Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase het Stationskwartier te Ravenstein, gemeente Oss (NB) Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase het Stationskwartier te Ravenstein, gemeente Oss (NB)

Abstract

Laagland Archeologie heeft in oktober en november 2021 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan het Stationskwartier te Ravenstein. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de geplande bouw van nieuwe woningen. Het onderzoek is uitgevoerd conform de protocollen SIKB KNA 4002 en 4003. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Op basis van het bureauonderzoek geldt binnen het plangebied een lage archeologische verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum tot Neolithicum. Mogelijk ligt (net) ten noorden van het plangebied een rivierduin. Als er al een rivierduin binnen het plangebied was, moet deze zijn geërodeerd door de Haren stroomgordel. Daar waar de Haren stroomgordel binnen het plangebied ligt is er een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Late Bronstijd tot Late Middeleeuwen (De Haren stroomgordel in de zuidwesthoek van deelgebied 1, de noordhelft van deelgebied 2 en zuidoosthoek deelgebied 3). De Huisseling-Demen stroomgordel (oostelijk deelgebied 1) en de daarvan afkomstige crevasse die door deelgebied 2 en 3 loopt heeft een hoge archeologische verwachting vanaf de Late IJzertijd tot Late Middeleeuwen. Verder heeft de overstromingsvlakte met kom-op-oeverafzettingen een middelhoge archeologische verwachting vanaf ongeveer 1,0 m -mv voor Late IJzertijd tot Vroege Middeleeuwen en lage archeologische verwachting voor vroegere perioden en een middelhoge archeologische verwachting voor latere perioden. Afgezien dat op basis van historisch kaartmateriaal opgehoogde woonplaatsen en historisch bebouwde erven in deelgebied 1 aanwezig zijn, was het plangebied begin 19e eeuw onbebouwd. Dergelijke woonplaatsen hebben een hoge archeologische verwachting voor de periode Late Middeleeuwen tot Nieuwe tijd. Echter het overgrote deel van het plangebied is in gebruik geweest als bouwland of weiland. Voor deze niet bebouwde delen van het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachting voor de Nieuwe tijd. Tot 1804 werd de Huisselingse Polder waartoe het plangebied behoort alleen beschermd door primitieve wallen die ergens in de 14e eeuw moeten dateren, die vooral de akkers konden beschermen in het groeiseizoen. Het water liep vaak gewoon de dorpen in, waardoor men alleen op de hogere delen boerderijen kon bouwen. Om die reden is de archeologische verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd middelhoog. Ter hoogte van het huidige Stationspad, dat ongeveer de grens vormt tussen deelgebied 1 en 2 staat op de eerste kadastrale kaart (circa 1832) de Kerke en Lange Stukkenschen Dam aangegeven. De Kerke en Lange Stukkenschen Dam vormde toen eveneens een verbinding tussen Deursen en Huisseling. Mogelijk dateert De Kerke en Lange Stukkenschen Dam eveneens uit de 14e eeuw. Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen. Algemeen is een intacte bodemopbouw aangetroffen. Voor meer dan de helft zijn crevasse-op-oeverafzettingen aangetroffen, al dan niet op beddingafzettingen, die in sommige gevallen restgeulafzettingen representeren. Verder is een voornamelijk fining-upward sequentie van oever-op-beddingafzettingen of een doorgaand pakket oeverafzettingen aanwezig. Ook daar zijn in sommige gevallen restgeulafzettingen geconstateerd. De crevasseafzettingen afkomstig van de Huisseling-Demen stroomgordel bevatten archeologische indicatoren die voornamelijk in de periode IJzertijd-Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd te dateren zijn. De oeverafzettingen die voornamelijk afkomstig zijn van de Haren stroomgordel bevatten archeologische indicatoren die te dateren zijn in de periode Late Bronstijd - Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. De meeste archeologische indicatoren bestaande uit aardewerkfragmentjes, tefrietfragmentjes, verbrande leem, baksteen en houtskool zijn aangetroffen in de crevasseafzettingen afkomstig van de Huisseling-Demen stroomgordel en zijn zodoende ergens te dateren in de periode IJzertijd - Nieuwe tijd. Verder zijn in oeverafzettingen, afgedekt met de crevasseafzettingen, archeologische indicatoren bestaande uit verbrande leem en houtskool gevonden, die in de Late Bronstijd tot IJzertijd moeten dateren. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems) voor deellocatie 2. Deellocatie 3 is nog niet voldoende onderzocht door middel van een Inventariserend Veldonderzoek – verkennende fase (IVO-O verkennende fase), terwijl deellocatie 1 nog helemaal niet onderzocht is in een IVO-O verkennende fase. Deellocatie 1 moet nog met een IVO-O verkennende fase worden onderzocht en het overige, nog niet onderzochte deel van deellocatie 3 dient nog met een IVO-O verkennende fase te worden onderzocht (zie Bijlage 19). Omdat er binnen deelgebied 2 een overwegend onverstoorde bodemopbouw, waarbij diverse archeologische indicatoren verspreidt over het terrein zijn aangetroffen, wordt een karterend booronderzoek aanbevolen, afgezien een zone waarvoor wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P) voor deellocatie 2. Daar staan namelijk indicatief twee vindplaatscontouren aangegeven die in ieder geval met grote waarschijnlijkheid dateren vanaf de IJzertijd en ernaast gelegen restgeulzone, die als onderdeel van een vindplaatsensemble kunnen worden gezien. Naast deze vindplaatsen liggen er waarschijnlijk vindplaatsen daterend vanaf de Bronstijd, maar deze konden op basis van het verkennend booronderzoek, dat niet bedoeld is om vindplaatsen in kaart te brengen, niet voldoende in kaart worden gebracht. Het archeologisch niveau waarop resten vanaf de IJzertijd zijn te verwachten, zijn overwegend op 30 à 50 cm -mv aangetroffen binnen deelgebied 2. Resten vanaf de Bronstijd zijn te verwachten vanaf 80 à 130 cm -mv. De zones waar een proefsleuvenonderzoek wordt aanbevolen omvat ongeveer in totaal 6,9 ha. De gehanteerde methode die geadviseerd wordt binnen de zones waarbinnen een karterend booronderzoek wordt geadviseerd is D1 uit de KNA-leidraad karterend booronderzoek. Tenslotte ligt ter hoogte van de begrenzing van deelgebied 1 en 2 het Stationspad, dat een deel van de voormalige Kerke en Lange Stukkenschen Dam volgt, een mogelijke primitieve wal die in de 14e eeuw is aangelegd ter bescherming tegen overstromingen van bouwlanden gedurende het groeiseizoen. Voor het Stationspad en de ernaast gelegen deel van de Kolkse Wetering wordt bij bodemingrepen dieper dan 30 cm een archeologische begeleiding geadviseerd. Het traject van het Stationspad, dat in het plangebied is gelegen heeft een totale lengte van ca. 290 m. Dit advies is overgenomen door de bevoegde overheid, de gemeente Oss. De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar deskundige, Mw. Ir. Mijke Peeters, gemeente Oss. |Laagland Archeologie heeft in oktober en november 2021 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan het Stationskwartier te Ravenstein. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de geplande bouw van nieuwe woningen. Het onderzoek is uitgevoerd conform de protocollen SIKB KNA 4002 en 4003. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Op basis van het bureauonderzoek geldt binnen het plangebied een lage archeologische verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum tot Neolithicum. Mogelijk ligt (net) ten noorden van het plangebied een rivierduin. Als er al een rivierduin binnen het plangebied was, moet deze zijn geërodeerd door de Haren stroomgordel. Daar waar de Haren stroomgordel binnen het plangebied ligt is er een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Late Bronstijd tot Late Middeleeuwen (De Haren stroomgordel in de zuidwesthoek van deelgebied 1, de noordhelft van deelgebied 2 en zuidoosthoek deelgebied 3). De Huisseling-Demen stroomgordel (oostelijk deelgebied 1) en de daarvan afkomstige crevasse die door deelgebied 2 en 3 loopt heeft een hoge archeologische verwachting vanaf de Late IJzertijd tot Late Middeleeuwen. Verder heeft de overstromingsvlakte met kom-op-oeverafzettingen een middelhoge archeologische verwachting vanaf ongeveer 1,0 m -mv voor Late IJzertijd tot Vroege Middeleeuwen en lage archeologische verwachting voor vroegere perioden en een middelhoge archeologische verwachting voor latere perioden. Afgezien dat op basis van historisch kaartmateriaal opgehoogde woonplaatsen en historisch bebouwde erven in deelgebied 1 aanwezig zijn, was het plangebied begin 19e eeuw onbebouwd. Dergelijke woonplaatsen hebben een hoge archeologische verwachting voor de periode Late Middeleeuwen tot Nieuwe tijd. Echter het overgrote deel van het plangebied is in gebruik geweest als bouwland of weiland. Voor deze niet bebouwde delen van het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachting voor de Nieuwe tijd. Tot 1804 werd de Huisselingse Polder waartoe het plangebied behoort alleen beschermd door primitieve wallen die ergens in de 14e eeuw moeten dateren, die vooral de akkers konden beschermen in het groeiseizoen. Het water liep vaak gewoon de dorpen in, waardoor men alleen op de hogere delen boerderijen kon bouwen. Om die reden is de archeologische verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd middelhoog. Ter hoogte van het huidige Stationspad, dat ongeveer de grens vormt tussen deelgebied 1 en 2 staat op de eerste kadastrale kaart (circa 1832) de Kerke en Lange Stukkenschen Dam aangegeven. De Kerke en Lange Stukkenschen Dam vormde toen eveneens een verbinding tussen Deursen en Huisseling. Mogelijk dateert De Kerke en Lange Stukkenschen Dam eveneens uit de 14e eeuw. Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen. Algemeen is een intacte bodemopbouw aangetroffen. Voor meer dan de helft zijn crevasse-op-oeverafzettingen aangetroffen, al dan niet op beddingafzettingen, die in sommige gevallen restgeulafzettingen representeren. Verder is een voornamelijk fining-upward sequentie van oever-op-beddingafzettingen of een doorgaand pakket oeverafzettingen aanwezig. Ook daar zijn in sommige gevallen restgeulafzettingen geconstateerd. De crevasseafzettingen afkomstig van de Huisseling-Demen stroomgordel bevatten archeologische indicatoren die voornamelijk in de periode IJzertijd-Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd te dateren zijn. De oeverafzettingen die voornamelijk afkomstig zijn van de Haren stroomgordel bevatten archeologische indicatoren die te dateren zijn in de periode Late Bronstijd - Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. De meeste archeologische indicatoren bestaande uit aardewerkfragmentjes, tefrietfragmentjes, verbrande leem, baksteen en houtskool zijn aangetroffen in de crevasseafzettingen afkomstig van de Huisseling-Demen stroomgordel en zijn zodoende ergens te dateren in de periode IJzertijd - Nieuwe tijd. Verder zijn in oeverafzettingen, afgedekt met de crevasseafzettingen, archeologische indicatoren bestaande uit verbrande leem en houtskool gevonden, die in de Late Bronstijd tot IJzertijd moeten dateren. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems) voor deellocatie 2. Deellocatie 3 is nog niet voldoende onderzocht door middel van een Inventariserend Veldonderzoek – verkennende fase (IVO-O verkennende fase), terwijl deellocatie 1 nog helemaal niet onderzocht is in een IVO-O verkennende fase. Deellocatie 1 moet nog met een IVO-O verkennende fase worden onderzocht en het overige, nog niet onderzochte deel van deellocatie 3 dient nog met een IVO-O verkennende fase te worden onderzocht (zie Bijlage 19). Omdat er binnen deelgebied 2 een overwegend onverstoorde bodemopbouw, waarbij diverse archeologische indicatoren verspreidt over het terrein zijn aangetroffen, wordt een karterend booronderzoek aanbevolen, afgezien een zone waarvoor wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P) voor deellocatie 2. Daar staan namelijk indicatief twee vindplaatscontouren aangegeven die in ieder geval met grote waarschijnlijkheid dateren vanaf de IJzertijd en ernaast gelegen restgeulzone, die als onderdeel van een vindplaatsensemble kunnen worden gezien. Naast deze vindplaatsen liggen er waarschijnlijk vindplaatsen daterend vanaf de Bronstijd, maar deze konden op basis van het verkennend booronderzoek, dat niet bedoeld is om vindplaatsen in kaart te brengen, niet voldoende in kaart worden gebracht. Het archeologisch niveau waarop resten vanaf de IJzertijd zijn te verwachten, zijn overwegend op 30 à 50 cm -mv aangetroffen binnen deelgebied 2. Resten vanaf de Bronstijd zijn te verwachten vanaf 80 à 130 cm -mv. De zones waar een proefsleuvenonderzoek wordt aanbevolen omvat ongeveer in totaal 6,9 ha. De gehanteerde methode die geadviseerd wordt binnen de zones waarbinnen een karterend booronderzoek wordt geadviseerd is D1 uit de KNA-leidraad karterend booronderzoek. Tenslotte ligt ter hoogte van de begrenzing van deelgebied 1 en 2 het Stationspad, dat een deel van de voormalige Kerke en Lange Stukkenschen Dam volgt, een mogelijke primitieve wal die in de 14e eeuw is aangelegd ter bescherming tegen overstromingen van bouwlanden gedurende het groeiseizoen. Voor het Stationspad en de ernaast gelegen deel van de Kolkse Wetering wordt bij bodemingrepen dieper dan 30 cm een archeologische begeleiding geadviseerd. Het traject van het Stationspad, dat in het plangebied is gelegen heeft een totale lengte van ca. 290 m. Dit advies is overgenomen door de bevoegde overheid, de gemeente Oss. De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar deskundige, Mw. Ir. Mijke Peeters, gemeente Oss. |Laagland Archeologie heeft in oktober en november 2021 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan het Stationskwartier te Ravenstein. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de geplande bouw van nieuwe woningen. Het onderzoek is uitgevoerd conform de protocollen SIKB KNA 4002 en 4003. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Op basis van het bureauonderzoek geldt binnen het plangebied een lage archeologische verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum tot Neolithicum. Mogelijk ligt (net) ten noorden van het plangebied een rivierduin. Als er al een rivierduin binnen het plangebied was, moet deze zijn geërodeerd door de Haren stroomgordel. Daar waar de Haren stroomgordel binnen het plangebied ligt is er een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Late Bronstijd tot Late Middeleeuwen (De Haren stroomgordel in de zuidwesthoek van deelgebied 1, de noordhelft van deelgebied 2 en zuidoosthoek deelgebied 3). De Huisseling-Demen stroomgordel (oostelijk deelgebied 1) en de daarvan afkomstige crevasse die door deelgebied 2 en 3 loopt heeft een hoge archeologische verwachting vanaf de Late IJzertijd tot Late Middeleeuwen. Verder heeft de overstromingsvlakte met kom-op-oeverafzettingen een middelhoge archeologische verwachting vanaf ongeveer 1,0 m -mv voor Late IJzertijd tot Vroege Middeleeuwen en lage archeologische verwachting voor vroegere perioden en een middelhoge archeologische verwachting voor latere perioden. Afgezien dat op basis van historisch kaartmateriaal opgehoogde woonplaatsen en historisch bebouwde erven in deelgebied 1 aanwezig zijn, was het plangebied begin 19e eeuw onbebouwd. Dergelijke woonplaatsen hebben een hoge archeologische verwachting voor de periode Late Middeleeuwen tot Nieuwe tijd. Echter het overgrote deel van het plangebied is in gebruik geweest als bouwland of weiland. Voor deze niet bebouwde delen van het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachting voor de Nieuwe tijd. Tot 1804 werd de Huisselingse Polder waartoe het plangebied behoort alleen beschermd door primitieve wallen die ergens in de 14e eeuw moeten dateren, die vooral de akkers konden beschermen in het groeiseizoen. Het water liep vaak gewoon de dorpen in, waardoor men alleen op de hogere delen boerderijen kon bouwen. Om die reden is de archeologische verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd middelhoog. Ter hoogte van het huidige Stationspad, dat ongeveer de grens vormt tussen deelgebied 1 en 2 staat op de eerste kadastrale kaart (circa 1832) de Kerke en Lange Stukkenschen Dam aangegeven. De Kerke en Lange Stukkenschen Dam vormde toen eveneens een verbinding tussen Deursen en Huisseling. Mogelijk dateert De Kerke en Lange Stukkenschen Dam eveneens uit de 14e eeuw. Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen. Algemeen is een intacte bodemopbouw aangetroffen. Voor meer dan de helft zijn crevasse-op-oeverafzettingen aangetroffen, al dan niet op beddingafzettingen, die in sommige gevallen restgeulafzettingen representeren. Verder is een voornamelijk fining-upward sequentie van oever-op-beddingafzettingen of een doorgaand pakket oeverafzettingen aanwezig. Ook daar zijn in sommige gevallen restgeulafzettingen geconstateerd. De crevasseafzettingen afkomstig van de Huisseling-Demen stroomgordel bevatten archeologische indicatoren die voornamelijk in de periode IJzertijd-Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd te dateren zijn. De oeverafzettingen die voornamelijk afkomstig zijn van de Haren stroomgordel bevatten archeologische indicatoren die te dateren zijn in de periode Late Bronstijd - Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. De meeste archeologische indicatoren bestaande uit aardewerkfragmentjes, tefrietfragmentjes, verbrande leem, baksteen en houtskool zijn aangetroffen in de crevasseafzettingen afkomstig van de Huisseling-Demen stroomgordel en zijn zodoende ergens te dateren in de periode IJzertijd - Nieuwe tijd. Verder zijn in oeverafzettingen, afgedekt met de crevasseafzettingen, archeologische indicatoren bestaande uit verbrande leem en houtskool gevonden, die in de Late Bronstijd tot IJzertijd moeten dateren. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems) voor deellocatie 2. Deellocatie 3 is nog niet voldoende onderzocht door middel van een Inventariserend Veldonderzoek – verkennende fase (IVO-O verkennende fase), terwijl deellocatie 1 nog helemaal niet onderzocht is in een IVO-O verkennende fase. Deellocatie 1 moet nog met een IVO-O verkennende fase worden onderzocht en het overige, nog niet onderzochte deel van deellocatie 3 dient nog met een IVO-O verkennende fase te worden onderzocht (zie Bijlage 19). Omdat er binnen deelgebied 2 een overwegend onverstoorde bodemopbouw, waarbij diverse archeologische indicatoren verspreidt over het terrein zijn aangetroffen, wordt een karterend booronderzoek aanbevolen, afgezien een zone waarvoor wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P) voor deellocatie 2. Daar staan namelijk indicatief twee vindplaatscontouren aangegeven die in ieder geval met grote waarschijnlijkheid dateren vanaf de IJzertijd en ernaast gelegen restgeulzone, die als onderdeel van een vindplaatsensemble kunnen worden gezien. Naast deze vindplaatsen liggen er waarschijnlijk vindplaatsen daterend vanaf de Bronstijd, maar deze konden op basis van het verkennend booronderzoek, dat niet bedoeld is om vindplaatsen in kaart te brengen, niet voldoende in kaart worden gebracht. Het archeologisch niveau waarop resten vanaf de IJzertijd zijn te verwachten, zijn overwegend op 30 à 50 cm -mv aangetroffen binnen deelgebied 2. Resten vanaf de Bronstijd zijn te verwachten vanaf 80 à 130 cm -mv. De zones waar een proefsleuvenonderzoek wordt aanbevolen omvat ongeveer in totaal 6,9 ha. De gehanteerde methode die geadviseerd wordt binnen de zones waarbinnen een karterend booronderzoek wordt geadviseerd is D1 uit de KNA-leidraad karterend booronderzoek. Tenslotte ligt ter hoogte van de begrenzing van deelgebied 1 en 2 het S

    Similar works

    Full text

    thumbnail-image