141 research outputs found

    Bladverdroging roos na de oogst

    Get PDF
    Dit rapport beschrijft hoe een oplossing gevonden kan worden voor bladverdroging van roos, door middel van het ontwikkelen van een snijbloemenvoedsel dat deze problemen niet veroorzaakt

    Invloed van licht en CO2 bij Phalaenopsis

    Get PDF
    In de Phalaenopsisteelt in Nederland wordt steeds meer assimilatiebelichting toegepast in de winter. Om de assimilatiebelichting zo effectief mogelijk in te zetten zouden telers langer gedurende de dag willen belichten. Omdat Phalaenopsis een CAM-plant is en ’s nachts CO2 opneemt is de vraag of bij kortere nachten geen nadelige effecten gaan optreden, doordat de plant ‘s nachts mogelijk onvoldoende CO2 op kan nemen die voor de verwerking overdag nodig is

    Mobile light in roses

    Get PDF
    In order to quantify the claimed differences between mobile and static lighting, and to clarify the mechanisms causing these differences, an experiment with rose `First Red¿ was carried out. In a greenhouse compartment half of the area was equipped with mobile lamps, and the other half with static lamps. By mounting the lamps in the centre of the greenhouse, a light gradient was achieved in both treatments. Experimental plots were chosen with daily light integrals of 1 to 3 and 3 to 5 mol m-2 day-1 respectively. A `traditional¿ and a `synchronous¿ (production in flushes) crop were grown. Production and photosynthetic characteristics were measured during the winter season 2003 ¿ 2004. Photosynthetic characteristics were measured in the synchronous crop. With the INTKAM simulation model for rose, production under diverse mobile lighting regimes was predicted. Fresh weight production over the experimental period was higher in the static-light treatment than in the mobile-light treatment for both the traditional as well as the synchronous crop. This was caused by a lower number of stems per plant and a slightly lower weight per stem under mobile lighting. Length of stems was not affected. The light response curves for leaves did not differ between the treatments. Also, the induction of photosynthesis after a simulated light pulse in a cuvette was the same for both treatments. Simulation of the growth of the synchronous crop showed that a different lamp speed or a combination of fixed and moving lamps confirmed the conclusion that mobile lighting did not lead to increased production in comparison with static lighting at similar daily amounts of lamplight

    CompareMS2 2.0: An Improved Software for Comparing Tandem Mass Spectrometry Datasets

    Get PDF
    It has long been known that biological species can be identified from mass spectrometry data alone. Ten years ago, we described a method and software tool, compareMS2, for calculating a distance between sets of tandem mass spectra, as routinely collected in proteomics. This method has seen use in species identification and mixture characterization in food and feed products, as well as other applications. Here, we present the first major update of this software, including a new metric, a graphical user interface and additional functionality. The data have been deposited to ProteomeXchange with dataset identifier PXD034932.publishedVersio

    Screening CAM-fotosynthese Bromelia's

    Get PDF
    De ‘normale’ wijze van CO2-opname bij de meeste planten gebeurt overdag, wanneer er licht is om de opgenomen CO2 door middel van fotosynthese direct om te zetten in suikers. CO2 wordt opgenomen door de huidmondjes, dus is het nodig dat de huidmondjes overdag (als het licht is) open staan. ‘s Nachts zijn de huidmondjes meestal dicht. Via de huidmondjes gaat ook waterdamp naar buiten, de planten verdampen zo overdag veel meer dan ‘s nachts. Een aantal plantenfamilies (Crassulaceae, Bromeliaceae) hebben ook een andere wijze van CO2-opname. In deze planten zijn de huidmondjes ‘s nachts geopend om CO2 op te nemen, wat wordt opgeslagen in de vorm van malaat (appelzuur). Overdag wordt het malaat weer afgebroken tot CO2, en zonder dat het de plant verlaat, direct voor de fotosynthese gebruikt. Zo kan de plant de huidmondjes overdag gesloten houden om de verdamping binnen de perken te houden. Dit mechanisme heet CAM-fotosynthese (Crassulacean Acid Metabolism). Sommige planten kunnen niet anders dan CAM-fotosynthese bedrijven (obligaat CAM), andere plantensoorten kunnen switchen van gewone C3-fotosynthese naar CAM en weer terug (facultatief CAM), afhankelijk van de watervoorziening. Een volledige omschakeling kan echter enkele dagen duren. In de praktijk komt het regelmatig voor dat Bromelia’s die het C3-fotosynthesepad gebruiken naast Bromelia’s staan die het CAM-pad gebruiken. Omdat de een overdag zijn huidmondjes open heeft om CO2 op te nemen en de ander ’s nachts, is kennis van het gebruikte fotosynthesepad bij Bromelia’s nodig om optimaal CO2 te kunnen doseren. Ook bij toepassing van assimilatiebelichting is deze kennis van belang. In de literatuur worden voornamelijk soortechte Bromelia’s behandeld, en van de in de sierteelt gebruikte kruisingen en selecties is vaak niet bekend of deze C3- of CAM-fotosynthese gebruiken. Door een eerste screening van door de Bromelia-kwekers aangegeven soorten is duidelijk geworden welk fotosynthesepad wordt gebruikt bij de geteste soorten. De resultaten blijken in overeenstemming te zijn met wat er in de literatuur bekend was van in de natuur groeiende soorten. Álle geteste Guzmania’s (Ostara, Soledo, Tempo, Torch en minor ‘Rondo’) en Vriesea’s (Astrid, Barbara, Charlotte, Christina, Era, Miranda, Splenriet en x poelmannii) met uitzondering van Vriesea ‘Charlotte’ gebruiken het C3-fotosynthesepad. Het CAMfotosynthesepad wordt gebruikt door Aechmea fasciata ‘Primera’, Aechmea ‘Blue Rain’, Ananas comosus ‘Variegatus’, Billbergia ‘Windii’, Neoregelia carolinae ‘Meyendorffie’, Nidularium billbergioides ‘Criterium’, Tillandsia flabellata en Tillandsia usneoides. Tillandsia cyanea ‘Anita’ blijkt hoofdzakelijk C3-fotosynthse te bedrijven. Mogelijk kan wel facultatief naar CAM-fotosynthese worden overgeschakeld wanneer de teeltomstandigheden anders zijn. Dag en nacht CO2 doseren tot 800 ppm bij obligate CAM-planten laat vooral een verhoging van het malaatgehalte zien bij jonge en halfwas planten

    In Vivo Efficacy of a Cocktail of Human Monoclonal Antibodies (CL184) Against Diverse North American Bat Rabies Virus Variants

    Get PDF
    Following rabies virus (RABV) exposure, a combination of thorough wound washing, multiple-dose vaccine administration and the local infiltration of rabies immune globulin (RIG) are essential components of modern post-exposure prophylaxis (PEP). Although modern cell-culture-based rabies vaccines are increasingly used in many countries, RIG is much less available. The prohibitive cost of polyclonal serum RIG products has prompted a search for alternatives and design of anti-RABV monoclonal antibodies (MAbs) that can be manufactured on a large scale with a consistent potency and lower production costs. Robust in vitro neutralization activity has been demonstrated for the CL184 MAb cocktail, a 1:1 protein mixture of two human anti-RABV MAbs (CR57/CR4098), against a large panel of RABV isolates. In this study, we used a hamster model to evaluate the efficacy of experimental PEP against a lethal challenge. Various doses of CL184 and commercial rabies vaccine were assessed for the ability to protect against lethal infection with representatives of four distinct bat RABV lineages of public health relevance: silver-haired bat (Ln RABV); western canyon bat (Ph RABV); big brown bat (Ef-w1 RABV) and Mexican free-tailed bat RABV (Tb RABV). 42–100% of animals survived bat RABV infection when CL184 (in combination with the vaccine) was administered. A dose-response relationship was observed with decreasing doses of CL184 resulting in increasing mortality. Importantly, CL184 was highly effective in neutralizing and clearing Ph RABV in vivo, even though CR4098 does not neutralize this virus in vitro. By comparison, 19–95% survivorship was observed if human RIG (20 IU/kg) and vaccine were used following challenge with different bat viruses. Based on our results, CL184 represents an efficacious alternative for RIG. Both large-scale and lower cost production could ensure better availability and affordability of this critical life-saving biologic in rabies enzootic countries and as such, significantly contribute to the reduction of human rabies deaths globally

    Bewaring vaste planten : op zoek naar indicatoren voor bewaarbaarheid

    Get PDF
    Veel vaste planten waarvan zomerbloemen worden gesneden, worden in het najaar gerooid en tot het voorjaar bewaard bij 0 - 2°C. Tijdens en na deze bewaring treedt door onbekende oorzaak vaak massale uitval op met als gevolg productieonzekerheid van jaar tot jaar. De vraag is of de bewaarcondities zelf of de conditie van de planten op het moment dat zij de bewaring ingaan van belang is. Er zijn sterke aanwijzingen dat het laatste het geval is, vooral de mate van afrijping. In 2001, 2002 en 2003 is dit in veld- en bewaarproeven nader onderzocht. Met vijf gewassen (Achillea, Delphinium, Helenium, Phlox, Solidago) opgeplant in voorjaar 2001, zijn 25 verschillende combinaties van 5 rooidata in 2001 en 5 plantdata in 2002 gemaakt. Na rooien en voor planten zijn steeds een aantal fysiologische parameters van de overwinterende groeipunten gemeten: ademhaling, suikersamenstelling en brekingsindex. Het bleek dat hoe later gerooid werd, hoe beter de overleving na bewaring was. Er waren geen significante verschillen in ademhaling te meten tussen planten die bewaring goed of slecht overleven, zodat meting van de ademhaling geen betrouwbare meetparameter voor de mate van afrijping is. Bij later rooien nam het totaal aan vrije suikers in de groeipunten sterk toe, maar er werden geen speciale suikers gevormd. Bovendien bleek tijdens de bewaring het gehalte aan vrije suikers sterk aan verandering onderhevig, zodat suikersamenstelling ook niet geschikt is als indicator voor afrijping. Bij later rooien nam ook de brekingsindex van het perssap van de groeipunten toe en deze waarden bleken tijdens de bewaring veel stabieler. In 2002-2003 is de proef herhaald. Daarin werden de voorlopige conclusie uit het seizoen 2001-2002 opnieuw bevestigd. De plantdatum had geen invloed op conditie, het rooitijdstip wel: hoe later gerooid, hoe beter de overleving na bewaring. Bovendien was er een duidelijk verband tussen rooitijdstip en de gemeten brekingsindex: hoe later gerooid, hoe hoger de brekingsindex hoger en hoe hoger de overleving hoger, waarmee de brekingsindex mogelijk een indicator kan zijn voor mate van afrijping. Wel bleken er tussen de verschillende proefjaren verschillen in de hoogte en de mate van toename van de brekingsindex. Bovendien was het verloop van de toename verschillend voor verschillende groepen gewassen: voor Phlox en Achillea was de toename gelijkmatig, terwijl bij Delphinium en Solidago bij de laatste rooidata nog een extra toename optrad, mogelijk onder invloed van een extern signaal. Voor de toepasbaarheid van de brekingsindex als indicator, zal daarom eerst vastgesteld moeten worden in hoeverre de brekingsindex wordt beïnvloed door externe factoren als licht en temperatuur en of de meting bij het totale sortiment toe te passen is of dat er mogelijk plantengroepen zijn die zich anders gedragen
    corecore