11 research outputs found

    Opgraving - variant archeologische begeleiding. Aanleg middenspanningskabel in Kloosterburen (gemeente Het Hogeland): Antea Group Archeologie 2021/227

    No full text
    Antea Group projectnummer 461549 Op 20 en 23 april 2020 voerde Antea Group Archeologie een archeologische begeleiding uit aan de Kerkstraat en Damsterweg te Kloosterburen, in de gemeente Het Hogeland. De aanleiding hiervoor was de aanleg van een middenspanningskabel vanaf het transformatorhuisje Kerkstraat 20T, tussen Kerkstraat 20 en 22, in noordelijke richting langs de Damsterweg naar transformatorhuisje Damsterweg 38T. Hierbij zijn twee tracédelen aangelegd in open ontgraving: tussen Kerkstraat 20 en 22 (dorpskern Kloosterburen) en bij Damsterweg 38T (net buiten bebouwde kom Kloosterburen). Bij deze twee locaties bevinden zich twee AMK-terreinen: 5757 en 5085. Beide terreinen zijn planologisch beschermd door middel van het gemeentelijk bestemmingsplan “Kleine kernen”. In de planregels is geen oppervlaktevrijstelling opgenomen (0 m2). Omdat open ontgravingen op bovengenoemde locaties volgens opgaaf niet of nauwelijks leek te overlappen met al bestaande kabelsleuven bestaat kans op het verstoren van archeologische resten (sporen en vondsten).1 Voor de aanleg van de middenspanningskabel is gemiddeld 0,8 m -mv gegraven. De sleufbreedte bedroeg ongeveer 0,4 m. De sleuflengte van de open ontgravingen bij de Kerkstraat en Damsterweg was gezamenlijk circa 30 m. De totale oppervlakte van de open ontgravingen bedroeg daarbij ongeveer 20 m2. Bij genoemde werkzaamheden in open ontgraving wordt de oppervlakte vrijstellingsgrens uit het bestemmingsplan niet overschreden, maar de dieptegrens wel. Daarom is een archeologische begeleiding geadviseerd en uitgevoerd bij beide locaties die in open ontgraving zijn aangelegd. De begeleiding leverde alleen recente verstoringen op, die tot de maximale ontgravingsdiepte van circa 0,8 m beneden het maaiveld zijn aangetroffen. Onder die recente gelaagdheid word ook de vulling van een (sub)recente sloot gerekend. Archeologische waarden (sporen en vondsten) zijn niet waargenomen tijdens dit onderzoek. De verstoringen die in het hele ontgraven deel aanwezig waren, zijn te verklaren door aanwezigheid van ingravingen voor oudere kabels en leidingen. Daarnaast is een ontgravingsdiepte van ongeveer 80 cm beneden het maaiveld ondiep als het gaat om het aantreffen van archeologische waarden in het terpen- en wierdengebied. Eerdere begeleidingen bij de aanleg van kabels- en leidingen in dit gebied leren ons dat er ook beneden een verstoord pakket nog intacte wierdelagen aanwezig kunnen zijn. Dit is mogelijk ook het geval bij het huidige tracé

    Antea Group Archeologie 2020/243

    No full text
    Antea Group heeft over drie verspreide dagen in (28) januari, (20) februari en (5) maart 2019 een archeologisch inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door middel proefsleuven op een locatie aan de Stitswerderweg te Stitswerd. De directe aanleiding voor het onderzoek voor deze begeleiding vormden de werkzaamheden bestaande uit de vervanging van een elektrische laagspanningskabel en de kabel van de openbare verlichting aan de Stitswerderweg te Stitswerd. Hiervoor is in totaal zo’n 30 m tracélengte (inclusief kopgaten) in open ontgraving is aangelegd, verdeeld over zeven werkputten. Voorafgaand aan de opgraving is een quickscan uitgevoerd. Daaruit bleek dat het plangebied zich bevindt op een terrein van zeer hoge archeologische verwachting. Op basis van de verplichting bodemingrepen te laten uitvoeren bij terreinen van hoge archeologische verwachting en overschrijding van de vrijstellingsgrens van 15 m2 bij bodemverstoring, is dit onderzoek uitgevoerd conform KNA 4.1, protocol 4004, en het daartoe opgestelde Programma van Eisen. Hoewel de bodem in zes van de zeven werkputten zodanig was verstoord dat er niet of nauwelijks archeologische waarnemingen in konden worden gedaan, is in werkput 2 een duidelijke archeologische gelaagdheid herkend. In deze werkput zijn aan hand van de profielen drie ophogingsfasen te onderscheiden, die van elkaar gescheiden zijn door oude oppervlakken (loopvlakken). De eerste twee fasen zijn vermoedelijk laatmiddeleeuws. De eerste fase start in de (late) 12e -13e eeuw. Leidend hiervoor is een kogelpotfragment met bezemstreken uit laag S1005. In de lagen die de tweede fase vormen zijn verschillende stukken kogelpotaardewerk aangetroffen die op basis van aardewerkkenmerken niet nader kunnen worden gedetermineerd. Deze lagen zijn echter stratigrafisch jonger. Als bovengrens van de tweede fase kan een datering van 1400 worden gehanteerd, want kogelpotaardewerk bleef in gebruik tot in de 14e eeuw. Fase 3 is stratigrafisch gezien weer later en is mogelijk nog laatmiddeleeuws (na 1400) of kan dateren uit de nieuwe tijd, zo blijkt ook uit de puinspikkels die hierin zijn aangetroffen. Deze laatste fase is ook herkend in twee andere werkputten (put 5 en 7) onder de recente verstoringen. De volledige opbouw van de wierde is niet in beeld gekomen tijdens de opgraving, daarvoor reikten de ontgravingen niet diep genoeg. De gaafheid van de aangetroffen vondsten is redelijk tot goed. Wat betreft de sporen is de bovenkant van de wierde afgetopt. Daar bevinden zich nu (sub)recente bodemverstoringen. Het jongst bewaarde niveau is fase 3. Ook worden de lagen tot zeker 50 cm - mv (in werkput 2) doorworteld en is er sprake van bioturbatie door wormen. Dit heeft tot die diepte nadelige gevolgen voor de conservatie en gaafheid van de antropogene sporen en ook archeologische vondsten. Op basis van eerdere vondsten is de verwachting dat zich onder de laatmiddeleeuwse wierdelagen oudere lagen bevinden die waarschijnlijk ook een redelijk tot goede conservering hebben. De oudste bewoningssporen dateren vermoedelijk uit de Romeinse tijd. De uitgevoerde begeleiding diende om eventueel bij het graafwerk te verstoren archeologische resten te documenteren. Het uitgevoerde onderzoek betreft een opgraving, wat het einde betekent van de AMZ-cyclus (bijlage 2). Derhalve zijn geen nadere adviezen of waarderingen te geven

    Antea Group Archeologie 2021/227

    No full text
    Antea Group projectnummer 461549 Op 20 en 23 april 2020 voerde Antea Group Archeologie een archeologische begeleiding uit aan de Kerkstraat en Damsterweg te Kloosterburen, in de gemeente Het Hogeland. De aanleiding hiervoor was de aanleg van een middenspanningskabel vanaf het transformatorhuisje Kerkstraat 20T, tussen Kerkstraat 20 en 22, in noordelijke richting langs de Damsterweg naar transformatorhuisje Damsterweg 38T. Hierbij zijn twee tracédelen aangelegd in open ontgraving: tussen Kerkstraat 20 en 22 (dorpskern Kloosterburen) en bij Damsterweg 38T (net buiten bebouwde kom Kloosterburen). Bij deze twee locaties bevinden zich twee AMK-terreinen: 5757 en 5085. Beide terreinen zijn planologisch beschermd door middel van het gemeentelijk bestemmingsplan “Kleine kernen”. In de planregels is geen oppervlaktevrijstelling opgenomen (0 m2). Omdat open ontgravingen op bovengenoemde locaties volgens opgaaf niet of nauwelijks leek te overlappen met al bestaande kabelsleuven bestaat kans op het verstoren van archeologische resten (sporen en vondsten).1 Voor de aanleg van de middenspanningskabel is gemiddeld 0,8 m -mv gegraven. De sleufbreedte bedroeg ongeveer 0,4 m. De sleuflengte van de open ontgravingen bij de Kerkstraat en Damsterweg was gezamenlijk circa 30 m. De totale oppervlakte van de open ontgravingen bedroeg daarbij ongeveer 20 m2. Bij genoemde werkzaamheden in open ontgraving wordt de oppervlakte vrijstellingsgrens uit het bestemmingsplan niet overschreden, maar de dieptegrens wel. Daarom is een archeologische begeleiding geadviseerd en uitgevoerd bij beide locaties die in open ontgraving zijn aangelegd. De begeleiding leverde alleen recente verstoringen op, die tot de maximale ontgravingsdiepte van circa 0,8 m beneden het maaiveld zijn aangetroffen. Onder die recente gelaagdheid word ook de vulling van een (sub)recente sloot gerekend. Archeologische waarden (sporen en vondsten) zijn niet waargenomen tijdens dit onderzoek. De verstoringen die in het hele ontgraven deel aanwezig waren, zijn te verklaren door aanwezigheid van ingravingen voor oudere kabels en leidingen. Daarnaast is een ontgravingsdiepte van ongeveer 80 cm beneden het maaiveld ondiep als het gaat om het aantreffen van archeologische waarden in het terpen- en wierdengebied. Eerdere begeleidingen bij de aanleg van kabels- en leidingen in dit gebied leren ons dat er ook beneden een verstoord pakket nog intacte wierdelagen aanwezig kunnen zijn. Dit is mogelijk ook het geval bij het huidige tracé

    Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase waterstofleiding Oostwoldjerweg 25, Nieuw-Scheemda, gemeente Oldambt

    No full text
    De aanleiding voor dit archeologische bureauonderzoek en inventariserende booronderzoek (verkennende fase) is de aanleg van een waterstofleiding en een waterleiding. De geplande werkzaamheden zullen plaatsvinden aan de Oostwoldjerweg te Siddeburen. Met de aanleg van deze leidingen worden de vrijstellingsgrenzen voor de dubbelbestemming Waarde Archeologie overschreden en bestaat de kans dat eventueel in de ondergrond aanwezige archeologische waarden verstoord zullen raken. Conclusies bureauonderzoek. Uit dit bureauonderzoek volgt een midden tot hoge verwachting voor archeologische resten binnen het plangebied. Er is tot op heden relatief weinig archeologisch onderzoek gedaan in de omgeving, maar de resultaten daarvan wijzen erop dat er vooral kans is op het aantreffen van prehistorische resten en archeologische waarden uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Een meer nauwkeurige verwachting voor archeologische waarden in het plangebied kan op dit moment vooral niet worden gegeven omdat de bodemopbouw in het plangebied niet gekend is. Boorkernen afkomstig van de meest nabijgelegen locaties tonen een uiteenlopend beeld van de bodemopbouw en daarmee samenhangend uiteenlopende archeologische verwachting: van laag tot hoog. De (geschiktheid voor bewoning van de) bodem is van groot belang voor het voorspellen van vroegere aanwezigheid van de mens op deze locatie en omdat dit een grote onzekere factor is op dit moment, volgt hieruit logischerwijs dat de bodemopbouw eerst in kaart moet worden gebracht. Daarom werd geadviseerd om een verkennend booronderzoek te laten uitvoeren. Conclusies booronderzoek. Binnen het plangebied bestaat de bodemopbouw over het algemeen en van boven naar beneden uit een bouwvoor, al dan niet gevolgd door een laagje klei, met hieronder veelal een laagje kleiig en humeus zand of zandige en humeuze klei op schoon dekzand. In een aantal boringen is boven de C-horizont nog een rommelige BC-horizont waargenomen. Verder bestaat de ondergrond uit zowel jong als oud dekzand, waarbij het verschil tussen de zanden vaak moeilijk is aan te wijzen. Enkel in boring 09 is een laagje restveen aangetroffen. In de bodem zijn geen (intacte)podzolbodems aangetroffen. Het schone dekzand ligt over het algemeen direct onder de bouwvoor of scherp en erosief onder humeus en kleiig zand / zandige humeuze klei. In een aantal boringen zijn zwakke tekeningen van bodemvorming waargenomen in de vorm van een BC-horizont (boringen 06, 07, 11, 13 en 14). De BC-horizont bevindt zich op een minimale diepte van 0,55 m-mv/ 0,65 m -NAP (boring 06) en een maximale diepte van 0,95 m-mv / 0,95 m -NAP (boring 14). Deze laag maakt echter over het algemeen een rommelige indruk. Daarnaast zijn er nergens archeologische indicatoren (zoals houtskool of vuursteen) aangetroffen. In een enkele boring zijn ook onder de bouwvoor wat brokjes/spikkels baksteen aangetroffen. Het vermoeden bestaat dat ook deze lagen onderdeel zijn van het geroerde pakket. Advisering. Wij adviseren ten aanzien van het omgevingsaspect archeologie om het gehele plangebied vrij te geven ten gunste van de voorgenomen ontwikkeling. Het bovenstaande betreft een selectieadvies. Dit rapport en de adviezen hierin dienen ter beoordeling te worden voorgelegd aan de bevoegde overheid. Het is vervolgens aan de gemeente om op basis van de uitkomsten van dit onderzoek een selectiebesluit te nemen. Zij kan in haar besluit nog afwijken van het hier gestelde selectieadvies. Revisiebeheer. Een eerdere versie van deze rapportage (revisie 00) is voorgelegd aan en beoordeeld door de bevoegde overheid. Deze is akkoord met de bovenstaande advisering (d.d. 11 april 2022). In de onderhavige versie van de rapportage zijn enkele inhoudelijke op- en aanmerkingen verwerkt (die verder geen invloed hebben voor de conclusies en het advies)

    Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase waterstofleiding Oostwoldjerweg 25, Nieuw-Scheemda, gemeente Oldambt

    No full text
    De aanleiding voor dit archeologische bureauonderzoek en inventariserende booronderzoek (verkennende fase) is de aanleg van een waterstofleiding en een waterleiding. De geplande werkzaamheden zullen plaatsvinden aan de Oostwoldjerweg te Siddeburen. Met de aanleg van deze leidingen worden de vrijstellingsgrenzen voor de dubbelbestemming Waarde Archeologie overschreden en bestaat de kans dat eventueel in de ondergrond aanwezige archeologische waarden verstoord zullen raken. Conclusies bureauonderzoek. Uit dit bureauonderzoek volgt een midden tot hoge verwachting voor archeologische resten binnen het plangebied. Er is tot op heden relatief weinig archeologisch onderzoek gedaan in de omgeving, maar de resultaten daarvan wijzen erop dat er vooral kans is op het aantreffen van prehistorische resten en archeologische waarden uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Een meer nauwkeurige verwachting voor archeologische waarden in het plangebied kan op dit moment vooral niet worden gegeven omdat de bodemopbouw in het plangebied niet gekend is. Boorkernen afkomstig van de meest nabijgelegen locaties tonen een uiteenlopend beeld van de bodemopbouw en daarmee samenhangend uiteenlopende archeologische verwachting: van laag tot hoog. De (geschiktheid voor bewoning van de) bodem is van groot belang voor het voorspellen van vroegere aanwezigheid van de mens op deze locatie en omdat dit een grote onzekere factor is op dit moment, volgt hieruit logischerwijs dat de bodemopbouw eerst in kaart moet worden gebracht. Daarom werd geadviseerd om een verkennend booronderzoek te laten uitvoeren. Conclusies booronderzoek. Binnen het plangebied bestaat de bodemopbouw over het algemeen en van boven naar beneden uit een bouwvoor, al dan niet gevolgd door een laagje klei, met hieronder veelal een laagje kleiig en humeus zand of zandige en humeuze klei op schoon dekzand. In een aantal boringen is boven de C-horizont nog een rommelige BC-horizont waargenomen. Verder bestaat de ondergrond uit zowel jong als oud dekzand, waarbij het verschil tussen de zanden vaak moeilijk is aan te wijzen. Enkel in boring 09 is een laagje restveen aangetroffen. In de bodem zijn geen (intacte)podzolbodems aangetroffen. Het schone dekzand ligt over het algemeen direct onder de bouwvoor of scherp en erosief onder humeus en kleiig zand / zandige humeuze klei. In een aantal boringen zijn zwakke tekeningen van bodemvorming waargenomen in de vorm van een BC-horizont (boringen 06, 07, 11, 13 en 14). De BC-horizont bevindt zich op een minimale diepte van 0,55 m-mv/ 0,65 m -NAP (boring 06) en een maximale diepte van 0,95 m-mv / 0,95 m -NAP (boring 14). Deze laag maakt echter over het algemeen een rommelige indruk. Daarnaast zijn er nergens archeologische indicatoren (zoals houtskool of vuursteen) aangetroffen. In een enkele boring zijn ook onder de bouwvoor wat brokjes/spikkels baksteen aangetroffen. Het vermoeden bestaat dat ook deze lagen onderdeel zijn van het geroerde pakket. Advisering. Wij adviseren ten aanzien van het omgevingsaspect archeologie om het gehele plangebied vrij te geven ten gunste van de voorgenomen ontwikkeling. Het bovenstaande betreft een selectieadvies. Dit rapport en de adviezen hierin dienen ter beoordeling te worden voorgelegd aan de bevoegde overheid. Het is vervolgens aan de gemeente om op basis van de uitkomsten van dit onderzoek een selectiebesluit te nemen. Zij kan in haar besluit nog afwijken van het hier gestelde selectieadvies. Revisiebeheer. Een eerdere versie van deze rapportage (revisie 00) is voorgelegd aan en beoordeeld door de bevoegde overheid. Deze is akkoord met de bovenstaande advisering (d.d. 11 april 2022). In de onderhavige versie van de rapportage zijn enkele inhoudelijke op- en aanmerkingen verwerkt (die verder geen invloed hebben voor de conclusies en het advies)

    Antea Group Archeologie 2020/255

    No full text
    (Antea Group projectnummer 431898) Samenvatting Antea Group voerde in de periode van 7 tot en met 10 januari 2019 een archeologische begeleiding uit aan de Tuinders- en Wierdeweg op de wierde te Leermens (gemeente Loppersum). Aanleiding voor het archeologisch onderzoek was de voorgenomen verbetering van het elektriciteitsnetwerk te Leermens . Circa 330 meter van het geplande tracé is aangelegd in open ontgraving en archeologisch begeleid, verdeeld over drie werkputten. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) 4.1., protocol 4004, conform het vooraf opgestelde en door opdrachtgever en de bevoegde overheid goedgekeurde Programma van Eisen (PvE). Veldfase Het in het archeologisch onderzoek aangetroffen pakket wierdelagen dateert uit de late middeleeuwen tot nieuwe tijd. Enkele van de hoogste lagen zijn door het voorkomen van baksteenpuin met zekerheid in de late middeleeuwen tot vroege nieuwe tijd te plaatsen. De dieper gelegen en vondstlozewierdelagen zijn vermoedelijk laatmiddeleeuws. In werkput 3 is een vroeg 20e -eeuws wegverbeteringspakket aangetroffen. Er is een klein aantal vondsten geborgen dat geen gedetailleerde (daterings)informatie oplevert. Het gaat om twee aan elkaar passende fragmenten dierlijk bot (rund) en een wandscherf van een kogelpot. Kogelpotaardewerk stamt uit de middeleeuwen en heeft een vrij ruime omlooptijd: van zo’n 700 tot 1300. Het kogelpotaardewerk is echter aangetroffen in een laag waarin ook fragmenten van baksteen in zijn mogelijke kloostermoppen (bakstenen met een lengtemaat groter dan 32 cm) aangetroffen. Het betreft mogelijk opspit uit een oudere laag. Structuren zijn niet aangetroffen. Het uitgevoerde onderzoek betreft een opgraving variant archeologische begeleiding (KNA protocol 4004, KNA 4.1), wat het einde betekent van de AMZ-cyclus (bijlage 2). Derhalve zijn geen nadere adviezen of waarderingen te geven. Het archeologisch onderzoek heeft de nu verstoorde delen ex situ bewaard en voor de diepere lagen is een behoud in situ gerealiseerd. Hoewel in het onderzochte tracé de bodemopbouw tot zo’n 60-70 cm onder het maaiveld verstoord is, blijkt dat daaronder aangetroffen bewoningslagen uit de nieuwe tijd en wierdelagen uit de late middeleeuwen goed geconserveerd zijn gebleven tot op de bodem van de werkput die zich bevindt op 1m -mv. Op basis van vondsten uit eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek rondom het plangebied is de verwachting dat zich onder de hier aangetroffen lagen oudere lagen bevinden die waarschijnlijk ook een redelijk tot goede conservering hebben. De oudste bewoningssporen dateren vermoedelijk uit de late ijzertijd of Romeinse tijd. Geadviseerd wordt dan ook om bij toekomstige bodemingrepen op deze locatie altijd rekening te houden met de aanwezigheid van intacte wierdelagen op een diepte vanaf 60 cm -mv tot in ieder geval dieper dan 1 m -mv

    Antea Group Archeologie 2020/82

    No full text
    (Antea Group projectnummer 452409) Tussen 15 april en 31 mei 2019 voerde Antea Group een archeologische begeleiding (variant opgraving) uit aan de Damsterkade en omgeving. De aanleiding voor het onderzoek was de vervanging van lagedruk gasleidingen onder het trottoir aan de Petrus Campersingel, Damstersingel, Europaweg, Damsterkade, Oosterkade, Damsterdiep, Gorechtkade, Jan Hissink Jansenstraat, Gerbrand Bakkerstraat, H. A. Kooykerplein en de Ripperdalaan. Het onderzoek vond plaats in het kader van een omgevingsvergunning. Het gedeelte van het tracé aan de Damsterkade en de Oosterkade is onderdeel van bestemmingsplan Binnenstad Oost (AMK-terrein 8789). In dit bestemmingsplan is voor deze zone een dubbelbestemming Archeologie - Waarde 1 opgenomen. De in het bestemmingsplan verankerde vrijstellingsgrens van 30 m2 voor bodemverstoring werd door de werkzaamheden ruimschoots overschreden. Als gevolg daarvan was archeologisch onderzoek door de gemeente in de omgevingsvergunning verplicht gesteld. De open ontgravingen in dit tracédeel zijn daarom archeologisch begeleid conform protocol 4004 (KNA, versie 4.1: opgraving, variant archeologische begeleiding). Tevens is dit onderzoek volledig uitgevoerd volgens het hiervoor opgestelde Programma van Eisen (PvE)1. De open ontgravingen reikten tot een diepte van 1,5 m beneden het maaiveld. De breedte van de sleuf varieerde van 0,5 tot 1 m. Ongeveer 400 m van de werkzaamheden zijn archeologisch begeleid. In dit hele plangebied bevindt zich een pakket opgebracht cunetzand, waaronder een laag aanvullingszand of een geroerd pakket rond de leidingen aanwezig is. In het onderzoeksgebied is nergens de natuurlijke ondergrond aangetroffen. Er waren twee smalle gedeeltes van het bodemprofiel intact, waarin twee profielen zijn gedocumenteerd (profiel 1 en 2). De belangrijkste waarden die tijdens dit onderzoek zijn aangetroffen, zijn de restanten van de 17e eeuwse Steentildwinger en de omringende gracht: een onderdeel van de vestingwerken van Groningen. Hiervan zijn een talud en dempingslagen aangetroffen in de profielen 1 en 2. Het onderzoek heeft geen archeologisch vondstmateriaal opgeleverd. Het uitgevoerde onderzoek betreft een opgraving, wat het einde betekent van de AMZ-cyclus (bijlage 2). Derhalve zijn geen nadere adviezen of waarderingen te geven. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de bodem in elk geval verstoord is tot ten minste een halve meter onder het maaiveld, daaronder bevinden zich op twee locaties restanten van het talud van de Steentildwinger en de gracht die het omringde. In het grootste gedeelte van het tracé in het onderhavige onderzoek is de bodem echter volledig verstoord tot de ontgravingsdiepte (maximaal 1,5 m). Bij toekomstige bodemingrepen is de kans op het aantreffen van archeologie in dit gebied dan ook laag. Het graven van de gracht, in eerste instantie, en later het dempen en droogmaken van de gracht rondom de Steentildwinger kan in verband worden gebracht met respectievelijk verstoorde bodem en opgebrachte grond. Mogelijk zijn archeologische waarden die betrekking hebben op de dwinger zelf (de aarden wal) beter bewaard gebleven

    Erosie-onderzoek op de Grote Houw Oost in het kader van TOPsites

    No full text
    Deze dataset beschrijft de resultaten van het bureau- en veldonderzoek dat is uitgevoerd tussen 2012 en 2014 op de oostelijke helft van de wierde Grote Houw bij Leens. Deze wierde bevat archeologische resten uit de vroege en volle middeleeuwen. Doel van het onderzoek was te onderzoeken hoe intensief de erosieprocessen zijn die deze vindplaats bedreigen. Verschillende technieken werden ingezet om de snelheid van erosie te bepalen, en nieuwe rekenmethodes werden ontwikkeld. Naast informatie over de snelheid van erosie op dit terrein, leverde het veldwerk ook nieuwe informatie op over de opbouw en ouderdom van de wierde, en over de verspreiding van archeologische resten op het terrein

    Erosie-onderzoek op de Grote Houw Oost in het kader van TOPsites

    No full text
    Grote Houw is één van de vier locaties waar inhet kader van het TOPsites project onderzoek isuitgevoerd naar de snelheid van erosie. Doel wasom te proberen vast te stellen hoe snel op dezelocatie erosie plaatsvindt. Bijkomende doelenwaren (1) om te testen welke methodes hetmeest geschikt zijn in een dergelijke context omerosiesnelheden te meten en (2) om te onderzoekenin hoeverre erosie schade toebrengt aande archeologische vindplaats.Grote Houw – een terrein van zeer hoge archeologischewaarde – bevat een deel van eencomplexe dubbelwierde. De verschillendemethodes die werden getest voor het meten vande erosiesnelheden gaven variabele resultaten:• Een vergelijking van de maaiveldhoogtesvolgens AHN1, AHN2 en een nieuwe groundbasedLIDAR opname leverde geen duidelijkbeeld op.• Met booronderzoek zijn aanwijzingen voorerosie gevonden in de vorm van variaties indiktes van de bouwvoor.• Een intensieve veldkartering leverde eenduidelijk beeld van de vondspreiding in relatietot de ligging van de wierde. Er waren echtergeen eenduidige aanwijzingen voor het recentopploegen van vondstmateriaal.• Vijf profielputten werden gegraven om debodemopbouw te bestuderen – met aandachtvoor de dikte van de bouwvoor en het evt.aanwezig zijn van colluvium.• OSL analyses (uit de profielputten) blekenvooral geschikt om erosie- en sedimentatieprocessenop langere tijdschalen teonderzoek. Daarbij was de spreiding aandateringen binnen één monster van groterbelang dan een absolute datering. Demetingen gaven een duidelijk beeld van deontstaansgeschiedenis van de wierde. Erosieof colluviumvorming was niet duidelijk aan tetonen.• Met metingen van de gehaltes aan 137Cs enplutonium in het profiel bleek het welmogelijk om schattingen van erosiesnelhedente maken over de periode van ca. 1960(detonatie van waterstofbommen in deatmosfeer) tot nu. Schatting is dat gedurendedeze 50 jaar maximaal 2 mm/jaar erosie isopgetreden.• De resultaten van 137Cs oppervlaktemetingenwaren op deze locatie niet geschikt om erosievast te stellen

    Erosie-onderzoek op de Grote Houw Oost in het kader van TOPsites

    No full text
    Grote Houw is één van de vier locaties waar inhet kader van het TOPsites project onderzoek isuitgevoerd naar de snelheid van erosie. Doel wasom te proberen vast te stellen hoe snel op dezelocatie erosie plaatsvindt. Bijkomende doelenwaren (1) om te testen welke methodes hetmeest geschikt zijn in een dergelijke context omerosiesnelheden te meten en (2) om te onderzoekenin hoeverre erosie schade toebrengt aande archeologische vindplaats.Grote Houw – een terrein van zeer hoge archeologischewaarde – bevat een deel van eencomplexe dubbelwierde. De verschillendemethodes die werden getest voor het meten vande erosiesnelheden gaven variabele resultaten:• Een vergelijking van de maaiveldhoogtesvolgens AHN1, AHN2 en een nieuwe groundbasedLIDAR opname leverde geen duidelijkbeeld op.• Met booronderzoek zijn aanwijzingen voorerosie gevonden in de vorm van variaties indiktes van de bouwvoor.• Een intensieve veldkartering leverde eenduidelijk beeld van de vondspreiding in relatietot de ligging van de wierde. Er waren echtergeen eenduidige aanwijzingen voor het recentopploegen van vondstmateriaal.• Vijf profielputten werden gegraven om debodemopbouw te bestuderen – met aandachtvoor de dikte van de bouwvoor en het evt.aanwezig zijn van colluvium.• OSL analyses (uit de profielputten) blekenvooral geschikt om erosie- en sedimentatieprocessenop langere tijdschalen teonderzoek. Daarbij was de spreiding aandateringen binnen één monster van groterbelang dan een absolute datering. Demetingen gaven een duidelijk beeld van deontstaansgeschiedenis van de wierde. Erosieof colluviumvorming was niet duidelijk aan tetonen.• Met metingen van de gehaltes aan 137Cs enplutonium in het profiel bleek het welmogelijk om schattingen van erosiesnelhedente maken over de periode van ca. 1960(detonatie van waterstofbommen in deatmosfeer) tot nu. Schatting is dat gedurendedeze 50 jaar maximaal 2 mm/jaar erosie isopgetreden.• De resultaten van 137Cs oppervlaktemetingenwaren op deze locatie niet geschikt om erosievast te stellen
    corecore