2,112 research outputs found

    The Bloomsbury Handbook of the Cultural and Cognitive Aesthetics of Religion

    Get PDF
    The wide range of approaches gathered in this volume makes it indispensable for studying how exactly the much-evoked forces and agencies of sensuality, matter and affect actually affect bodies. It has been often and repeatedly claimed that objects have agency, that religion might be seen as a flow of affective powers through bodies (see, for instance, Donovan O. Schaefer’s book on Religious Affects) – but the question remains open what that would exactly mean. In all their polyphony and discontinuity, the contributions to this volume give much-needed answers to such questions, gained from philological and ethnographic as well as from neuroscientific studies. Filling a lot of gaps, many new questions rise, and the insights into the diverse methods and processes of data collection are useful for ongoing and upcoming studies within the still emerging field of the Aesthetics of Religion.</p

    Nagina Devi

    Get PDF

    De langdurige zeer moeilijke opvoedsituatie, en haar consequenties voor het pedagogisch denken en handelen

    Get PDF
    INLEIDING "Lo, how men blame the gods f From US, they say, comes evil. But through their own perversity, and more than is their due, they meet with sorrow . . ." Met bovenstaande passage van Homerus leidt Chessman zijn "Celi 2455 Death Row" (35) in, en het is om verschillende redenen, dat ook dit boek met deze aanhaling wordt ingeleid. Vooreerst typeren deze woorden van Homerus de in dit boek beschreven situatie. Jonge mensen schuiven de schuld op de wereld van de grote mensen, maar die verklaart, dat zij lijden door eigen schuld en meer dan nodig zou zijn. Het is verontrustend dat een Chessman deze woorden tot de zijne maakt, daarmee een problematiek aansnijdend, waarvoor hij kennelijk geen oplossing heeft gevonden. Binnen het geheel van wat ,,de kinderbescherming" 1 genoemd wordt staan de opvoeders en de jonge mensen voor hetzelfde probleem. De jongeren vragen de opvoeders hen te helpen uit het dilemma te geraken en de opvoeders weten daarmee geen raad, zoals blijkt uit de woorden van de groepsleider die opmerkt: ,,Iedere dag vraagt de jongen of hij goed zijn best heeft gedaan; wat moet ik antwoorden als hij dag-in-daguit onuitstaanbaar is?" En het klinkt door in de woorden van een dertienjarige: ,,Ik weet dat ik tegen de groepsleider heb gescholden, het was zijn schuld niet, maar waarom helpt hij mij niet die ruzies te voorkomen". De tweede reden, waarom wij ons boek openen met een citaat uit Chessman is gelegen in onze overtuiging, dat zijn boeken - wat de bedoeling ervan ook geweest mag zijn - de outsider confronteren met een ongekend zware pedagogische problematiek. Midden in een soortgelijke proble- 1. ,,Kinderbescherming" is een moeilijk hanteerbare term, en wel om de volgende redenen : 1. Alle opvoeding is kinderbescherming, zij het niet in de zin van: veilig stellen. 2. Kinderbescherming is evenzeer maatschappijbescherming. De maatschappijbescherming kan in bepaalde opzichten prioriteit worden verleend boven de opvoeding van de beschermde kinderen of omgekeerd. 3. Kinderbescherming als uitvoering van de kinderwetten en -maatregelen ter bescherming van kinderen ligt in de staatsrechtelijke sfeer en is niet identiek met het werkterrein van de zogenoemde kinderbescherming. 4. in der bescherming als ambtelijk begrip is geen pedagogisch begrip. Verwarring van beide begrippen houdt het gevaar in, dat men kinderbescherming beschouwt als iets anders dan opvoeding van kinderen, namelijk als een aparte opvoeding van apart te plaatsen kinderen. Tevens is bescherming als pedagogisch begrip een facet van het pedagogisch handelen. Ondanks deze bezwaren zal in dit boek wel gesproken moeten worden over ,,de kinderbescherming" hetgeen mogelijk is door het feit, dat ieder wel een vage notie heeft van wat met deze term wordt bedoeld: de wereld waarin mensen en instanties zich - buiten het direct medische - bezighouden met relatiegestoorde kinderen. matiek bevindt men zich eveneens met jonge mensen "following in the footsteps of Chessmann . . ." (35 : 360). Daarom ook worden in wat volgt Chessman's gedachten geregeld benadrukt en uitgewerkt. Het zal in dit boek in eerste instantie niet gaan om de zogenoemde kinderbeschermingsmaatregelen en -instellingen, maar om het leven van de jonge mensen die vallen onder de zorg van de kinderbescherming. In onze wereld van instellingen en instanties is het geen eenvoudige zaak dermate moeilijke, al het regulaire doorkruisende jonge mensen toch als primair te blijven zien, en genoemde instellingen als secundair. ovendien dreigt het gevaar van een al te intellectualistische benadering, die de bedoelde levensproblematiek verschraalt tot object van waarneming, en als gevolg van gebrek aan persoonlijke belangstelling voor het leven van deze moeilijke jeugd, in de observatie blijft steken; en niet als de vertaler van Cesbron's ,,Les innocents de Paris" over deze kinderen kan spreken als over ,,kinderen van mijn hart". Zij die deze woorden wel tot de hunne maken staan voor de vraag, hoe deze jonge mensen te redden uit de molen van noodzakelijke maatregelen en hoe met hen te leven is. In onze samenleving groeien kinderen op van allerlei aard en aanleg. Hun wordt gelegenheid geboden zich te ontwikkelen, aan hen worden eisen gesteld, zij worden in verleidingen gebracht, dit alles in grote verscheidenheid. Spanningen, met welke oorzaak dan ook, die in deze complexe omstandigheden optreden, vinden hun oplossing door inzet van natuurlijke reserves. Of zij lossen zich niet op. Leiden die onopgeloste spanningen tot een in bepaalde mate opvallend gedrag of erger, dan heeft de situatie het karakter van het gewone verloren en zal er worden ingegrepen om op kunstmatige wijze tot oplossing van de spanningen te komen. In de lijn hiervan liggen de verwijdering van school, uit clubs, uit verenigingen en ten slotte ook uit het gezin. Een proces van uitsluiting dat zich evenwel in dezelfde mate, zo niet erger, voortzet binnen de kinderbescherming. Daar heet verwijdering overplaatsing, overplaatsing van het gezin naar een pleeggezin of ,,betrekkelijk" buiten de gewone samenleving naar een tehuis: een nieuw samenleven, waarin het proces zich voor een aantal kinderen voortzet. De zwarte schapen van de "scape goat theory" worden steeds verder van de gewone samenleving weggedreven. Deze verwijdering herhaalt zich soms wel een tiental malen. Tienmaal is het stof van de voeten geschud, zijn de handen in onschuld gewassen; maar. . . deze kinderen hebben nog een leven te leven. Bij elk nieuw begin wordt steeds duidelijker gezegd hoe moeilijk opvoedbaar, hoe zéér moeilijk opvoedbaar zij wel zijn. Van hen zegt Trimbos: en toch worden zij groter, worden volwassen, krijgen werk, trouwen, krijgen kinderen. Maar het Ujn en blijven defecte mensen, bronnen van gevaar in .hun omgeving op het gebied van geestelijke gezondheid (174: 19). Veel in de wereld waarin wij leven gaat gemakkelijk en als vanze1f:Ook in vele gezinnen verloopt de opvoeding van de kinderen gemakkelijk. We zijn geneigd te spreken van gemakkelijke kinderen, maar het is juister te spreken van een gemakkelijke situatie, omdat de wereld rondom meebetrokken is in het gemakkelijk-zijn van deze kinderen. Naarmate de situ- 'atie moeilijker wordt, de betrekking tussen opvoeders en kinderen stroever en meer gespannen wordt, kan gezegd worden dat er sprake is van een moeilijker opvoedingssituatie. En gaapt er tussen opvoeder en kind een schijnbaar onoverbrugbare kloof, dan is de opvoedingssituatie wel een zeer moeilijke geworden, temeer daar de kinderen zich op den duur van de oudere afkeren of zich tegen hem keren. Over de kinderen die in een dergelijke, voortdurend zeer moeilijke opvoedingssituatie leven zal dit boek handelen. Over kinderen die in het algemeen na verloop van tijd naar de zelfkant van het leven zijn gerangeerd en zichzelf daarheen hebben gerangeerd. In dit boek zal, hoewel er parallellen met meisjes zijn, gesproken worden over jongens die bijna zonder uitzondering uiteindelijk terecht komen in een klein aantal inrichtingen. Deze worden wel de eindstations voor de kinderbescherming genoemd. Tegen het woord eindstation worden verontwaardigde bedenkingen ingebracht, omdat het doet denken aan een opberghuis. Hoe groter de verontwaardiging, des te groter waarschijnlijk de vrees, dat aan dit woord de genoemde consequentie inherent is. En niet geheel ten onrechte. De kinderbescherming meende lange tijd dat alieen de werkwijze van de ,,open inrichting" de naam van inrichtingspedagogie mocht dragen. Daarvandaan ook de weerstand bij velen om voor een groep jongens over te gaan tot ,,gesloten inrichtingen"; dat zijn inrichtingen waar de pupillen officiëel niet de gelegenheid hebben naar eigen wens het gebouw of het terrein van de inrichting te verlaten. Weinigen in de kinderbescherming willen in een ,,eindstation3' werkzaam o zijn, omdat het niet meer pedagogisch heet, jongens min of meer afgesloten van de wereld te willen opvoeden. Deze mening moet in bepaalde mate wel reëel genoemd worden, want wat te doen met een huisvol van deze jongens. Er moet wel sprake zijn van een dressuur, een streng regiem, een steeds onderdrukken van negatieve tendenzen in het leven van de groep. En wat z a l ~ e etre verwachten zijn van deze ,,behandeling9' dan een passieve uiterlijke aanpassing. De geslotenheid past in het gevangeniswezeneninde psychiatrische kliniek of -inrichting, zo wordt gezegd. Inderdaad is zo gezien de inrichting geen pedagogische inrichting, maar . . . er dient een oplossing te worden gevonden voor de jongens die niet in staat zijn, in welk sociaal verband ook, een plaats te behouden en zonder ernstige, meestal agressieve conflicten te blijven; met wie het van kwaad tot erger gaat en die hoe langer hoe meer loskomen van en in conflict zijn met de wereld. Uitgaande van de gangbare pedagogieken die de persoonlijke relatie van volwassene en kind als enige basis van het pedagogische aanvaarden, lijkt het onmogelgk te denken aan een ,,pedagogische oplossing". Mijns inziens moet worden uitgegaan van de situationele analyse van de mogelijkheden deze kinderen tot levensrealisering te brengen en vandaaruit tot een formulering te komen van hetgeen onder pedagogie en zo ook onder pedagogiek zal moeten worden verstaan. Het bovenomschreven uitsluitingsproces zal zoveel mogelijk moeten worden voorkomen of eerder worden onderkend en serieus, adequaat de jongere leeftijd, worden ondervangen, zodat volledige afsluiting van de maatschappij geen noodzaak wordt. Of anders moet, in een min of meer gesloten huis, dat wat nodig is worden gerealiseerd, om voor deze jongens opnieuw een zich inleven in de maatschappij te bewerken. Dit vereist inzicht in wat er met de kinderen gaande is, en een duidelijk omlijnd beeld, geaccepteerd door het geheel van de kinderbescherming. Dan zal het moeten-voorkomen-en-onderkennen niet worden gebagatelliseerd tot een het zal nog wel wat meevallen en het ondervangen niet blijven bij een onderschatten van de ernst en een eerst dit en dat nog maar eens proberen zonder daarbij voldoende verantwoord te zijn. Komt de kinderbescherming niet tot dit inzicht en beleid, zoals in vele andere kwesties inzicht en werkmogelijkheden wel zeer ver zijn ontwikkeld, dan zal zij onnodig kostbaar blijven. Omdat het gaat ten koste van het leven van mensen, en omdat blijvende aandacht en ingrijpen van de maatschappij meer geld vraagt dan een wel zeer kostbare maar relatief korte behandeling. Dit boek zal zich zeer specifiek bezighouden met het kostbaarste dat we hebben: het kind; en aldus een pedagogisch probleem, en geen kostenprobleem trachten te beschrijven. Hetgeen niet betekent, dat het in aanmerking nemen van het kostenprobleem de behandeling ,,oneconomisch" zou doen blijken te zijn. Ook de kinderbescherrningsgoden - denkend aan Homerus - aan wie de opvoeding van de zogenoemde zeer moeilijk opvoedbare kinderen is toevertrouwd, hebben tot het schrijven van dit boek geleid. Zij ervaren het probleem maar weten er geen raad mee. Zij uiten de klacht, dat de voor hen gegeven cursussen en de practijk zo weinig met elkaar overeenstemmen, dat zij niet in staat zijn de bestudeerde stof te integreren in hun dagelijks werk. Voor de docent is het noodzakelijk de vakken algemene pedagogiek en inrichtingspedagogiek elkaar te laten doordringen, en de practijk in zijn lessen te integreren. Wanneer de groepsopvoeders van, in het bijzonder, de ,,zeer moeilijk opvoedbaren", naar voren komen met de kritiek dat het gedoceerde met de praktijk in tegenspraak is, wordt de theoreticus genoodzaakt zich af te vragen hoe hun relatie is tot de zogenoemde zeer moeilijk opvoedbaren, en hoe de opvoeder in deze situatie moet handelen. Daarnaast is de integratie van de inrichtingspedagogiek in de algemene pedagogiek niet eenvoudig, omdat vanuit zeer verschillende principia en achtergronden wordt gedacht. De onderhavige kwesties raken de funda- . menten van wat onder pedagogiek, pedagogie, inrichtingspedagogiek en -pedagogie moet worden verstaan. Het is niet juist deze kwesties af te doen met de opmerkingen dat theorie en praktijk toch altijd in een spanning verkeren; dat wetenschap en kunst moeten worden onderscheiden en dat de algemene pedagogiek doelvragen dient te behandelen, terwijl inrichtingspedagogiek toegepaste psychologie is of niet verder kan komen dan een methodeleer. Voor zover dit boek een hypothetisch karakter heeft zou men van een aanvechtbaar element kunnen spreken. Mijns inziens zal evenwel de behandelde stof ondanks een zekere mate van luciditeit niet in alle opzichten het niveau van bewijsbare klaarheid kunnen bereiken, en biijft nadere uitwerking en fundering noodzakelijk. Er behoort binnen het kader van de sociale wetenschappen een ruime mogelijkheid te blijven voor "pilot studies" van een wijsgerig, betogend karakter, omdat de sociale wetenschappen anders blijven steken in een pragmatistisch experimenteel "surn total". Op grond van wat in deze inleiding gezegd werd, meen ik in de litteratuur te moeten nagaan wie gerekend worden tot de zogenoemde zeer moeilijk opvoedbaren; en vervolgens de gangbare opvoeding en behandeling van deze kinderen te moeten bezien. Waarna het - op grond van theoretische vragen en op grond van het feit dat men met de gangbare methodieken in het slop geraakt - gerechtigd lijkt een hypothetisch mensbeeld te formuleren, binnen het kader van een situatiebeschrijving van de ,,zeer moeilijk opvoedbaren". Als tweede gedeelte, gebaseerd op het beschouwend gedeelte, volgt het pedagogisch perspectief, dat naar ik hoop een bijdrage levert tot overbrugging van de kloof die de bedoelde kinderen van ons scheidt, en eveneens tot de discussie over algemeen pedagogische vragen. Het pedagogisch- perspectief centreert zich rond de gedachte, dat, in pedagogische zin, ieder kind adequate relaties moeten worden geboden. Het aanbieden en het adequaat zijn van de relaties sluit ook in zich: het omgrensd en met mate aanbieden, het beperken, het onthouden, het ontzeggen en het beëindigen. En dat er, in orthopedagogische zin, spanning kan zijn tussen ontwikkeling en groei, waarbij wordt aangesloten aan de inhoud die in het eerste deel aan deze twee begrippen is gegeven. In het derde hoofdstuk van het tweede deel zuilen systematisch een aantal te onderscheiden pedagogische en orthopedagogische relaties worden beschreven. Pedagogische relaties zullen worden beschreven, uitgaande van het hypothetisch mensbeeld, omdat dezen de lijn naar de orthopedagogische aanwijzen. Bij deze orthopedagogische relaties, die noodzakelijk zijn door groeistoornissen, zal in het bijzonder.de sociogroepsorthopedagogie worden besproken. Omdat de ontwikkelde pedagogie consequenties heeft voor het pedagogisch denken in het algemeen, worden deze beschouwingen voorafgegaan en besloten met algemeen pedagogische en orthopedagogische beschouwingen

    Estimation of national, regional, and global prevalence of alcohol use during pregnancy and fetal alcohol syndrome: a systematic review and meta-analysis

    Get PDF
    Background Alcohol use during pregnancy is the direct cause of fetal alcohol syndrome (FAS). We aimed to estimate the prevalence of alcohol use during pregnancy and FAS in the general population and, by linking these two indicators, estimate the number of pregnant women that consumed alcohol during pregnancy per one case of FAS. Methods We began by doing two independent comprehensive systematic literature searches using multiple electronic databases for original quantitative studies that reported the prevalence in the general population of the respective country of alcohol use during pregnancy published from Jan 1, 1984, to June 30, 2014, or the prevalence of FAS published from Nov 1, 1973, to June 30, 2015, in a peer-reviewed journal or scholarly report. Each study on the prevalence of alcohol use during pregnancy was critically appraised using a checklist for observational studies, and each study on the prevalence of FAS was critically appraised by use of a method specifi cally designed for systematic reviews addressing questions of prevalence. Studies on the prevalence of alcohol use during pregnancy and/or FAS were omitted if they used a sample population not generalisable to the general population of the respective country, reported a pooled estimate by combining several studies, or were published in iteration. Studies that excluded abstainers were also omitted for the prevalence of alcohol use during pregnancy. We then did country-specifi c randomeff ects meta-analyses to estimate the pooled prevalence of these indicators. For countries with one or no empirical studies, we predicted prevalence of alcohol use during pregnancy using fractional response regression modelling and prevalence of FAS using a quotient of the average number of women who consumed alcohol during pregnancy per one case of FAS. We used Monte Carlo simulations to derive confi dence intervals for the country-specifi c point estimates of the prevalence of FAS. We estimated WHO regional and global averages of the prevalence of alcohol use during pregnancy and FAS, weighted by the number of livebirths per country. The review protocols for the prevalence of alcohol use during pregnancy (CRD42016033835) and FAS (CRD42016033837) are available on PROSPERO. Findings Of 23 470 studies identifi ed for the prevalence of alcohol use, 328 studies were retained for systematic review and meta-analysis; the search strategy for the prevalence of FAS yielded 11 110 studies, of which 62 were used in our analysis. The global prevalence of alcohol use during pregnancy was estimated to be 9·8% (95% CI 8·9–11·1) and the estimated prevalence of FAS in the general population was 14·6 per 10 000 people (95% CI 9·4–23·3). We also estimated that one in every 67 women who consumed alcohol during pregnancy would deliver a child with FAS, which translates to about 119 000 children born with FAS in the world every year. Interpretation Alcohol use during pregnancy is common in many countries and as such, FAS is a relatively prevalent alcohol-related birth defect. More eff ective prevention strategies targeting alcohol use during pregnancy and surveillance of FAS are urgently needed
    corecore