16 research outputs found

    Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven

    No full text
    Het proefsleuvenonderzoek in het toekomstige tracé van de rondweg om Wesepe heeft een viertal archeologische vindplaatsen opgeleverd. Vindplaats 1 betreft de randzone van een mogelijke nederzetting die op korte afstand ten zuiden van het onderzoeksgebied heeft gelegen. Deze vindplaats dateert uit de IJzertijd (800-12 v. Chr.) en de vroeg-Romeinse tijd (12 v. Chr. – 70 n. Chr.). De informatiewaarde van deze vindplaats is hoog. Daarnaast zijn de sporen van een redelijke tot goede kwaliteit. Vindplaats 2 bestaat uit een perceelsgreppel en enkele paalsporen, vermoedelijk dateren zij uit de nieuwe tijd (1500 – 1850 n. Chr.) De informatiewaarde is gering en de conserveringstoestand van de sporen is voor het grootste deel slecht. Vindplaats 3 bestaat uit een klein aantal paalkuilen met waarschijnlijk een prehistorische datering. Hoewel de paalkuil die in de proefsleuf werd aangetroffen goed geconserveerd is, worden in de directe omgeving geen noemenswaardige archeologische sporen meer verwacht. Vindplaats 4 betreft waarschijnlijk een ontginningserf uit de late middeleeuwen (1050 – 1500 n. Chr.) tot de nieuwe tijd (1500 – 1850 n. Chr.). Deze vindplaats heeft een hoge informatiewaarde. Daarnaast is de conserveringstoestand van de vindplaats redelijk tot goed te noemen

    Lettele Schotwillemsweg. Inventariserend Veldonderzoek.

    No full text
    De lage tot matige archeologische verwachting, die op basis van de archeologische verwachtingskaart op voorhand aan de locatie was toegekend, kon aan de hand van de onderzoeksresultaten worden bevestigd. De onderzoekslocatie was tot ver in de Middeleeuwen en mogelijk ook daarna in gebruik als vochtig heideveld. Deze heidevelden waren van groot belang voor het middeleeuwse landbouwsysteem. Op de heidevelden werden de plaggen gestoken, die in de potstal van de boerderij werden vermengd met mest van het vee. Dit mengsel werd over de akkergronden uitgespreid, waardoor deze geleidelijk steeds hoger in het omringende landschap kwamen te liggen. Deze middeleeuwse, hoge akkercomplexen worden enken of essen genoemd. De Letteler Enk is een buitengewoon goed voorbeeld van een dergelijk akkercomplex. Daarnaast fungeerden de heidevelden als graasgebied voor de schaapskudden van boeren uit de directe omgeving. Begrazing door schapen zorgde er eveneens voor dat bomen en andere begroeiing op de heide geen kans kregen, waardoor het heideveld in stand bleef. Sporen van bewoning werden niet aangetroffen, ook perifere verschijnselen van nederzettingen ontbraken. De ontginning van de locatie vond mogelijk op zijn vroegst in de late Middeleeuwen, maar waarschijnlijk later plaats. Na de ontginning werd het terrein hoofdzakelijk als akkerland benut. Deze resultaten bevestigen de matige archeologische verwachting van het terrein, die op basis van de verwachtingskaart werd verondersteld. Daarmee kan worden gesteld dat binnen het onderzoeksgebied geen archeologische waarden van belang aanwezig zijn. Daarom bestaan archeologisch gezien geen bezwaren tegen de ontwikkeling van een bedrijventerrein op deze locatie

    Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven

    No full text
    Het proefsleuvenonderzoek op de locatie van de geplande drivingrange in het Essenerveld heeft 5 archeologische vindplaatsen opgeleverd. Vindplaats 1 betreft de randzone van een mogelijke nederzetting die op korte afstand van het onderzoeksgebied heeft gelegen. Deze vindplaats dateert uit de vroege- of midden-ijzertijd (800-250 v. Chr.). De informatiewaarde van deze vindplaats is hoog. Hoewel de aangetroffen sporen van een goede kwaliteit zijn, is de conserveringstoestand van de vindplaats als geheel echter slecht aangezien een groot deel van de vindplaats verstoord is door recente bouwwerkzaamheden. Een groot deel van de vindplaats ligt op de top van de dekzandrug, in de bufferzone van het plangebied. Dit deel zal bij de huidige plannen gespaard blijven en hoeft daarom niet definitief te worden onderzocht. Vindplaats 2 bestaat uit een sloot en enkele paalsporen, vermoedelijk dateren zij uit de nieuwe tijd (1500 – 1850 n. Chr.). Hoogstwaarschijnlijk zijn zij te koppelen aan de perceelsgrens, die is afgebeeld op de kadastrale kaart van 1832 en de bonnekaarten van 1900. De informatiewaarde van de sporen is gering. Tevens is de conserveringstoestand van de sporen voor het grootste deel slecht, behalve van de sloot zelf. Deze vindplaats zal bij de huidige ontwikkelingsplannen gespaard blijven omdat het zuidelijke deel van het plangebied opgehoogd zal worden in plaats van afgegraven. Voor vindplaats 3 geldt een sterke indicatie voor vuursteen bewerking in de steentijd (mogelijk laat Mesolithicum 6450-4900 v. Chr., maar waarschijnlijk Neolithicum 5300-2000 v. Chr.). De basis voor deze indicatie is het hier aangetroffen vuursteen materiaal. De conservering van het materiaal is goed en de sporen zijn redelijk geconserveerd, mede doordat de bodemopbouw grotendeels intact is. De informatiewaarde van een intacte vuursteen bewerkplaats is hoog. Indien de geplande werkzaamheden (ten behoeve van nieuwbouw, verandering van het landschap, beplanting of drainages en dergelijke) de aangegeven maximale verstoringsdiepte overschrijden, dient hier definitief archeologisch onderzoek plaats te vinden. Vindplaats 4 bevindt zich op de zuidelijke flank van de dekzandrug in het plangebied. Het betreft nederzettingssporen uit de ijzertijd of Romeinse tijd (800 v. Chr - 450 n. Chr.). Deze vindplaats bestaat uit randverschijnselen van een nederzetting, die vermoedelijk op korte afstand van het onderzoeksgebied heeft gelegen. Hoewel het waarschijnlijk gaat om randverschijnselen van de eigenlijke nederzetting, is de informatiewaarde van de vindplaats middelhoog. De vindplaats levert belangrijke informatie over de aard en de datering van de nederzetting op de flank van de dekzandrug aangrenzend aan het onderzoeksgebied. De conserveringstoestand van de sporen is redelijk tot goed. Daarom komt deze vindplaats in aanmerking voor een definitief onderzoek, indien de verstoring in dit gebied vindplaats bedreigd. Een gedeelte van deze vindplaats bevindt zich in de bufferzone, die bij de huidige ontwikkelingsplannen niet verstoord zal worden en daarom geen definitief archeologisch onderzoek vereist. Vindplaats 5 bevat nederzettingssporen uit de late bronstijd (1100 - 800 v. Chr.). Het betreft 2 paalkuilen in het zuidelijke deel van werkput 12. Op basis van het identieke vondstmateriaal dat uit deze kuilen is verzameld is het aannemelijk dat deze sporen behoren tot een structuur, een (bij-)gebouw van een nederzetting, die zich in de nabije omgeving van de werkput bevindt. Indien de graafwerkzaamheden vindplaats zullen bedreigen, komt deze vindplaats in aanmerking voor definitief archeologisch onderzoek. Hier is relatief veel goed geconserveerd vondstmateriaal verzameld. Behalve de goede conservering van het aangetroffen materiaal en de paalsporen is ook de hoge informatiewaarde van belang voor de hoge waardering van de vindplaats

    Graven onder de Wankele Muur. Archeologisch onderzoek op het terrein van het Deken Doyscomplex

    No full text
    Rondom het gebouw van het Deken Doyshuis wordt nieuwbouw geplaatst, waarbij de gevel nadrukkelijk zichtbaar zal blijven. Deze bebouwing wordt om het bodemarchief te sparen niet voorzien van diepe kelders, maar zal zo veel mogelijk op betonplaten worden gefundeerd. Hierdoor kon in de meeste gevallen worden volstaan met een ontgraving van de bovenste 0,5 m, waardoor het dieper liggende bodemarchief in situ kon worden bewaard. Voorafgaand aan en tijdens de bouwwerkzaamheden is daarom een archeologisch onderzoek uitgevoerd dat zich beperkte tot het bovenste sporenvlak, dat als gevolg van de bouwwerkzaamheden zou worden verstoord. Het onderzoek is in drie verschillende korte fasen uitgevoerd. De eerste fase startte op 18 december 2007, de laatste fase werd afgerond op 18 juni 2008. Uit de gegevens die dit onderzoek opleverde ontstaat een gedetailleerd beeld van de inrichting van het terrein rondom het Deken Doyscomplex. Daarnaast zijn meerdere muurfragmenten aangetroffen die aan verschillende fasen van het hoofdgebouw zijn toe te schrijven. In deze rapportage worden de aangetroffen sporen per ontwikkelingsfase beschreven. Omdat slechts de bovenste laag van het bodemarchief is onderzocht, ligt het zwaartepunt van de beschreven ontwikkelingen in de 16de eeuw en later. De oudere sporen liggen namelijk dieper in de bodem en zijn tijdens dit onderzoek niet aan het licht gekomen, met uitzondering van enkele oudere sporen direct aan de Lange Bisschopsstraat. Dit deel was in 2002 al grotendeels onderzocht en voor de fundering van de nieuwbouw was het noodzakelijk dit deel dieper te ontgraven. Hierbij konden de gegevens uit de campagne van 2002 worden aangevuld. De resultaten van het onderzoek in 2002 worden hier niet uitputtend beschreven, alleen de relevante sporen worden behandeld

    Sporen van begijnen of wezen onder het burgerweeshuis aan de Bagijnenstraat in Deventer

    No full text
    Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de binnenplaats van het burgerweeshuis aan de Bagijnenstraat 9-11. Het burgerweeshuis ligt in het bouwblok dat wordt omsloten door de Bagijnenstraat in het noordoosten, de Kuiperstraat in het noordwesten, de Nieuwstraat in het zuidwesten en de Engestraat in het zuidoosten De oudste sporen dateren ongeveer tussen 800 en 950. Het gaat om enkele kuilen en een paalkuil. Deze sporen worden afgedekt door een pakket ophogingslagen zonder bijmenging van baksteen, vermoedelijk een akkerpakket bestaande uit humeuze lagen die ongeveer tussen 950 en 1250 dateren. uit de 13de eeuw dateert een op het terrein aangetroffen haardplaats. uit deze periode zijn verder geen bewoningssporen aangetroffen. De haard wordt afgedekt door een pakket homogene ophogingslagen met baksteenbijmenging. Ook dit pakket duidt op het gebruik van het terrein als akker of tuin. Het pakket dateert tussen 1250 en 1475. Vanaf dat moment worden er meerdere afvalkuilen op het terrein gegraven. Tegelijkertijd veranderde het karakter van de ophogingslagen van sterk gehomogeniseerde horizontale lagen in kleinere, scherp begrensde individueel opgebrachte lagen. Deze fase in de ontwikkeling is toe te schrijven aan het begijnhuis op het perceel. Na circa 1580, toen het complex in gebruik kwam als burgerweeshuis, verloopt de ophoging volgens hetzelfde patroon als in de voorgaande periode. Na grofweg 1575 worden er binnen het opgegraven areaal echter geen afvalkuilen meer gegraven. mogelijk was het terrein in deze fase verhard en werden de afvalkuilen elders gegraven. mogelijk was een bakstenen beerput nog wel tijdens de weeshuisfase in gebruik

    Achterblijvers in de volksverhuizingstijd. Archeologisch onderzoek in het kader van de aanleg van de Zweedse Tunnel, Colmschate (gemeente Deventer)

    No full text
    De oudste sporen binnen het onderzoeksgebied dateren uit de vroege ijzertijd. De vondst van de randgreppel van een langbed en een kuiltje met daarin verbrand aardewerk wijzen op de aanwezigheid van een begraafplaats. Het is niet waarschijnlijk dat deze twee sporen op zichzelf staan. Langbedden zijn over het algemeen onderdeel van grafvelden waar vele generaties lang de overledenen uit de buurt zijn begraven. Het is dan ook waarschijnlijk dat binnen het onderzochte gebied in de vroege ijzertijd meer graven hebben gelegen. Gezien de zeer geringe resterende diepte van de greppel rond het langbed en het dichtbij gelegen kuiltje met aardewerkscherven, is de kans groot dat deze sporen door ploegen of egalisatie volledig zijn verdwenen. De aanwezigheid van een kuil met een kleine hoeveelheid verbrand menselijk bot uit de late ijzertijd of de vroeg-Romeinse tijd ongeveer 15 m ten noorden van het langbed, zou kunnen wijzen op de aanwezigheid van een verstoord crematiegraf. In de vroege ijzertijd zijn een langbed en een kuil met gedeponeerd afval aangelegd. uit de late ijzertijd en de vroeg-Romeinse tijd dateren enkele losse sporen verspreid over het onderzoeksgebied. Waarschijnlijk gaat het om perifere verschijnselen van erven elders op de Colmschater Enk. Ook uit de midden-Romeinse tijd dateren slechts enkele losse sporen. In de gevorderde 2de en de 3de eeuw n. Chr. heeft geen bewoning op het terrein plaatsgevonden. Hoogstens vormde een gedeelte van het onderzochte gebied aan het einde van de 3de eeuw de randzone van een verder weg gelegen woonplaats. Van de 4de tot de 6de eeuw is de vindplaats intensief in gebruik. uit deze periode dateren de drie opgegraven huisplattegronden en verschillende hutkommen. In de 7de eeuw maakt de vindplaats vermoedelijk deel uit van de periferie van de nederzetting in kloosterlanden. Op de vindplaats zijn geen aanwijzingen voor bewoning in de 8ste en 9de eeuw aanwezig. De waterput die in 2003 aan de zweedsestraat werd opgegraven bewijst dat er in het midden van de 9de eeuw in de directe nabijheid wel bewoning moet zijn geweest. De bijbehorende huisplattegrond en/of hutkommen ontbreken vooralsnog. In de 10de eeuw is op het terrein weer een aantal hutkommen in gebruik. mogelijk liggen deze hutkommen aan de rand van een erf waarvan het centrale gebied niet is aangetroffen. Vanaf de 11de eeuw was het gebied niet meer voor bewoning in gebruik. Alle kuilen uit latere periode hebben vermoedelijk te maken met de inrichting van het agrarische landschap. mogelijk stond er in de loop van de nieuwe tijd op enig moment een schaapskooi. Dit technisch complexe onderzoek van een slecht behouden vindplaats heeft belangrijke nieuwe informatie opgeleverd om de ontwikkeling van de boerenerven en hun plaats in het landschap tussen de laat-Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen te kunnen reconstrueren. Ook illustreert het onderzoek dat het bewoningshiaat tussen de 7de en de 10de eeuw een zwart gat in de bewoninggeschiedenis vormt dat in de toekomst alle mogelijke aandacht verdien

    Deventer, Rapportage Archeologie 74

    No full text
    Onderzoeksrappor

    Kapel Kelder Geert Groote Huis AB

    No full text
    Ontgraving van 60 cm beneden keldervloer. Verwachting: Vroegmiddeleeuwse bewoningssporen tot laatmiddeleeuwse bewoning. Resten van de kelder van de voormalige kapel (koorsluiting). Sporen worden tot de diepte van 60 cm beneden de keldervloer gedocumenteerd; verder onaangetast, dus zoveel mogelijk in situ behoud
    corecore