Achterblijvers in de volksverhuizingstijd. Archeologisch onderzoek in het kader van de aanleg van de Zweedse Tunnel, Colmschate (gemeente Deventer)

Abstract

De oudste sporen binnen het onderzoeksgebied dateren uit de vroege ijzertijd. De vondst van de randgreppel van een langbed en een kuiltje met daarin verbrand aardewerk wijzen op de aanwezigheid van een begraafplaats. Het is niet waarschijnlijk dat deze twee sporen op zichzelf staan. Langbedden zijn over het algemeen onderdeel van grafvelden waar vele generaties lang de overledenen uit de buurt zijn begraven. Het is dan ook waarschijnlijk dat binnen het onderzochte gebied in de vroege ijzertijd meer graven hebben gelegen. Gezien de zeer geringe resterende diepte van de greppel rond het langbed en het dichtbij gelegen kuiltje met aardewerkscherven, is de kans groot dat deze sporen door ploegen of egalisatie volledig zijn verdwenen. De aanwezigheid van een kuil met een kleine hoeveelheid verbrand menselijk bot uit de late ijzertijd of de vroeg-Romeinse tijd ongeveer 15 m ten noorden van het langbed, zou kunnen wijzen op de aanwezigheid van een verstoord crematiegraf. In de vroege ijzertijd zijn een langbed en een kuil met gedeponeerd afval aangelegd. uit de late ijzertijd en de vroeg-Romeinse tijd dateren enkele losse sporen verspreid over het onderzoeksgebied. Waarschijnlijk gaat het om perifere verschijnselen van erven elders op de Colmschater Enk. Ook uit de midden-Romeinse tijd dateren slechts enkele losse sporen. In de gevorderde 2de en de 3de eeuw n. Chr. heeft geen bewoning op het terrein plaatsgevonden. Hoogstens vormde een gedeelte van het onderzochte gebied aan het einde van de 3de eeuw de randzone van een verder weg gelegen woonplaats. Van de 4de tot de 6de eeuw is de vindplaats intensief in gebruik. uit deze periode dateren de drie opgegraven huisplattegronden en verschillende hutkommen. In de 7de eeuw maakt de vindplaats vermoedelijk deel uit van de periferie van de nederzetting in kloosterlanden. Op de vindplaats zijn geen aanwijzingen voor bewoning in de 8ste en 9de eeuw aanwezig. De waterput die in 2003 aan de zweedsestraat werd opgegraven bewijst dat er in het midden van de 9de eeuw in de directe nabijheid wel bewoning moet zijn geweest. De bijbehorende huisplattegrond en/of hutkommen ontbreken vooralsnog. In de 10de eeuw is op het terrein weer een aantal hutkommen in gebruik. mogelijk liggen deze hutkommen aan de rand van een erf waarvan het centrale gebied niet is aangetroffen. Vanaf de 11de eeuw was het gebied niet meer voor bewoning in gebruik. Alle kuilen uit latere periode hebben vermoedelijk te maken met de inrichting van het agrarische landschap. mogelijk stond er in de loop van de nieuwe tijd op enig moment een schaapskooi. Dit technisch complexe onderzoek van een slecht behouden vindplaats heeft belangrijke nieuwe informatie opgeleverd om de ontwikkeling van de boerenerven en hun plaats in het landschap tussen de laat-Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen te kunnen reconstrueren. Ook illustreert het onderzoek dat het bewoningshiaat tussen de 7de en de 10de eeuw een zwart gat in de bewoninggeschiedenis vormt dat in de toekomst alle mogelijke aandacht verdien

    Similar works

    Full text

    thumbnail-image