voor de periode Late Middeleeuwen tot Nieuwe tijd. Echter het overgrote deel van het plangebied is in gebruik geweest als bouwland of weiland. Voor deze niet bebouwde delen van het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachting voor de Nieuwe tijd. Tot 1804 werd de Huisselingse Polder waartoe het plangebied behoort alleen beschermd door primitieve wallen die ergens in de 14e eeuw moeten dateren, die vooral de akkers konden beschermen in het groeiseizoen. Het water liep vaak gewoon de dorpen in, waardoor men alleen op de hogere delen boerderijen kon bouwen. Om die reden is de archeologische verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd middelhoog. Ter hoogte van het huidige Stationspad, dat ongeveer de grens vormt tussen deelgebied 1 en 2 staat op de eerste kadastrale kaart (circa 1832) de Kerke en Lange Stukkenschen Dam aangegeven. De Kerke en Lange Stukkenschen Dam vormde toen eveneens een verbinding tussen Deursen en Huisseling. Mogelijk dateert De Kerke en Lange Stukkenschen Dam eveneens uit de 14e eeuw. Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiĆ«nte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen. Algemeen is een intacte bodemopbouw aangetroffen. Voor meer dan de helft zijn crevasse-op-oeverafzettingen aangetroffen, al dan niet op beddingafzettingen, die in sommige gevallen restgeulafzettingen representeren. Verder is een voornamelijk fining-upward sequentie van oever-op-beddingafzettingen of een doorgaand pakket oeverafzettingen aanwezig. Ook daar zijn in sommige gevallen restgeulafzettingen geconstateerd. De crevasseafzettingen afkomstig van de Huisseling-Demen stroomgordel bevatten archeologische indicatoren die voornamelijk in de periode IJzertijd-Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd te dateren zijn. De oeverafzettingen die voornamelijk afkomstig zijn van de Haren stroomgordel bevatten archeologische indicatoren die te dateren zijn in de periode Late Bronstijd - Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. De meeste archeologische indicatoren bestaande uit aardewerkfragmentjes, tefrietfragmentjes, verbrande leem, baksteen en houtskool zijn aangetroffen in de crevasseafzettingen afkomstig van de Huisseling-Demen stroomgordel en zijn zodoende ergens te dateren in de periode IJzertijd - Nieuwe tijd. Verder zijn in oeverafzettingen, afgedekt met de crevasseafzettingen, archeologische indicatoren bestaande uit verbrande leem en houtskool gevonden, die in de Late Bronstijd tot IJzertijd moeten dateren. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems) voor deellocatie 2. Deellocatie 3 is nog niet voldoende onderzocht door middel van een Inventariserend Veldonderzoek ā€“ verkennende fase (IVO-O verkennende fase), terwijl deellocatie 1 nog helemaal niet onderzocht is in een IVO-O verkennende fase. Deellocatie 1 moet nog met een IVO-O verkennende fase worden onderzocht en het overige, nog niet onderzochte deel van deellocatie 3 dient nog met een IVO-O verkennende fase te worden onderzocht (zie Bijlage 19). Omdat er binnen deelgebied 2 een overwegend onverstoorde bodemopbouw, waarbij diverse archeologische indicatoren verspreidt over het terrein zijn aangetroffen, wordt een karterend booronderzoek aanbevolen, afgezien een zone waarvoor wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P) voor deellocatie 2. Daar staan namelijk indicatief twee vindplaatscontouren aangegeven die in ieder geval met grote waarschijnlijkheid dateren vanaf de IJzertijd en ernaast gelegen restgeulzone, die als onderdeel van een vindplaatsensemble kunnen worden gezien. Naast deze vindplaatsen liggen er waarschijnlijk vindplaatsen daterend vanaf de Bronstijd, maar deze konden op basis van het verkennend booronderzoek, dat niet bedoeld is om vindplaatsen in kaart te brengen, niet voldoende in kaart worden gebracht. Het archeologisch niveau waarop resten vanaf de IJzertijd zijn te verwachten, zijn overwegend op 30 Ć  50 cm -mv aangetroffen binnen deelgebied 2. Resten vanaf de Bronstijd zijn te verwachten vanaf 80 Ć  130 cm -mv. De zones waar een proefsleuvenonderzoek wordt aanbevolen omvat ongeveer in totaal 6,9 ha. De gehanteerde methode die geadviseerd wordt binnen de zones waarbinnen een karterend booronderzoek wordt geadviseerd is D1 uit de KNA-leidraad karterend booronderzoek. Tenslotte ligt ter hoogte van de begrenzing van deelgebied 1 en 2 het Stationspad, dat een deel van de voormalige Kerke en Lange Stukkenschen Dam volgt, een mogelijke primitieve wal die in de 14e eeuw is aangelegd ter bescherming tegen overstromingen van bouwlanden gedurende het groeiseizoen. Voor het Stationspad en de ernaast gelegen deel van de Kolkse Wetering wordt bij bodemingrepen dieper dan 30 cm een archeologische begeleiding geadviseerd. Het traject van het Stationspad, dat in het plangebied is gelegen heeft een totale lengte van ca. 290 m. Dit advies is overgenomen door de bevoegde overheid, de gemeente Oss. De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar deskundige, Mw. Ir. Mijke Peeters, gemeente Oss. |Laagland Archeologie heeft in oktober en november 2021 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan het Stationskwartier te Ravenstein. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de geplande bouw van nieuwe woningen. Het onderzoek is uitgevoerd conform de protocollen SIKB KNA 4002 en 4003. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Op basis van het bureauonderzoek geldt binnen het plangebied een lage archeologische verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum tot Neolithicum. Mogelijk ligt (net) ten noorden van het plangebied een rivierduin. Als er al een rivierduin binnen het plangebied was, moet deze zijn geĆ«rodeerd door de Haren stroomgordel. Daar waar de Haren stroomgordel binnen het plangebied ligt is er een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Late Bronstijd tot Late Middeleeuwen (De Haren stroomgordel in de zuidwesthoek van deelgebied 1, de noordhelft van deelgebied 2 en zuidoosthoek deelgebied 3). De Huisseling-Demen stroomgordel (oostelijk deelgebied 1) en de daarvan afkomstige crevasse die door deelgebied 2 en 3 loopt heeft een hoge archeologische verwachting vanaf de Late IJzertijd tot Late Middeleeuwen. Verder heeft de overstromingsvlakte met kom-op-oeverafzettingen een middelhoge archeologische verwachting vanaf ongeveer 1,0 m -mv voor Late IJzertijd tot Vroege Middeleeuwen en lage archeologische verwachting voor vroegere perioden en een middelhoge archeologische verwachting voor latere perioden. Afgezien dat op basis van historisch kaartmateriaal opgehoogde woonplaatsen en historisch bebouwde erven in deelgebied 1 aanwezig zijn, was het plangebied begin 19e eeuw onbebouwd. Dergelijke woonplaatsen hebben een hoge archeologische verwachting voor de periode Late Middeleeuwen tot Nieuwe tijd. Echter het overgrote deel van het plangebied is in gebruik geweest als bouwland of weiland. Voor deze niet bebouwde delen van het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachting voor de Nieuwe tijd. Tot 1804 werd de Huisselingse Polder waartoe het plangebied behoort alleen beschermd door primitieve wallen die ergens in de 14e eeuw moeten dateren, die vooral de akkers konden beschermen in het groeiseizoen. Het water liep vaak gewoon de dorpen in, waardoor men alleen op de hogere delen boerderijen kon bouwen. Om die reden is de archeologische verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd middelhoog. Ter hoogte van het huidige Stationspad, dat ongeveer de grens vormt tussen deelgebied 1 en 2 staat op de eerste kadastrale kaart (circa 1832) de Kerke en Lange Stukkenschen Dam aangegeven. De Kerke en Lange Stukkenschen Dam vormde toen eveneens een verbinding tussen Deursen en Huisseling. Mogelijk dateert De Kerke en Lange Stukkenschen Dam eveneens uit de 14e eeuw. Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiĆ«nte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen. Algemeen is een intacte bodemopbouw aangetroffen. Voor meer dan de helft zijn crevasse-op-oeverafzettingen aangetroffen, al dan niet op beddingafzettingen, die in sommige gevallen restgeulafzettingen representeren. Verder is een voornamelijk fining-upward sequentie van oever-op-beddingafzettingen of een doorgaand pakket oeverafzettingen aanwezig. Ook daar zijn in sommige gevallen restgeulafzettingen geconstateerd. De crevasseafzettingen afkomstig van de Huisseling-Demen stroomgordel bevatten archeologische indicatoren die voornamelijk in de periode IJzertijd-Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd te dateren zijn. De oeverafzettingen die voornamelijk afkomstig zijn van de Haren stroomgordel bevatten archeologische indicatoren die te dateren zijn in de periode Late Bronstijd - Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. De meeste archeologische indicatoren bestaande uit aardewerkfragmentjes, tefrietfragmentjes, verbrande leem, baksteen en houtskool zijn aangetroffen in de crevasseafzettingen afkomstig van de Huisseling-Demen stroomgordel en zijn zodoende ergens te dateren in de periode IJzertijd - Nieuwe tijd. Verder zijn in oeverafzettingen, afgedekt met de crevasseafzettingen, archeologische indicatoren bestaande uit verbrande leem en houtskool gevonden, die in de Late Bronstijd tot IJzertijd moeten dateren. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems) voor deellocatie 2. Deellocatie 3 is nog niet voldoende onderzocht door middel van een Inventariserend Veldonderzoek ā€“ verkennende fase (IVO-O verkennende fase), terwijl deellocatie 1 nog helemaal niet onderzocht is in een IVO-O verkennende fase. Deellocatie 1 moet nog met een IVO-O verkennende fase worden onderzocht en het overige, nog niet onderzochte deel van deellocatie 3 dient nog met een IVO-O verkennende fase te worden onderzocht (zie Bijlage 19). Omdat er binnen deelgebied 2 een overwegend onverstoorde bodemopbouw, waarbij diverse archeologische indicatoren verspreidt over het terrein zijn aangetroffen, wordt een karterend booronderzoek aanbevolen, afgezien een zone waarvoor wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P) voor deellocatie 2. Daar staan namelijk indicatief twee vindplaatscontouren aangegeven die in ieder geval met grote waarschijnlijkheid dateren vanaf de IJzertijd en ernaast gelegen restgeulzone, die als onderdeel van een vindplaatsensemble kunnen worden gezien. Naast deze vindplaatsen liggen er waarschijnlijk vindplaatsen daterend vanaf de Bronstijd, maar deze konden op basis van het verkennend booronderzoek, dat niet bedoeld is om vindplaatsen in kaart te brengen, niet voldoende in kaart worden gebracht. Het archeologisch niveau waarop resten vanaf de IJzertijd zijn te verwachten, zijn overwegend op 30 Ć  50 cm -mv aangetroffen binnen deelgebied 2. Resten vanaf de Bronstijd zijn te verwachten vanaf 80 Ć  130 cm -mv. De zones waar een proefsleuvenonderzoek wordt aanbevolen omvat ongeveer in totaal 6,9 ha. De gehanteerde methode die geadviseerd wordt binnen de zones waarbinnen een karterend booronderzoek wordt geadviseerd is D1 uit de KNA-leidraad karterend booronderzoek. Tenslotte ligt ter hoogte van de begrenzing van deelgebied 1 en 2 het Stationspad, dat een deel van de voormalige Kerke en Lange Stukkenschen Dam volgt, een mogelijke primitieve wal die in de 14e eeuw is aangelegd ter bescherming tegen overstromingen van bouwlanden gedurende het groeiseizoen. Voor het Stationspad en de ernaast gelegen deel van de Kolkse Wetering wordt bij bodemingrepen dieper dan 30 cm een archeologische begeleiding geadviseerd. Het traject van het Stationspad, dat in het plangebied is gelegen heeft een totale lengte van ca. 290 m. Dit advies is overgenomen door de bevoegde overheid, de gemeente Oss. De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar deskundige, Mw. Ir. Mijke Peeters, gemeente Oss. |Laagland Archeologie heeft in oktober en november 2021 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan het Stationskwartier te Ravenstein. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de geplande bouw van nieuwe woningen. Het onderzoek is uitgevoerd conform de protocollen SIKB KNA 4002 en 4003. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Op basis van het bureauonderzoek geldt binnen het plangebied een lage archeologische verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum tot Neolithicum. Mogelijk ligt (net) ten noorden van het plangebied een rivierduin. Als er al een rivierduin binnen het plangebied was, moet deze zijn geĆ«rodeerd door de Haren stroomgordel. Daar waar de Haren stroomgordel binnen het plangebied ligt is er een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Late Bronstijd tot Late Middeleeuwen (De Haren stroomgordel in de zuidwesthoek van deelgebied 1, de noordhelft van deelgebied 2 en zuidoosthoek deelgebied 3). De Huisseling-Demen stroomgordel (oostelijk deelgebied 1) en de daarvan afkomstige crevasse die door deelgebied 2 en 3 loopt heeft een hoge archeologische verwachting vanaf de Late IJzertijd tot Late Middeleeuwen. Verder heeft de overstromingsvlakte met kom-op-oeverafzettingen een middelhoge archeologische verwachting vanaf ongeveer 1,0 m -mv voor Late IJzertijd tot Vroege Middeleeuwen en lage archeologische verwachting voor vroegere perioden en een middelhoge archeologische verwachting voor latere perioden. Afgezien dat op basis van historisch kaartmateriaal opgehoogde woonplaatsen en historisch bebouwde erven in deelgebied 1 aanwezig zijn, was het plangebied begin 19e eeuw onbebouwd. Dergelijke woonplaatsen hebben een hoge archeologische verwachting voor de periode Late Middeleeuwen tot Nieuwe tijd. Echter het overgrote deel van het plangebied is in gebruik geweest als bouwland of weiland. Voor deze niet bebouwde delen van het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachting voor de Nieuwe tijd. Tot 1804 werd de Huisselingse Polder waartoe het plangebied behoort alleen beschermd door primitieve wallen die ergens in de 14e eeuw moeten dateren, die vooral de akkers konden beschermen in het groeiseizoen. Het water liep vaak gewoon de dorpen in, waardoor men alleen op de hogere delen boerderijen kon bouwen. Om die reden is de archeologische verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd middelhoog. Ter hoogte van het huidige Stationspad, dat ongeveer de grens vormt tussen deelgebied 1 en 2 staat op de eerste kadastrale kaart (circa 1832) de Kerke en Lange Stukkenschen Dam aangegeven. De Kerke en Lange Stukkenschen Dam vormde toen eveneens een verbinding tussen Deursen en Huisseling. Mogelijk dateert De Kerke en Lange Stukkenschen Dam eveneens uit de 14e eeuw. Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiĆ«nte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen. Algemeen is een intacte bodemopbouw aangetroffen. Voor meer dan de helft zijn crevasse-op-oeverafzettingen aangetroffen, al dan niet op beddingafzettingen, die in sommige gevallen restgeulafzettingen representeren. Verder is een voornamelijk fining-upward sequentie van oever-op-beddingafzettingen of een doorgaand pakket oeverafzettingen aanwezig. Ook daar zijn in sommige gevallen restgeulafzettingen geconstateerd. De crevasseafzettingen afkomstig van de Huisseling-Demen stroomgordel bevatten archeologische indicatoren die voornamelijk in de periode IJzertijd-Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd te dateren zijn. De oeverafzettingen die voornamelijk afkomstig zijn van de Haren stroomgordel bevatten archeologische indicatoren die te dateren zijn in de periode Late Bronstijd - Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. De meeste archeologische indicatoren bestaande uit aardewerkfragmentjes, tefrietfragmentjes, verbrande leem, baksteen en houtskool zijn aangetroffen in de crevasseafzettingen afkomstig van de Huisseling-Demen stroomgordel en zijn zodoende ergens te dateren in de periode IJzertijd - Nieuwe tijd. Verder zijn in oeverafzettingen, afgedekt met de crevasseafzettingen, archeologische indicatoren bestaande uit verbrande leem en houtskool gevonden, die in de Late Bronstijd tot IJzertijd moeten dateren. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems) voor deellocatie 2. Deellocatie 3 is nog niet voldoende onderzocht door middel van een Inventariserend Veldonderzoek ā€“ verkennende fase (IVO-O verkennende fase), terwijl deellocatie 1 nog helemaal niet onderzocht is in een IVO-O verkennende fase. Deellocatie 1 moet nog met een IVO-O verkennende fase worden onderzocht en het overige, nog niet onderzochte deel van deellocatie 3 dient nog met een IVO-O verkennende fase te worden onderzocht (zie Bijlage 19). Omdat er binnen deelgebied 2 een overwegend onverstoorde bodemopbouw, waarbij diverse archeologische indicatoren verspreidt over het terrein zijn aangetroffen, wordt een karterend booronderzoek aanbevolen, afgezien een zone waarvoor wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P) voor deellocatie 2. Daar staan namelijk indicatief twee vindplaatscontouren aangegeven die in ieder geval met grote waarschijnlijkheid dateren vanaf de IJzertijd en ernaast gelegen restgeulzone, die als onderdeel van een vindplaatsensemble kunnen worden gezien. Naast deze vindplaatsen liggen er waarschijnlijk vindplaatsen daterend vanaf de Bronstijd, maar deze konden op basis van het verkennend booronderzoek, dat niet bedoeld is om vindplaatsen in kaart te brengen, niet voldoende in kaart worden gebracht. Het archeologisch niveau waarop resten vanaf de IJzertijd zijn te verwachten, zijn overwegend op 30 Ć  50 cm -mv aangetroffen binnen deelgebied 2. Resten vanaf de Bronstijd zijn te verwachten vanaf 80 Ć  130 cm -mv. De zones waar een proefsleuvenonderzoek wordt aanbevolen omvat ongeveer in totaal 6,9 ha. De gehanteerde methode die geadviseerd wordt binnen de zones waarbinnen een karterend booronderzoek wordt geadviseerd is D1 uit de KNA-leidraad karterend booronderzoek. Tenslotte ligt ter hoogte van de begrenzing van deelgebied 1 en 2 het S

    Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase Liduinahof te Boxtel, gemeente Boxtel (NB) Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase Liduinahof te Boxtel, gemeente Boxtel (NB)

    No full text
    Laagland Archeologie heeft in januari 2021 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan de Liduinahof 35, te Boxtel. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom vier te bouwen tuinvillaā€™s. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Op basis van het bureauonderzoek ligt het plangebied van oudsher in het beekdal van de Dommel. Momenteel is het plangebied in gebruik als ziekenhuisterrein, dat waarschijnlijk in een recenter verleden is opgehoogd. Er geldt een middelhoge verwachting voor de perioden vanaf Laat-Paleolithicum tot en met Nieuwe Tijd. Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiĆ«nte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen. Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans groot dat het plangebied archeologische sporen bevat. Op het ten westen aangrenzende terrein is een aardewerkfragment uit de Bronstijd, zonder bekende context gevonden en in een van de boringen zijn archeologische indicatoren in een A-horizont en net daaronder in de onderliggende beekdalafzettingen gevonden. De onverstoorde ondergrond ligt op tenminste 110 cm -mv. Om die reden wordt geadviseerd het onderzoeksgebied vrij te stellen van een eventueel archeologisch vervolgonderzoek mits de aanlegdiepte van de funderingsbalken van de tuinvillaā€™s niet groter is dan 90 cm -mv. Als de aanlegdiepte groter dan 90 cm -mv is, wordt een nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems). Gelet op de te verwachten prospectiekenmerken en prospecteerbaarheid van een eventuele vindplaats wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P). De implementatie van dit advies is in handen van de gemeente Boxtel, hierin vertegenwoordigd door de archeologisch adviseur van de gemeente, de heer R.J.M. van Genabeek. Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (033 421 74 56) of via de website: www.cultureelerfgoed.nl/contac

    Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase Van Heemstraweg 7-9 te Deest, gemeente Druten (GD) Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase Van Heemstraweg 7-9 te Deest, gemeente Druten (GD)

    No full text
    Laagland Archeologie heeft in maart 2021 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan de Van Heemstraweg 7-9 te Deest. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de bouw van drie woningen. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Op basis van het bureauonderzoek is de verwachting hoog voor archeologische resten vanaf het Laat-Paleolithicum tot Bronstijd op het met kleiafzettingen afgedekte Laat-Glaciale rivierterras. Het Laat-Glaciale rivierterras bevindt zich op 3,0 Ć  4,0 m -mv. Omdat deze resten pas op zoā€™n grote diepte voorkomen zijn resten uit deze perioden weinig relevant. Daarna is het plangebied afgedekt met klei- en deels veenafzettingen. Het plangebied lag op de overgang van stroomgordelwelving naar een rivierkomgebied. Op basis van het historisch kaartmateriaal en de vele vondsten in de omgeving uit latere perioden (vanaf IJzertijd tot Nieuwe tijd) was het plangebied waarschijnlijk ook geschikt voor bewoning en is de archeologische verwachting hoog vanaf de IJzertijd. Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiĆ«nte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen. Onder een verharding en/of ophoogzand zijn oeverafzettingen tot 190 Ć  220 cm -mv aangetroffen. Daaronder zijn komafzettingen aangetroffen tot de maximaal verkende diepte van 240 cm -mv. Bovenop de oeverafzettingen is een rest van een matig dikke tot dikke A-horizont aangetroffen die is karakteristiek voor kleigronden die langdurig en intensief in gebruik zijn geweest als cultuurgronden. In de oeverafzettingen zijn maximaal twee laklagen aangetroffen op tenminste 120 cm -mv. De onderste laklaag ligt op de overgang naar de komafzettingen. Er is een vrijwel onverstoord bodemprofiel aangetroffen. In de oeverafzettingen en komafzettingen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. De archeologische verwachting voor de periode IJzertijd tot Nieuwe tijd kan worden gehandhaafd voor het plangebied. De verharding, het ophoogzand en een begraven A-horizont heeft een totale minimum dikte van 60 cm. Eventuele archeologische resten zijn vanaf tenminste 60 cm -mv (6,26 Ć  6,45 m + NAP) te verwachten ten opzichte van de bovenzijde verharding (oorspronkelijk maaiveld). Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems) als de bodemingrepen dieper reiken dan 40 cm -mv. Gelet op de te verwachten prospectiekenmerken en prospecteerbaarheid van een eventuele vindplaats wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een karterend onderzoek conform standaardmethode C3 van de Leidraad inventariserend veldonderzoek Deel: Karterend Booronderzoek Een (selectie)besluit op dit advies dient te worden genomen door de gemeente Druten, hierin vertegenwoordigd door de archeologisch adviseur van de gemeente, Ester van der Linden (adviseur archeologie)

    Inventariserend veldonderzoek - karterende fase Waterberging Twekkelerveld te Enschede, gemeente Enschede (OV) Inventariserend veldonderzoek - karterende fase Waterberging Twekkelerveld te Enschede, gemeente Enschede (OV)

    No full text
    Laagland Archeologie heeft in november 2020 een Inventariserend veldonderzoek - karterende fase uitgevoerd voor het project ā€œWaterberging Twekkelerveldā€ te Enschede. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de aanleg van een aantal waterbergingen. In een eerder stadium is een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek geldt een hoge archeologische verwachting vanaf het Midden-Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd en in het meest westelijke deel van het plangebied geldt een specifiekere verwachting voor resten uit de periode Laat-Paleolithicum - Vroeg-Neolithicum. Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek kan de archeologische verwachting worden gehandhaafd. Om deze reden is nader archeologisch onderzoek geadviseerd in de vorm van een karterend booronderzoek. Het karterend booronderzoek heeft tot doel archeologische vindplaatsen op te sporen. Hiertoe zijn verspreid in plangebied karterende boringen gezet. Relevante lagen van de boorkernen zijn gezeefd op archeologische indicatoren. In dit stadium is karterend booronderzoek de meest efficiĆ«nte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems) binnen een zone waarin in boring 26 archeologische indicatoren zijn aangetroffen bestaande uit aardewerkgruis en houtskool. Deze zone betreft vrijwel geheel een dekzandrug met plaatselijk afgedekte resten van podzolering in het afgedekte bodemprofiel. Volgens het historisch kaartmateriaal lagen er bouwlanden begin 19e eeuw. Er wordt voor deze zone een vervolgonderzoek aanbevolen als daar tot meer dan 50 cm -mv wordt ontgraven. Voor de rest van het onderzoeksgebied wordt geadviseerd om het vrij te stellen van vervolgonderzoek. Gelet op de te verwachten prospectiekenmerken en prospecteerbaarheid van een eventuele vindplaats wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Voor de rest van het onderzoeksgebied wordt geadviseerd om het vrij te stellen van vervolgonderzoek. Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, www.cultureelerfgoed). Volgens het door de archeologisch adviseur van de gemeente, de heer A. Vissinga, uitgebrachte selectieadvies, is geadviseerd het gehele plangebied vrij te stellen van vervolgonderzoek

    Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase Enkweg 56 te Voorst, gemeente Voorst (GD) Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase Enkweg 56 te Voorst, gemeente Voorst (GD)

    No full text
    Laagland Archeologie heeft in januari 2021 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan de Enkweg 56 te Voorst. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de aanleg van een vijver. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Op basis van het bureauonderzoek geldt een middelhoge verwachting voor de perioden vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Vanwege de landschappelijke ligging (lage dekzandvlakte en beekoverstromingsvlakten) gaat het waarschijnlijk eerder om off-site resten. Het gaat daarbij met name om losse objecten die in de huidige archeologische opinie worden gezien als offergaven. Concreet gaat het daarbij op stenen gebruiksvoorwerpen, zoals geslepen stenen bijlen, dissels en dergelijke. Dergelijke voorweren werden vooral in de periode Neolithicum ā€“ Bronstijd (en in iets mindere mate de IJzertijd en Romeinse tijd) regelmatig gedeponeerd in beekdalen of veengebieden. Mogelijk zijn zowel resten uit de prehistorie als van het nieuwtijdse boerenerf te verwachten. Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiĆ«nte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen. Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische sporen bevat. De aanwezige archeologische indicatoren zijn vrijwel zeker afkomstig van elders (opgebracht bij de bemesting of afkomstig van het nabije erf). Er zijn binnen het plangebied waarschijnlijk geen archeologische resten binnen een context te verwachten, anders dan greppels en kuilen. Het plangebied ligt in een beekoverstromingsvlakte met oorspronkelijk beekeerdgronden als bodemtype. Het plangebied was in ieder geval te nat om te wonen. Later is een akkerlaag aangebracht bij de uitbreiding van het hoger gelegen bouwlandareaal, waarschijnlijk ergens in de Nieuwe tijd. De lage enkeerdgronden met een roesthoudende humeuze bovenlaag waren afgaande op het historisch kaartmateriaal waarschijnlijk niet bewoond. De middelhoge archeologische verwachting kan daarom naar beneden worden bijgesteld. Om deze reden adviseren we geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven. Een (selectie)besluit op dit advies dient te worden genomen door de gemeente Voorst, hierin vertegenwoordigd door de regio-archeoloog Stedendriehoek, de heer H. G. Pape-Luijten. Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (033 421 74 56) of via de website: www.cultureelerfgoed.nl/contact

    Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase Weteringsteeg 44a - 55 te Rhenen, gemeente Rhenen (UT) Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase Weteringsteeg 44a - 55 te Rhenen, gemeente Rhenen (UT)

    No full text
    Laagland Archeologie heeft in mei 2021 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan de Weteringsteeg 44a - 55 te Rhenen. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de geplande bouw van nieuwe woningen. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Op basis van het bureauonderzoek is de archeologische verwachting is middelhoog voor de perioden Laat-Paleolithicum tot Midden-Neolithicum en Nieuwe tijd. In de periode vanaf het Midden-Neolithicum waren deelgebied A en B overgroeid met veen en ongeschikt voor bewoning. Wel kunnen er toevalsvondsten zoals depots worden aangetroffen. De archeologische verwachting is laag voor de periode Laat-Neolithicum tot Late Middeleeuwen. Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiƫnte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen. Dit advies is overgenomen door de bevoegde overheid, de gemeente Rhenen. De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar deskundige, Mevr. P. Fijma (Utrecht Omgevingsdienst). Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, www.cultureelerfgoed)

    Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase Bosscheweg 113 te Boxtel, gemeente Boxtel (NB) Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase Bosscheweg 113 te Boxtel, gemeente Boxtel (NB)

    No full text
    Laagland Archeologie heeft in maart 2021 een Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan de Bosscheweg 113 te Boxtel. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de uitbreiding van een pand. Op basis van voorgaand onderzoek kan De locatie van het plangebied vanaf het Laat-Paleolithicum tot aan de late Middeleeuwen als kansrijk op bewoningsactiviteiten worden bestempeld. Op basis van het in 2019 uitgevoerde booronderzoek op het terrein waarop het plangebied gelegen is, is de kans groot dat eventuele archeologische vindplaatsen bewaard zijn gebleven. Voor een deel zijn op verschillende punten archeologische vindplaatsen aangetoond. Bij het latere proefsleuvenonderzoek zijn dan ook archeologische sporen en vondsten aangetroffen uit de IJzertijd en Middeleeuwen. Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiƫnte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems) als de verstoringsdiepte dieper dan 120 cm -mv wordt. Gelet op de te verwachten prospectiekenmerken en prospecteerbaarheid van een eventuele vindplaats wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Bij bodemingrepen minder dan 120 cm -mv (6,76 m +NAP) wordt geadviseerd om het plangebied vrij te stellen van vervolgonderzoek. Algemeen is de consensus dat een fundering op palen slechts een geringe schade aan het bodemarchief toebrengt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan, uitgaande van de situatie binnen het plangebied. Een minimalisering van het aantal palen bestaat en maximaal 2% van de oppervlakte van de vindplaats in het plangebied bedraagt. De afstand tussen de palen(rijen) gerekend van rand tot rand bedraagt minimaal 4 m. Bij voorkeur worden in stevige, zandgronden grondvervangende palen gebruikt. De implementatie van dit advies is in handen van de gemeente Boxtel, hierin vertegenwoordigd door de archeologisch adviseur van de gemeente, de heer R.J.M. van Genabeek. Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (033 421 74 56) of via de website: www.cultureelerfgoed.nl/contact

    Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase Sintelweg 4 te Empe, gemeente Brummen (GD) Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase Sintelweg 4 te Empe, gemeente Brummen (GD)

    No full text
    Laagland Archeologie heeft in december 2020 en juli 2021 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan de Sintelweg 4 te Empe. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom sloop (demontage), nieuwbouw en de herinrichting van het huidige terrein. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Op basis van het bureauonderzoek kent het centrale deel van plangebied een hoge archeologische verwachting en het westelijke en oostelijke deel van het plangebied een lage verwachting voor de perioden vanaf het Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. De hoge archeologische verwachting is gebaseerd op de aanwezige dekzandrug in combinatie met enkeerdgronden en de reeds bekende archeologische vindplaatsen. De lage archeologische verwachting voor het westelijke en oostelijke deel van het plangebied is gebaseerd op de aanwezige dalvormige laagte, een bodemtype dat typisch is voor een nattere waterhuishouding, en ontbrekende vindplaatsen. Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiƫnte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen. Uit het booronderzoek blijkt dat in het plangebied beekeerdgronden, lage enkeerdgronden en greppelvullingen aanwezig zijn, die karakteristiek zijn voor een nattere huishouding. Vanwege de natte waterhuishouding was het plangebied van nature niet ideaal voor bewoning en kan de archeologische verwachting als laag worden gespecificeerd. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek te adviseren en het plangebied vrij te geven voor het aspect archeologie. Een (selectie)besluit op dit advies dient te worden genomen door de gemeente Brummen, hierin vertegenwoordigd door de regio-archeoloog Stedendriehoek, de heer H. G. Pape-Luijten. Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, www.cultureelerfgoed)

    Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek-verkennende fase Stougjesdijk Oost te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard (ZH) Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek-verkennende fase Stougjesdijk Oost te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard (ZH)

    No full text
    Laagland Archeologie heeft in februari-december 2022 een Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek-verkennende fase uitgevoerd in het plangebied Stougjesdijk Oost te Oud-Beijerland. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de aanleg van een nieuwe woonwijk. Het onderzoek is uitgevoerd conform de protocollen SIKB KNA 4002 en 4003. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Op basis van het bureauonderzoek is de archeologische verwachting hoog voor resten uit het Laat-Neolithicum, samenhangend met de Maas estuarium 'Calais/Wormer' stroomgordel. De afzettingen van deze stroomgordel worden gerepresenteerd door de Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer/Formatie van Echteld. Het estuarium was onderdeel van een zoetwatergetijdengebied. Verder is de archeologische verwachting hoog voor archeologische resten uit de IJzertijd en Romeinse tijd. Waarschijnlijk was met name de Binnenmaas stroomgordel favoriet voor bewoning. Later in de Middeleeuwen was de omgeving van het plangebied onderdeel van een getijdengebied. In de 11e eeuw zijn bewoners begonnen met het omkaden van de drooggevallen gronden. Vanaf de 12e eeuw traden verschillende overstromingen op, wat leidde tot een leegloop van het gebied. Tot begin 14e eeuw was er nog bewoning, maar na de St. Elisabethsvloed maakte de omgeving van het plangebied deel uit van een getijdengebied en lag ter hoogte van de voormalige Binnenmaas stroomgordel een getijdengeul. De Westmaas Nieuwland Polder waarin het plangebied ligt is ontstaan toen in 1535 een aanwas werd ingepolderd. De archeologische verwachting is eveneens hoog voor de Volle, Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek worden archeologische resten verwacht. De geplande bodemingrepen zullen deze resten zeer waarschijnlijk aantasten. We adviseren daarom vervolgonderzoek aan in de vorm van een verkennend booronderzoek. Gezien er meerdere delen van het terrein reeds op een eerder moment archeologisch zijn onderzocht hoeven enkel op de niet eerder onderzochte delen boringen te worden verricht (zie Bijlage 3). Hierbij worden verspreid over de toegankelijke delen van het plangebied maximaal 483 grondboringen gezet. Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is er een zonering voor de archeologische verwachting te maken voor het plangebied, waarbij de archeologische verwachting voor verschillende archeologische niveaus (Laat-Neolithicum, Bronstijd tot Midden-IJzertijd, Late IJzertijd tot Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd) kan worden onderverdeeld. Oeverafzettingen/kwelderafzettingen met archeologische indicatoren zijn slechts in Ć©Ć©n enkel geval vastgesteld op een aanzienlijke diepte. Verder zijn kreek- en oeverafzettingen uit de Bronstijd tot Midden-IJzertijd met archeologische indicatoren aangetroffen (zie Bijlage 23). Verder zijn waarschijnlijk vindplaatsen aanwezig waar oeverafzettingen binnen 1,80 m -NAP zijn aangetroffen. Binnen een groot gebied in het oostelijke plangebied zijn dan ook in meerdere boringen archeologische indicatoren in de vorm van houtskool gevonden. Verder is er binnen een buffer van 100 m vanaf de Vliet en vanaf de Stougjesdijk een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de Nieuwe tijd. Deze archeologische waarden zijn echter minder interessant Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems) voor het archeologische niveau dat de Bronstijd tot Midden-IJzertijd en Late IJzertijd tot Middeleeuwen representeert (zie Bijlage 24). Gelet op de te verwachten prospectiekenmerken en prospecteerbaarheid van een eventuele vindplaats wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Van belang bij de planning van een eventueel gravend onderzoek is dat er een wisselend zomer -en winterpeil wordt ingesteld van respectievelijk 1,60 en 1,80 m -NAP (60 Ć  120 cm -mv). Een uitvoering in het winterseizoen is mogelijk gunstig genoeg om archeologische resten uit de IJzertijd tot Middeleeuwen onder een afdekking van getijdenafzettingen in kaart te brengen. Mogelijk kan dat zonder of slechts een geringe bemaling. Met name in een behoorlijk gebied in het oostelijke plangebied is een archeologische vindplaats zeer waarschijnlijk. Specifiek voor dit gebied wordt een tien procent dekking met proefsleuven geadviseerd. Voor het Bronstijd tot Midden-IJzertijd niveau is het zinvol om eerst een karterend onderzoek uit te voeren om het kreeklichaam en de mogelijke vindplaats beter in kaart te brengen. De implementatie van dit advies is in handen van de gemeente Hoeksche Waard, hierin vertegenwoordigd door de archeologisch adviseur van de gemeente, mevrouw Channa Cohen-Stuart. Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, www.cultureelerfgoed)

    Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase Hoofdstraat 23 te Veghel, gemeente Meierijstad (NB) Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase Hoofdstraat 23 te Veghel, gemeente Meierijstad (NB)

    No full text
    Laagland Archeologie heeft in oktober 2023 een Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan de Hoofdstraat 23 te Veghel. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de ontwikkeling van nieuwe appartementen door transformatie van de huidige bebouwing en uitbreiding van de bebouwing. Het onderzoek is uitgevoerd conform de protocollen SIKB KNA 4003. Eerder is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Op basis daarvan kunnen in het hele plangebied archeologische resten worden verwacht uit alle archeologische perioden. Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiƫnte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen. Dit advies is beoordeeld door de bevoegde overheid, de gemeente Meierijstad. De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar deskundige, de heer J. Verspay. Selectieadvies Gemeente Meijerijstad Het booronderzoek heeft onvoldoende vastgesteld wat de aard is van de antropogene bodemlagen waardoor de mogelijkheid bestaat dat het (gedeeltelijk) gaat om een naoorlogse ophoging die oudere lagen heeft afgeschermd van latere bodemingrepen of om lagen die onderdeel uitmaakten van de archeologische dataset behorende bij de historische bewoning aan de Hoofdstraat of zelfs oudere gebruiksfasen. Gezien de uiterst relevante ligging van het plangebied in de oudste delen van de historische dorpskern, aan de rand van het rivierdal met een aanzienlijk aantal vondstmeldingen in de directe omgeving, verlangt de gemeente Meijerijstad nader archeologisch onderzoek van het terrein op basis van proefsleuven. De lange gebruiks- en bewoningsgeschiedenis van het terrein heeft naar verwachting geresulteerd in een complexe bodemopbouw met verschillende lagen, sporen en structuren. Om dit te kunnen duiden is een verkennend proefsleuvenonderzoek nodig. Dit verschaft overzicht in de bodemopbouw, de aard en datering van lagen en inzicht in de eventuele aanwezigheid van oude funderingen en andere archeologische resten. Aan de hand daarvan kan worden vastgesteld of er nog relevante archeologische resten aanwezig zijn, in hoeverre deze ook behoudenswaardig zijn en hoe daar vervolgens mee om te gaan. Mogelijkheden zijn onder meer het opgraven van deze resten, maar ook het afschermen of inpassen ervan. Het verkrijgen van een gedegen overzicht voorkomt verrassingen later in het proces. Voor het vervolgonderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld, dat ter goedkeuring aan de gemeente wordt voorgelegd
    • ā€¦
    corecore