Belanghebbende houdt zich bezig met de ontwikkeling en realisatie van woningbouwprojecten. Haar
(middellijk) aandeelhouder is Stichting F. De stichting is een toegelaten instelling als bedoeld in de
Woningwet. De feitelijke werkzaamheden van de stichting bestaan nagenoeg geheel in de verhuur van
woningen in de sociale huursector. Op 29 december 2004 hebben de stichting als ‘ontvanger’ en belanghebbende
als ‘fondswerver’ een schriftelijke ‘overeenkomst tot bestemming gelden’ (met ontbindende
voorwaarde) gesloten. Belanghebbende heeft in 2004 een belastbare winst behaald van € 1.581.117. Op
10 juni 2005 heeft zij dat bedrag op basis van de genoemde overeenkomst overgemaakt aan de stichting.
De door belanghebbende bepleite aftrek van dit bedrag op grond van art. 9, lid 1, letter i, Wet VPB
1969 is door het hof geweigerd. Deze beslissing houdt in cassatie echter geen stand. De Hoge Raad zet
uiteen dat – anders dan het hof heeft geoordeeld – de stichting een het algemeen nut beogende instelling
is. Zij beoogt namelijk, als toegelaten instelling, het algemeen nut en met haar feitelijke werkzaamheden
wordt het algemene belang in minstens gelijke mate gediend als een particulier belang. Voorts oordeelt
de Hoge Raad dat aftrek op de voet van genoemde wetsbepaling slechts mogelijk is voor gelden die zijn
verkregen met werkzaamheden die na een schriftelijke overeenkomst zijn verricht (hier 29 december
2004). Niet is vereist dat het fondswervende karakter van de belastingplichtige voor het publiek kenbaar
is. Dat de belastingplichtige een eigen commercieel doel heeft, staat evenmin aan het fondsverwervende
karakter in de weg. Een (subsidiair) beroep op de giftenaftrek van art. 16 Wet VPB 1969 heeft echter
geen kans van slagen, aldus de Hoge Raad.
(Volgt vernietiging en verwijzing.