188 research outputs found

    People that count : changing savings and credit practices in Ambon, Indonesia = Mensen tellen : veranderende spaar- en kredietpraktijken op Ambon, Indonesie

    Get PDF
    Dit proefschrift gaat over verandering van spaar- en kredietpraktijken van inwoners van het dorp Tulehu, gelegen in het district Centrale Molukken, op het eiland Ambon, Oost-Indonesië. Het boek beschrijft hoe agro-ecologische condities en toenemende geldcirculatie deze praktijken meer of minder direct hebben beïnvloed gedurende de laatste 20 tot 25 jaar. Het hoofddoel van het proefschrift is een bijdrage te leveren aan de politieke en wetenschappelijke discussies over rurale financiering in ontwikkelingslanden op basis van een actor-structuur perspektief en een veldonderzoek op Ambon waarin dit analytisch-methodologisch perspektief is gebruikt. Een tweede doel van het proefschrift is een bijdrage te leveren aan een betere kennis van sociaaleconomische verandering op ruraal Ambon, gedurende de laatste 20 tot 25 jaar. Het proefschrift is een compilatie van vijf artikelen die eerder zijn gepubliceerd in verschillende boeken en een tijdschrift, en twee langere, beschrijvende artikelen die niet eerder zijn gepubliceerd. Zij zijn nu zeven hoofdstukken van dit boek, afzonderlijk en in samenhang te bestuderen vanwege een gemeenschappelijke basis.De Kakofonie over Spaar- en Kredietsystemen als OntwikkelingsinstrumentenDe titel van dit boek verwijst naar deze gemeenschappelijke basis: "People That Count", het gaat om mensen, en hun manieren van 'tenen', van vorm en betekenis geven aan kapitaalsaccumulatie en krediettransacties. Het boek is een kritiek op de politieke en wetenschappelijke discussies over spaar- en kredietsystemen als ontwikkelingsinstrumenten. In deze discussies participeren werknemers van grote, internationale instellingen zoals de Wereld Bank (IBRD), het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereld Voedsel Organisatie (FAO), de Aziatische Ontwikkelingsbank (ADB), Ministeries voor Ontwikkelingssamenwerking, niet-gouvernementele instellingen, consultancy bureaus en universiteiten. Discussies vinden plaats tijdens werkbesprekingen, seminars, via e-mail netwerken, in collegezalen, tijdens veldbezoeken en in wandelgangen naar aanleiding van projectbeschrijvingen, evaluatie-rapporten, wetenschappelijk onderzoek, boeken, tijdschriften, etc. Vele deelnemers aan deze discussies houden onterecht het beeld in stand dat het slechts gaat om financieel- technische kwesties waarbij gezocht moet worden naar de juiste financiële input, technologie of organisatie (zoals een roulerend fonds, een garantie-fonds, groepsleningen, een spaarprogram met een aantrekkelijke rente of het koppelen van inheemse spaargroepen aan officiele banken) om de positie van slachtoffers van economische 'vooruitgang', sociaal-politieke desintegratie en/of ecologische degradatie-processen te kunnen verbeteren.Mijn eerste kritiek op deze discussies is dat in veel gevallen de normatiefpolitieke dimensies van deze technische kwesties niet expliciet worden onderkend of dat 'ontwikkeling' meer of minder impliciet gedefinieërd wordt in termen van toename van geldcirculatie, 'efficiente' financiële bemiddelingsstructuren en economische groei. Deze structuren - veel meer dan het handelend gedrag van (potentiële) clienten - staan centraal in de meeste discussies over het gebruik van spaar- en kredietprogramma's als ontwikkelingsinstrumenten.Mijn tweede punt van kritiek is dan ook dat bij de voortdurende zoektocht naar de juiste financiële input, technologie of organisatie het handelen van dorpelingen, mannen, vrouwen, allochtonen, autochtonen, etc. onterecht als quasi-constante wordt beschouwd. De grote variatie aan voorkeuren en behoeftes op het gebied van sparen en krediet (vaak uitmondend in vormen van zelf-regulering) wordt niet serieus genomen of ontkend.Mijn derde kritiek bouwt hierop voort en stelt dat in de discussies over spaar- en kredietsystemen als ontwikkelingsinstrument te weinig systematisch naar 'contexten' van spaar- en kredietrelaties wordt gekeken. Deze contexten kunnen relationele, sociaal- ruimtelijke en (andere) transactionele contexten zijn, waar spaar- en kredietrelaties onderdeel van zijn of in worden 'opgenomen' zoals: verwantschapsrelaties, vriendschapsbanden, een buurt, een kantoor, koop- en verkooptransacties. Ook normatief-cognitieve en gezagsstructuren (zoals complexe systemen van rechten op grond en bomen, consumptie-standaarden, morele codes over een 'recht op bestaan', commerciële ethiek) kunnen context van spaar- en kredietrelaties vormen. Tenslotte weerspiegelen agro-ecologische condities, fysieke infrastructuur, economische verandering en politiek-bestuurlijke regimes zich in variatie en vormen van spaar- en kredietarrangementen.Het is naar mijn idee niet verwonderlijk dat a-contextuele analyse heeft geleid tot het instandhouden van nogal simpele classificaties (zoals 'informele' versus 'formele' financiële instellingen) en statische visies op instituties danwel institutionele arrangementen met een financiële bemiddelingsfunctie. Mijn vierde bezwaar is dan ook dat hiermee niet alleen handelende mensen (dorpelingen, leden van spaar- en kredietassociaties, cliënten van banken maar ook bankiers, hun employees en superieuren) niet 'in beeld komen' maar ook dat directe danwel indirecte relaties tussen verschillende financiële intermediaren te gemakkelijk worden ontkend.Om de tekortkomingen in discussies over spaar- en kredietsystemen als ontwikkelingsinstrumenten te vermijden, heb ik een actor-structuur perspektief gebruikt bij mijn veldonderzoek op Ambon -- hierbij geinspireerd door de zogenaamde structuratie- theorie van Anthony Giddens (1979) en sociaal-wetenschappelijke studies waarin deze theorie meer of minder expliciet is gebruikt om eigen analytisch-methodologisch kader te scherpen (cf. Benda-Beckmann 1983b, 1989; Long 1989). De structuratie theorie is een formele theorie die menselijk handelen op abstract-theoretische wijze beschrijft. Het centrale en ogenschijnlijk simpele idee is dat menselijk handelen en structuren elkaar veronderstellen: structuren beperken menselijk handelen doch zijn echter ook bronnen (van macht, zingeving en kennis) van dit handelen. Dit betekent dat handelen van actoren tot instandhouding én verandering van structuren leidt. Ik wil nu kort aangeven waarom Ambon als onderzoeksgebied zo bijzonder interessant is en vervolgens de resultaten van mijn onderzoek samenvatten aan de hand van de hoofdstukken van dit boek. Hierbij zijn de structuratie-theorie en zijn conceptuele bouwstenen (actoren, structuren, sociale systemen, sociale integratie en desintegratie) op impliciete danwel speelse wijze gebruikt.Onderzoek op AmbonEr zijn bijzonder weinig sociaal-wetenschappelijke studies verricht over Ambon en de bewoners van dit eiland (Fraassen 1972; Benda-Beekmann 1990a, 1991, 1992) in de post- koloniale geschiedenis. Geen enkele van deze studies heeft rurale financiering als probleemveld of vertrekpunt genomen. Studies over rurale spaar- en kredietsystemen in Indonesië hebben zich meestal geconcentreerd op (delen van) Java (McLeod 1980 en 1991; Moll 1989 en 1995). Hierdoor zijn vele interessante plekken buiten Java die worden gekenmerkt door dramatische veranderingen of lokaal-specifieke condities van financiële landschappen, schaars of niet gedocumenteerd. Eén van die plekken is het eiland Ambon, waar een aantal elkaar versterkende processen hebben plaatsgevonden gedurende de laatste 20 tot 25 jaar, die hebben te maken met geldcirculatie, geldbehoeftes en kredietverstrekking. In het algemeen zijn de mogelijkheden om geld te verdienen enorm toegenomen terwijl verandering van consumptie-standaarden heeft geleid tot een toegenomen behoefte en gebruik van geld. Dorpen en dorpelingen zijn echter niet op gelijke wijze betrokken (geweest) in de algehele toename van de geldcirculatie. Een belangrijke variabele in dit verband is de positie van een bepaalde plaats in zich ontwikkelende regionale transport- en handelsnetwerken.Een andere reden waarom Ambon een bijzonder interessant gebied is om de structuratie van spaar- en kredietarrangementen te bestuderen heeft te maken met de specifieke agro-ecologische condities, de bodemgesteldheid en bossen waar een unieke combinatie van pure zelfvoorzienings- en handelsgewassen groeit. Deze condities hebben de percepties en mogelijkheden van dorpelingen om bepaalde spaar- en kredietafspraken te maken zeer bepaald. In hoge mate verklaren de natuurlijke 'structuren' van Ambon ook de onbedoelde gevolgen en verandering van plannen van de officiele kredietinstellingen die hebben geprobeerd het lot van de rurale bevolking te verbeteren gedurende de laatste 15 jaar.Tenslotte telt het kleine eiland Ambon dat niet groter is dan 800 vierkante kilometer, verschillende religieuze en etnische groepen en gemeenschappen. De meeste Islamitische dorpen bevinden zich op het noordelijk schiereiland terwijl de meeste Christelijke dorpen op het zuidelijk schiereiland liggen. Er zijn ook Christenen en Islamieten die een animistisch geloof onderhouden tijdens vieringen in huis om de voorouders te eren of tijdens andere 'heilige missies', zoals het doden van een inwoner van een naburig dorp die vermeende rechten op bepaalde bomen en grond niet zou hebben gerespecteerd. Ook in etnisch opzicht is Ambon en zijn dorpen op te delen in naast en/of door elkaar wonende gemeenschappen. Ambonezen wonen in één of meer centrale wijken (kampong) met een klein aantal Chinezen, Javanen en/of Sumatraanse winkeliers. Een grote etnische minderheid die traditioneel aan de rand van een dorpsgebied woont, bestaat uit Butonese migranten (afkomstig van het eiland Buton, Zuidoost-Sulawesi). Zij maken ongeveer een derde van de totale rurale bevolking van Ambon uit.Dorpen en dorpelingen zijn op verschillende wijzen betrokken bij en beïnvloed door economische veranderingen, natuurlijke condities en sociaaljuridische structuren. Om inzichten te verschaffen in de gecombineerde effecten van toegenomen geldcirculatie en agro-ecologische condities op het maken van spaar- en kredietarrangementen door Ambonezen en migranten, die 'structureel' verschillende rechten op grond en bomen genieten om een bestaan op te bouwen, heb ik een veldonderzoek gedaan in en vanuit het dorp Tulehu in de periode januari tot mei 1989 en de periode juli 1989 tot mei 1990. Dit dorp is in hoge mate onderdeel geworden van grotere, ruimtelijke processen van commoditisatie en monetarisatie. Tulehu ligt aan de noordoostelijke kust van het eiland Ambon en verbindt Ambon stad met de eilanden Ceram, Haruku, Saparua en Nusalaut. Het is een Islamitisch dorp en telt een handje vol moskeeën, een groot aantal Islamitische klassen voor kinderen en bidgroepen voor volwassenen, en een Islamitische faculteit. Er zijn drie centraal gelegen, oude buurten (waar ook Sumatraanse, Chinese en Javaanse ondernemers wonen en werken), drie Butonese buurten die op enige afstand van de drie centrale buurten zijn gelegen, en twee buurten van gemengde Ambonese-Butonese samenstelling die de ruimtes tussen de Ambonese en Butonese buurten langzamerhand hebben opgevuld. In het nu volgend overzicht van de hoofdstukken die volgen op het inleidend en probleemstellend hoofdstuk 1, wordt uiteengezet wat deze ontwikkelingen en kenmerken hebben betekend voor spaar- en kredietpraktijken van inwoners van Tulehu - meestal voorafgegaan door een aantal methodologische kritieken op de discussie over rurale financiering en ontwikkeling.Hoofdstuk 2 legt uit waarom de relaties tussen bepaalde agro-ecologische condities aan de ene kant, en spaargedrag, krediettransacties en zekerheidsstrategieen aan de andere kant, zo weinig zijn besproken in beleidsdiscussies over agrarisch krediet en rurale financiële markten. Mijn argument is dat dit een gevolg is van een te enge focus van vele deelnemers aan deze discussies op institutionele en instrumentele kwesties. Mijn voorstel is om 'geïntegreerde benaderingen' te ontwikkelen en te kijken naar de invloed van lokaal-specifieke agro-ecologische condities op spaar- en kredietgedrag in een dubbele zin, dat wil zeggen, strict genomen en in relatie tot (veranderende) sociaal- juridische, institutionele en economische contexten. Aan de hand van de casus 'Ambon' worden specifieke antwoorden op deze twee-ledige 'agrarische kwestie' van financiële landschappen gegeven.De bijzondere combinatie van een sago en kruidnagel cultuur heeft geleid tot arbeidsen kredietarrangementen die sterk verschillen van gelijksoortige arrangementen in rijstproducerende gebieden en ook, andere boomculturen, zoals met rubber- en/of kokosbomen. Sago palmbomen kunnen een minimaal bestaan garanderen in termen van voedselzekerheid en behuizing, en volwassen exemplaren kunnen elke dag van het jaar geoogst worden. Kruidnagelen zijn daarentegen een puur handelsgewas met eens per drie of vier jaar een grote oogst, afgewisseld met kleine oogsten. De nietgemechaniseerde oogst van sago en kruidnagel door Ambonezen vereist samenwerking op een ad-hoc basis, waarbij bredere sociale relaties tussen verwanten, buren en vrienden worden gemobiliseerd en gereproduceerd. Als gevolg van een enorme toename van de geldcirculatie en veranderingen van consumptie-standaarden gedurende de laatste twee decennia, hebben Ambonezen minder vaak een beroep gedaan op traditionele vormen van samenwerking bij het verzamelen van voedsel en materiaal om huizen te bouwen. Tegelijkertijd hebben zich nieuwe typen relaties en vormen van samenwerking ontwikkeld, waaronder kredietrelaties tussen Ambonezen en Butonezen, spaar- en kredietassociaties onder verschillende etnische en/of economische segmenten van de dorpssamenleving (zie hoofdstukken 4, 5 en 6), en netwerken van officiële kruidnagelopkopers, Chinese winkeliers, professionele agrarische handelaren en Butonese migranten (zie hoofdstuk 8). Deze processen kunnen gezien worden als voorbeelden van (des)integratie van relaties en sociale systemen (Giddens 1979).Hoofdstuk 3 geeft een meer gedetailleerde en 'fotografische' weergave van 'uitkomsten' van processen van commoditisatie en monetarisatie die het leven van inwoners van Tulehu sterk hebben beïnvloed Verschillende manieren van dorpelingen om geld te verkrijgen en te gebruiken in tijden van enorm toegenomen geldcirculatie en geldbehoeftes worden beschreven. Het hoofdstuk beschrijft hoe de verschillende manieren van verkrijgen en gebruiken van geld in verschillende en veranderende sociale relaties worden weerspiegeld. Deze manieren bevatten ook verschillende wijzen van sparen, krediet opnemen en krediet verlenen. Verschillende casussen uit verschillende sociale domeinen geven aan hoe de betekenis van sparen, lenen en uitlenen uitdrukking is van de type relatie en transactie waarin dit sparen, lenen en uitlenen plaatsvindt.Hoofdstuk 4 vat kort samen in welke verschillende economische subsectoren dorpelingen van Tulehu aktief zijn (geworden), waardoor de betekenis van sago palmbomen als bronnen van voedselzekerheid en behuizing is verminderd en veranderd. Economische verandering in Tulehu heeft niet alleen bankdirecteuren overtuigd om een kantoor te openen in dit dorp vol bedrijvigheid, maar heeft ook -- op directe danwel indirecte wijze -- tot ontwikkeling van verschillende typen van groepsfinanciering en geldbewaarders geleid. Deze typen zijn uitdrukking van en sluiten nauw aan bij illiquiditeitsvoorkeuren, verzekeringsbehoeftes en behoeftes aan kleine leningen. Drie van de meest aansprekende kenmerken van informele financiële systemen zijn hun flexibiliteit, ruimtelijke nabijheid en het feit dat deze 'systemen' helemaal zijn opgezet om in behoeftes van hun gebruikers te voorzien.Om het functioneren van formele financiële programma's te verbeteren wordt voorgesteld om deze en andere kenmerken van informele financiële systemen te imiteren. De casus van een roterend fonds van een bidgroep van vrouwen leert ons echter dat men de betekenis van bestaande, sociale en/of economische relaties als basis van (nieuwe) spaar- en kredietaktiviteiten, niet dient te onderschatten. De vraag is of financiële technologieën of diensten 'weggesneden' kunnen worden van deze relaties om ze daarna te 'enten' op formeel-bureaucratische structuren. 'Informele financiële systemen' (maar ook formele financiële systemen) kunnen niet slechts in termen van technologieën of diensten gedefiniëerd worden. Financiële systemen zijn sociale systemen die in stand worden gehouden door actoren die niet alleen in deze systemen deelnemen maar ook in andere sociale systemen, zoals een etnische gemeenschap, een voorlichtingsprogram, een kantoor, een religieuze groep, een groep van ondernemers. Deze andere systemen beïnvloeden en/of omvatten 'financiële systemen' -- zoals ook getoond in hoofdstukken 5 en 6.Hoofdstukken 5 en 6 zijn 'tweelingen' en geven beiden meer achtergrond en details over spaar- en kredietassociaties in Indonesië en Ambon in het bijzonder. In deze hoofdstukken wordt hiermee een onderdeel van hoofdstuk 4 verder uitgediept alsmede het 'andere vormen van samenwerking' van hoofdstuk 7. Hoofdstuk 5 legt uit waarom de recente lofzang op de roterende spaar- en kredietassociatie (ROSCAs) met grote voorzichtigheid dient te worden opgevat. Het zijn immers niet de zelf-regulerende capaciteiten, de spaaraktiviteiten en de organisatie- talenten van de participanten van deze associaties die worden toegejuicht maar eerder de ROSCA als een model of mechanisme om spaargelden uit rurale gebieden te verzamelen. Om een dergelijk reductionistisch perspektief op de betekenis en dynamiek van ROSCAs te vermijden, stel ik voor om ROSCAs als produkten en producenten van verschillende tijd-ruimtelijke processen van sociale transformatie op te vatten, als flexibele vormen van samenwerking die sociale relaties in veranderende contexten in stand houden en veranderen. Ik benadruk ook dat actor analyse niet 'tussen haakjes' (zie Giddens 1979) gezet kan worden bij een institutionele analyse van ROSCAs (zie Ardener 1964). Men dient de zelf-regulerende capaciteiten van ROSCAs niet te onderschatten: hun deelnemers maken de regels, passen de regels aan en vergelijken de (potentiële) betekenis van ROSCAs met die van andere spaaren kredietarrangementen. Een beschrijving van de verschillende achtergronden en rollen van roterende spaar- en kredietassociaties in Tulehu alsmede het relatief belang van deze associaties in vergelijking met andere arrangementen voor de Sumatraanse gemeenschap van Tulehu, zijn illustraties van mijn argument dat een contextuele analyse van ROSCAs een heel interessante methodologie kan zijn om maatschappelijke veranderingen te onderzoeken en in het bijzonder veranderingen van financiële infrastructuur, financiële behoeftes en rollen van verschillende financiële arrangementen.Hoofdstuk 6 legt uit dat één van de konsekwenties van het gebrek aan een actor perspektief bij de analyse en promotie van ROSCAs als een model of mechanisme, de produktie is van nogal algemene en simplistische ideeën over de betekenis van roterende spaar- en kredietassociaties voor bepaalde groepen of categorieën. Waarschijnlijk het meest dramatische voorbeeld in dit verband betreft vrouwen of precieser: verschillende klassen of categorieën van vrouwen. Mijn casussen van Tulehu tonen aan dat de studie van het gebruik van roterende spaar- en kredietassociaties door vrouwen een heel boeiende doch inspannende methode is om verandering en continuïteit te begrijpen van verschillende sets van relaties - relaties tussen migranten en autochtonen, tussen ambtenaren en burgers en tussen kleine ondernemers en hun verwanten.De eerdere versies van hoofdstukken 7 en 8 waren onderdeel van één essay waarvan de eerste helft een meer algemene en historische achtergrond vormde voor de tweede helft die zich toespitste op coöperaties en de handel in kruidnagelen op Ambon. Hoofdstuk 7 benadrukt dat coöperaties gezien zouden moeten worden als historisch- en lokaal-specifieke produkten. Het preciseren van de essentie van 'de cooperatie' wordt dan ook als dubieus gekwalificeerd en zegt meer over de belangen en ideeën van degenen die hiermee bezig zijn dan over de diverse vormen van samenwerken en de praktijken van managers en leden van coöperaties. Ons beperkt begrip van coöperaties zou enorm verbeterd kunnen worden als we de strijd van verschillende belangengroepen bestuderen die 'coöperaties' gebruiken en zien als een bundel van rechten, privileges en bronnen om verschillende publieke en private doelen na te streven.Hoofdstuk 8 legt uit waarom dorpscoöperaties op de Centrale Molukken er niet in zijn geslaagd om hun officiële mandaat te verwezenlijken: de opkoop van kruidnagelen van boeren tegen een vaste, hoge prijs. Uitzonderlijk grote en standaard krediethoeveelheden die werden verstrekt door de Volksbank van Indonesië (BRI) aan dorpscoöperaties en waren bedoeld om kruidnagelen van boeren op te kopen, hebben dit falen in de hand gewerkt omdat geen rekening werd gehouden met de onregelmatigheid en ruimtelijke variatie van kruidnagelproduktie. Ook het gebrek aan vertrouwen van boeren in overheidscoöperaties in combinatie met hun pre-oogst arrangementen met private opkopers-cum-kredietverschaffers, maakten de missie van de cooperatie vrijwel onmogelijk. Om kruidnagelen te kunnen aanbieden op de veiling van de centrale coöperatie van Ambon stad, gooiden vele voorzitters van dorpscoöperaties het op een accoordje met stedelijke grootwinkeliers. Deze winkeliers zijn hoofdspelers in regionele handelsnetwerken waarin producenten, verschillende directe opkopers en grote stedelijke winkeliers met elkaar zijn verbonden. Een aantal grootwinkeliers is bereid om eigen kruidnagelen op de veiling te brengen op naam van de dorpscoöperatie.Het laatste hoofdst

    When CSR meets plural legal order: can palm oil companies do better than public authorities by committing to zero-deforestation in Indonesia?

    Get PDF
    Corporate Social Responsibility (CSR) has been seen as the manifestation of corporate citizenship or the contribution of corporations as part of society. As such, the initiatives and activities within the scope of CSR are often aimed at contributing to the society’s greater good. However, little has been discussed on the significance and implications of CSR activities in the context of plural, often conflicting, legal orders. This paper discusses a particular case when a CSR initiative overlaps with global private and national public regulations on sustainability. One of the most controversial issues in public and political debates on sustainability is the expansion of palm oil as a global commodity at the expense of forests in Indonesia. The Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) and its standard launched in 2007 is a private multi-stakeholder regulation and was the only regulatory authority at both the global and national level to set rules for sustainable palm oil in palm oil producing countries. This changed when Indonesia, being the largest producer and exporter of palm oil, launched the mandatory Indonesian Sustainable Palm Oil (ISPO) standard in 2011. Palm oil buyers generally demand compliance with the RSPO standard, while Indonesia insists that ISPO is the mandatory standard for palm oil producers in Indonesia. As a result, the regulatory system to govern sustainable palm oil in Indonesia has changed from a singular to a plural system. This plural legal order has become more diversified and complicated when in 2014 four very large palm oil companies committing themselves to zero deforestation production of palm oil through self-regulation and establishing the platform of the Indonesian Palm Oil Pledge (IPOP). Self-regulation is seen as one of the ‘new’ forms of CSR (Auld et al. 2008). The companies’ self-regulation may overlap with the requirements of the RSPO and ISPO. At the same time, their self-regulation may also conflict with the national regulation on plantations, which stipulate that concession holders cannot leave their entitlements idle and must clear the land to plant the oil palm.We analyze the process through which the large palm oil companies promote zero-deforestation and navigate across different regulatory authorities and systems. For this purpose, we use the concept of interlegality (de Sousa-Santos 1987), that refers to interactions between different standards, norms, principles among different legal orders. We also use the concept of governance interactions (Eberlein et al. 2014) to explore whether and how interactions at the actor level can be characterized in terms of competition, cooperation, cooptation or chaos. The paper contributes to policy debate on CSR in plural legal order by reflecting on the inception of the Indonesian Palm Oil Pledge (IPOP) and the interactions of IPOP with Indonesian public authorities, leading to the termination of IPOP. The paper concludes that good intentions of zero-deforestation and sustainability standards of private companies that are stricter than those of public authorities, are not necessarily well accepted by these authorities. On the contrary, collective organization of CSR may be considered a threat to public authorities, certainly when these authorities perceive the standards as influenced by foreign powers and not beneficial for smallholders

    Managing wicked problems in agribusiness: the role of multi-stakeholder engagements in value creation: Editor's Introduction

    Get PDF
    Environmental degradation and biodiversity loss, persisting poverty, a mounting obesity epidemic, food insecurity and the use of biotechnology are all examples of wicked problems faced by agricultural and food organizations. Yet, managers and policy-makers often do not recognize that these problems are “wicked”. Wicked problems have cause-effect relationships that are difficult or impossible to define, cannot be framed and solved without creating controversies among stakeholders and require collective action among societal groups with strongly held, conflicting beliefs and values. In contrast to past research, this Special Issue takes an organizational perspective by tackling three key managerial questions: what is the value of managing wicked problems and engaging with multiple stakeholders? What are the human and organizational resources and the strategic conditions needed to engage with multiple stakeholders effectively? How can multi-stakeholder engagements be undertaken? A world collection of empirical case studies conducted by business, NGO and university leaders tackle these questions. For managers, the Issue offers recent and thought-provoking insights on how to recognize and deal with wicked problems. For academics, it proposes an agenda for addressing the topic and promises to fuel a research and education debate for years to come. Keywords: wicked problems, sustainability; agriculture; Stakeholder Theory; multi-stakeholder initiative

    Coping with the emergence of new sovereignties over sustainability: Dilemmas and decision-making of the Indonesian state in a plural legal order

    Get PDF
    This paper describes how the Indonesian state copes with the emergence of global networks of business and civil society as new sovereigns over sustainability of an economically very important activity on its territory: the production of palm oil. Indonesia is the largest producer and exporter of palm oil in the world and plans to double its current production of Crude Palm Oil by 2020, mainly by expanding palm oil production. Global networks of business and civil society fear that this will lead to further loss of forest, biodiversity and peat soils, and herewith increase of greenhouse gas emissions. Local NGOs and smallholder movements expect that expansion of palm oil production will fuel new land conflicts between communities and plantation companies. To map the plural legal order that has evolved as a result of non-state actors claiming political legitimacy to define sustainability of palm oil production in Indonesia, three types of sovereignties are distinguished (based on Comaroff and Comaroff 2009): sovereignties over territory and its inhabitants, sovereignties over transactional spheres and commodity flows, and sovereignties over people conjoined in faith or culture. To describe the dilemma’s and strategies of the Indonesian state in political decision-making over sustainability in a plural legal order, the concepts of the cunning state (Randeria 2003) and the ecological state (Eckersley 2004) are used, examined and adapted. Our analysis suggests that Indonesian state actors both challenge and reproduce the global sustainability regime framed and dominated by European non-state actors. They do so by competing and cooperating with global private-civil networks and by establishing agreements with other states and intergovernmental agencies

    Trends and challenges for developing next generation of business and finance schemes for smallholders

    Get PDF
    The agriculture sector in Indonesia is experiencing a major transition. While the Indonesian population increased from 206 to 237 million people in the period from 2000 to 2010, the number of smallholders decreased from 31 million in 2003 to 26 million in 2013 (BPS 2014). One important trend that may affect agricultural sector development is the increasing share of older people who are smallholders. The 2013 agricultural census shows that about 12% of smallholders in Indonesia are aged above 65 years, and 60% of the smallholders are above 45 years old (BPS 2014). There are indications that older people will remain in the agricultural sector, as younger people tend to move out to other sectors. Smallholders are aging, and younger people are not interested in farming. The challenge for the Government of Indonesia is to formulate policy options to encourage the next generation of smallholders to stayin the agriculture sector (Ngadi 2014). There are some notable exceptions. For example, in the oil palm sector, the profitability of the crops has attracted new smallholders to cultivate the crop, either by opening new land or converting existing crops into oil palm (Feintrenie et al. 2010). Crops with strong export orientation, such as coffee and cocoa, may follow similar trends

    Parallel development of five partnerships to promote sustainable soy in brazil: solution or part of wicked problems?

    Get PDF
    The central question of this paper is how to understand and characterize the parallel development of global private partnerships and other partnerships at the global level or national level, that all aim to promote sustainability of a global commodity. The aim of this paper is to contribute to the discussion on the role and use of global private partnerships in coping with sustainability as a wicked problem. For this purpose we have constructed and used a theoretical framework on complex decision-making processes with a grounded theory that explains diversity of private governance networks in terms of rivalry and exclusion. Focusing on five partnerships that promote sustainable production of soy in Brazil, the paper concludes that their development is highly interdependent and dialectical. One of the five partnerships is the Round Table on Responsible Soy. Both the start and development of this global private partnership have not ended but fuelled rivalry between different partnerships, herewith reproducing the wickedness of governance of sustainable production of soy. Managing sustainability as a wicked problem requires an understanding of the dialectical development of partnerships. Instead of embracing one partnership as the best or the benchmark, it may be wiser for policymakers to invest in managing interactions and articulating relationships between different partnerships at the global and national level. Key words: Private partnerships, rivalry, wicked problems, sustainable soy, Brazi

    Integrating place-specific livelihood and equity outcomes into global assessments of bioenergy deployment

    Get PDF
    __Abstract__ Integrated assessment models suggest that the large-scale deployment of bioenergy could contribute to ambitious climate change mitigation efforts. However, such a shift would intensify the global competition for land, with possible consequences for 1.5 billion smallholder livelihoods that these models do not consider. Maintaining and enhancing robust livelihoods upon bioenergy deployment is an equally important sustainability goal that warrants greater attention. The social implications of biofuel production are complex, varied and place-specific, difficult to model, operationalize and quantify. However, a rapidly developing body of social science literature is advancing the understanding of these interactions. In this letter we link human geography research on the interaction between biofuel crops and livelihoods in developing countries to integrated assessments on biofuels. We review case-study research focused on first-generation biofuel crops to demonstrate that food, income, land and other assets such as health are key livelihood dimensions that can be impacted by such crops and we highlight how place-specific and global dynamics influence both aggregate and distributional outcomes across these livelihood dimensions. We argue that place-specific production models and land tenure regimes mediate livelihood outcomes, which are also in turn affected by global and regional markets and their resulting equilibrium dynamics. The place-specific perspective suggests that distributional consequences are a crucial complement to aggregate outcomes; this has not been given enough weight in comprehensive assessments to date. By narrowing the gap between place-specific case studies and global models, our discussion offers a route towards integrating livelihood and equity considerations into scenarios of future bioenergy deployment, thus contributing to a key challenge in sustainability sciences
    corecore