72 research outputs found
Op dagen trainingskamp van sporter in buitenland geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting
Samenvatting
Belanghebbende, woonachtig in Nederland, is sporter van beroep en in dienstbetrekking bij sportclub X.
In het jaar 2002 heeft belanghebbende een aantal perioden in het buitenland doorgebracht en daar wedstrijden
gespeeld, waarvan enkele toegankelijk waren voor het publiek. In geschil is het antwoord op de
vraag voor welk gedeelte van het basissalaris belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van
dubbele belasting. Het standpunt van belanghebbende dat hij ook recht heeft op aftrek ter voorkoming
van dubbele belasting voor de dagen dat hij in het buitenland op trainingskamp was, wordt onder verwijzing
naar HR 9 februari 2007, 40.604, NTFR 2007/304, door de rechtbank verworpen. Naar het oordeel
van de rechtbank kan in het genoemde arrest niet de door belanghebbende gegeven uitleg worden begrepen.
Trainingskampen staan immers niet in direct verband met een publieksoptreden, ook al zijn
tijdens de trainingskampen wedstrijden gespeeld en was publiek aanwezig. Nu de inspecteur gelet op
voornoemd arrest een onhoudbaar standpunt had ingenomen, ziet de rechtbank aanleiding de inspecteur
te veroordelen in vergoeding van de werkelijke proceskosten van belanghebbende. Voorts dient de inspecteur,
gelet op de termijnoverschrijding van de bezwaartermijn, aan belanghebbende een vergoeding
voor immateriële schade te betalen
Hoge Raad verwijst zaak over aftrek uitkering aan ANBI-aandeelhouder
Belanghebbende houdt zich bezig met de ontwikkeling en realisatie van woningbouwprojecten. Haar
(middellijk) aandeelhouder is Stichting F. De stichting is een toegelaten instelling als bedoeld in de
Woningwet. De feitelijke werkzaamheden van de stichting bestaan nagenoeg geheel in de verhuur van
woningen in de sociale huursector. Op 29 december 2004 hebben de stichting als ‘ontvanger’ en belanghebbende
als ‘fondswerver’ een schriftelijke ‘overeenkomst tot bestemming gelden’ (met ontbindende
voorwaarde) gesloten. Belanghebbende heeft in 2004 een belastbare winst behaald van € 1.581.117. Op
10 juni 2005 heeft zij dat bedrag op basis van de genoemde overeenkomst overgemaakt aan de stichting.
De door belanghebbende bepleite aftrek van dit bedrag op grond van art. 9, lid 1, letter i, Wet VPB
1969 is door het hof geweigerd. Deze beslissing houdt in cassatie echter geen stand. De Hoge Raad zet
uiteen dat – anders dan het hof heeft geoordeeld – de stichting een het algemeen nut beogende instelling
is. Zij beoogt namelijk, als toegelaten instelling, het algemeen nut en met haar feitelijke werkzaamheden
wordt het algemene belang in minstens gelijke mate gediend als een particulier belang. Voorts oordeelt
de Hoge Raad dat aftrek op de voet van genoemde wetsbepaling slechts mogelijk is voor gelden die zijn
verkregen met werkzaamheden die na een schriftelijke overeenkomst zijn verricht (hier 29 december
2004). Niet is vereist dat het fondswervende karakter van de belastingplichtige voor het publiek kenbaar
is. Dat de belastingplichtige een eigen commercieel doel heeft, staat evenmin aan het fondsverwervende
karakter in de weg. Een (subsidiair) beroep op de giftenaftrek van art. 16 Wet VPB 1969 heeft echter
geen kans van slagen, aldus de Hoge Raad.
(Volgt vernietiging en verwijzing.
2012, 12/00024, (Beroepsvoetballer verricht persoonlijke werkzaamheden tijdens buitelandse trainingskampen)
Belanghebbende is beroepsvoetballer. Hij woonde in het onderhavige jaar in Nederland en was in dienstbetrekking
werkzaam bij A. Uit hoofde van die dienstbetrekking genoot belanghebbende een loon dat
mede bestond uit een basissalaris. In het onderhavige jaar verbleef belanghebbende onder meer in Spanje
en Thailand wegens aldaar georganiseerde trainingskampen. Tijdens die trainingskampen werden
(vriendschappelijke) oefenwedstrijden gespeeld. Die wedstrijden waren toegankelijk voor het publiek. In
geschil is of belanghebbende recht heeft op belastingvrijstelling ter zake van het aan de die trainingskampen
toerekenbare deel van het basissalaris. De rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord,
omdat die trainingskampen, waaronder de bedoelde wedstrijden, waren gericht op training en niet op het
publiek. Daarom heeft belanghebbende geen persoonlijke werkzaamheden als zodanig verricht in Spanje
en Thailand en heeft hij geen recht op de bedoelde belastingvrijstelling. Het hof stelt belanghebbende
echter in het gelijk. Onder verwijzing naar HR 9 februari 2007, nr. 41.478, NTFR 2007/305, oordeelt het
hof dat in de omstandigheden van het geval niet anders kan worden geoordeeld dan dat belanghebbende
persoonlijke werkzaamheden als zodanig heeft verricht.
(Hoger beroep gegrond.
VAR-wuo wekt vertrouwen dat inkomsten interim-werkzaamheden winst uit onderneming zijn
Belanghebbende verricht sinds 2003 op onregelmatige basis interim-managementwerkzaamheden in de
gezondheidszorg. Voor 2007 en de daaropvolgende jaren heeft de inspecteur belanghebbende een VAR-wuo
gegeven. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2007 is de inspecteur ervan uitgegaan dat belanghebbende
met de interim-werkzaamheden geen winst uit onderneming (met de daarbij behorende ondernemersfaciliteiten)
geniet. Het hof deelt dat standpunt van de inspecteur, omdat belanghebbende met zijn interimwerkzaamheden
geen ondernemingsrisico heeft gelopen. Niettemin krijgt belanghebbende de ondernemersfaciliteiten.
Belanghebbende mocht volgens het hof namelijk vertrouwen ontlenen aan de afgegeven VARwuo.
(Hoger beroep gegrond.
VAR-wuo voor hockeytrainer
Belanghebbende verleent diensten op het gebied van hockeytraining, coaching en marketing. In 2011 is
belanghebbende onder meer hoofdtrainer van het eerste herenteam van D. Hiertoe hebben belanghebbende
en D in 2010 een overeenkomst van opdracht gesloten. De inspecteur heeft een VAR-loon afgegeven voor de
werkzaamheden die belanghebbende verricht voor D. Volgens hem is sprake van een (fictieve) dienstbetrekking
tussen D en belanghebbende. Belanghebbende stelt dat de inspecteur, net als voor het jaar 2010, een
VAR-wuo had moeten afgeven
2012, 12/01795, (VAR: activiteiten kunnen niet worden aangemerkt als het drijven van een onderneming)
Belanghebbende is in 2007 ingeschreven in Nederland. Hij heeft tot eind mei 2009 in loondienst gewerkt
voor A bv. September 2009 is vennootschap X in het handelsregister van de KvK ingeschreven met onder
andere belanghebbende als vennoot. Belanghebbende heeft een verklaring arbeidsrelatie winst uit onderneming
aangevraagd. De inspecteur heeft een VAR-verklaring resultaat uit overige werkzaamheden verstrekt.
Rechtbank Den Haag heeft de inspecteur opgedragen een beschikking te geven waarbij belanghebbende
een VAR-verklaring winst uit onderneming wordt verstrekt. Het hof oordeelt dat belanghebbende
geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt waaruit volgt dat hij recht heeft op de
door hem verzochte verklaring. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zodanig heeft geïnvesteerd in
gereedschappen, speciale werkkleding en een auto, zich heeft georganiseerd en zelfstandigheid bezit om
te kunnen worden aangemerkt als ondernemer in de zin van de Wet IB 2001. Hij heeft in feite alleen A bv
als opdrachtgever. Zijn huidige positie verschilt niet wezenlijk van zijn positie als werknemer. Van een
verzekering voor het niet juist vervullen van de opgedragen werkzaamheden is niet gebleken. Het hof
oordeelt voorts dat voldoende samenwerking tussen en organisatiegraad van de vennoten niet aannemelijk
is geworden. De activiteiten van belanghebbende kunnen niet worden aangemerkt als het, al dan niet
in firmaverband, drijven van een onderneming, aldus het hof.
(Hoger beroep gegrond.
Taxation of International Performing Artistes: the problems with Article 17 OECD and how to correct them
This thesis is about the taxation of international performing artistes. Their
performance income is often generated in many countries other than their
country of residence, and this performance income is subject to special tax
treatment. Most countries have followed the OECD recommendation to
tax the performance income of non-resident artistes. Article 17 of the
OECD Model Tax Convention sets aside the normal allocation rules of
Article 7 (Business Profits) and Article 15 (Income from Employment).
The OECD named two reasons for this special treatment of international
artistes: (1) top stars are trying to avoid normal taxation by pretending to
live in tax havens (tax avoidance); and (2) many are not reporting their
foreign performance income in their home country (non-compliance).
With Article 17(2) the tax right for the source country has been extended to
all payments for a performance, not only when made to the artiste but also
to other entities. The OECD believes that taxation at source is a reasonable
measure to ensure that every artiste pays his share of his earnings to the
government.
At the same time, artistes also have to report their foreign earnings and
expenses in their country of residence, which will tax its residents on their
worldwide income. International double taxation is eliminated by either
exempting the foreign income in the country of residence or granting the
artiste a foreign tax credit.
This suggests that the taxation of the performance income of artistes is
balanced, even though it deviates from the normal allocation rules of
Articles 7 and 15. But unfortunately it has also increased the risk of
practical inadequacies, because the taxable base in the country of
performance can be higher than in the residence country, the exchange of
information between countries for these often short-term business
activities has not been developed properly and tax credit problems often
arise in the country of residence. And the artistes in any case end up with
comparatively high advisory costs, in the country of performance as well
as in the country of residence
Ten onrechte intrekking anbi-status voor stichting vergelijkbaar met levensbeschouwelijke/spirituele instelling
__Abstract__
Belanghebbende maakt deel uit van een internationale organisatie. Zij heeft onder meer tot doel informatie-uitwisseling over sociale,
politieke culturele en economische hervormingen van de internationale samenleving. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende een
ideële doelstelling heeft, die vergelijkbaar is met die van een levensbeschouwelijke en/of spirituele instelling. Op grond van haar
statuten beoogt zij rechtstreeks een algemeen belang. Verder oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de
door belanghebbende ontplooide werkzaamheden voor meer dan 90% het algemeen belang dienen. Belanghebbende voldoet derhalve
aan de eisen van een anbi, zoals bedoeld in art. 5b AWR. De inspecteur heeft ten onrechte de anbi-status van belanghebbende per 1
mei 2012 ingetrokken.
(Beroep gegrond.
Red Card Article 17?
In this article, the authors assess the current position regarding the debate over article 17 of the OECD Model (2010) and whether or not the provision should be amended, or even be considered for removal from the OECD Model
- …