27 research outputs found

    Een archeologische evaluatie en waardering van het Hoogboschveld (Riemst, provincie Limburg)

    Get PDF
    In opdracht van agentschap Onroerend Erfgoed, heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in 2013 een bureauonderzoek en veldwerk uitgevoerd in het kader van een archeologische evaluatie en waardering van het Hoogboschveld in Herderen (gemeente Riemst, provincie Limburg). Doel was het formuleren van aanbevelingen ten aanzien van archeologische bescherming van de site, die resten uit de Romeinse tijd, maar ook uit de middeleeuwen bevat. Het onderzoeksgebied, tussen Genoelselderen en Herderen, is circa 28,4 ha groot en bestaat voornamelijk uit akkerland op de hellingen en een wijngaard en bos op de hoogste delen. Het bureauonderzoek bestond uit een ordening en beschrijving van landschappelijke, archeologische en historische gegevens: literatuur- en bronnenonderzoek, een inventarisatie van archeologische vindplaatsen en amateurcollecties en een luchtfoto onderzoek. Het veldwerk bestond uit verschillende technieken: oppervlaktekartering (fieldwalking), booronderzoek, geofysisch onderzoek (weerstands onderzoek, elektromagnetisch onderzoek, magnetometrisch onderzoek) en proefsleuven. De resultaten worden in dit rapport beschreven. Op grond van de beschermingscriteria komt het noordoostelijk deel van het onderzoeksgebied, met de zeer waarschijnlijke locatie van een hoofdgebouw van een Romeinse villa en daaraan gerelateerde structuren in aanmerking voor de status van archeologisch monument. Het gaat om het bos, een akker direct ten oosten daarvan en de wijngaard. Er is er momenteel onvoldoende informatie voorhanden om tot afdoende uitspraken te komen met betrekking tot het al of niet beschermen van de overige archeologische vindplaatsen en percelen in het onderzoeksgebied

    Archeologische evaluatie en waardering van het Bovenveld (Riemst,provincie Limburg)

    Get PDF
    In opdracht van de Vlaamse Overheid, agentschap Onroerend Erfgoed, heeft RAAP Archeologisch Advies bureau in 2013 een bureauonderzoek en veldwerk uitgevoerd in het kader van een archeologische evaluatie en waardering van het Bovenveld (gemeente Riemst, provincie Limburg). Doel was het formuleren van aanbevelingen ten aanzien van archeologische bescherming van de site, met vondsten uit de Romeinse tijd, maar ook uit de ijzertijd, de middeleeuwen en de nieuwe tijd. Uit die laatste periode zijn resten (musketkogels) gevonden die samenhangen met de enorme slag bij Lafelt uit 1747. Het onderzoeksgebied is circa 36,2 ha groot en bestaat voornamelijk uit grasland en akkerland nabij Lafelt. Het bureauonderzoek bestond uit een ordening en beschrijving van landschappelijke, archeologische en historische gegevens: literatuur- en bronnenonderzoek, alsmede een inventarisatie van archeolo gische vindplaatsen en amateurcollecties. Het veldwerk omvatte verschillende technieken: oppervlaktekartering (fieldwalking), booronderzoek, geofysisch onderzoek (weerstandsonderzoek, elektromagnetisch onderzoek, magnetometrisch onderzoek) en proefsleuven. Op een locatie waar op basis van de oppervlaktekartering en het geofysisch onderzoek sporen uit de Romeinse tijd werden verwacht, is een 180 m lange proefsleuf van circa 2 m breed gegraven. De antropogene sporen concentreren zich in twee zones: een gebied in de zuidelijke helft en een cluster in de noordelijke helft. Op basis van het vondstmateriaal (vooral dakpanresten) dateren vrijwel alle sporen uit de Romeinse tijd. Uitzondering is de weg, die op historische kaarten vanaf 1849 voorkomt. Mogelijk dat de oudste fase van de weg Romeins is, maar dit kan niet worden vastgesteld. De typen sporen, dat wil zeggen greppels, kuilen, paalkuilen, een haardkuil, twee ovens, resten van een muur, een landweg en een grote waterput, duiden op een nederzettingscontext. Er werd gewoond, er werden ovens gebruikt er werd ter plaatse water gewonnen en (uiteindelijk) kwam afval in kuilen terecht. De aanwezigheid van vier parallelle greppels in het zuidelijk deel, de doorsnijding van over 35 door de waterput en de verschillende fasen van de weg duiden op verschillende fasen van de nederzetting. De greppels in het zuiden hebben waarschijnlijk als afbakening gediend. In het noorden zijn dergelijke begrenzingen niet vastgesteld. De aanwezigheid van een stenen gebouw in het zuidelijke deel van de sleuf, de vele dakpanfragmenten uit de sporen, maar ook aan het oppervlak (zie hoofdstuk 7) en de vondst van vijf muntjes op een relatief beperkt oppervlak (zie verder) kunnen duiden op een Romeins villacomplex, gelegen langs de Romeinse weg tussen Maastricht en Tongeren. Dit complex was gelegen op een flauwe zuidelijke helling. Een dergelijke, enigszins beschutte ligging van villas kwam vaker voor in de Romeinse tijd. Het kan echter ook om een kleine vicus gaan. Met een vicus wordt in dit geval een landelijke nederzetting met centrumfuncties met betrekking tot economie, administratie en/of religie bedoeld, dat wil zeggen een urbane component buiten de stad. Op basis van de oppervlaktekartering, het geofysisch onderzoek en de proefsleuf wordt geschat dat de nederzetting dit complex een omvang van circa 480x330 m (144.000 m²) had. Op basis van de vondsten, dateert de vindplaats uit de midden- tot laat-Romeinse tijd. Het is duidelijk dat het deel van het onderzoeksgebied met resten van een Romeinse nederzetting (wellicht villa of kleine vicus) volgens de beschermingscriteria, gehanteerd door de Vlaamse overheid, in aanmerking komt voor een bescherming als archeologische site

    A comparison of customised and prefabricated insoles to reduce risk factors for neuropathic diabetic foot ulceration: a participant-blinded randomised controlled trial.

    Get PDF
    UNLABELLED: BACKGROUND: Neuropathic diabetic foot ulceration may be prevented if the mechanical stress transmitted to the plantar tissues is reduced. Insole therapy is one practical method commonly used to reduce plantar loads and ulceration risk. The type of insole best suited to achieve this is unknown. This trial compared custom-made functional insoles with prefabricated insoles to reduce risk factors for ulceration of neuropathic diabetic feet. METHOD: A participant-blinded randomised controlled trial recruited 119 neuropathic participants with diabetes who were randomly allocated to custom-made functional or prefabricated insoles. Data were collected at issue and six month follow-up using the F-scan in-shoe pressure measurement system. Primary outcomes were: peak pressure, forefoot pressure time integral, total contact area, forefoot rate of load, duration of load as a percentage of stance. Secondary outcomes were patient perceived foot health (Bristol Foot Score), quality of life (Audit of Diabetes Dependent Quality of Life). We also assessed cost of supply and fitting. Analysis was by intention-to-treat. RESULTS: There were no differences between insoles in peak pressure, or three of the other four kinetic measures. The custom-made functional insole was slightly more effective than the prefabricated insole in reducing forefoot pressure time integral at issue (27% vs. 22%), remained more effective at six month follow-up (30% vs. 24%, p=0.001), but was more expensive (UK £656 vs. £554, p<0.001). Full compliance (minimum wear 7 hours a day 7 days per week) was reported by 40% of participants and 76% of participants reported a minimum wear of 5 hours a day 5 days per week. There was no difference in patient perception between insoles. CONCLUSION: The custom-made insoles are more expensive than prefabricated insoles evaluated in this trial and no better in reducing peak pressure. We recommend that where clinically appropriate, the more cost effective prefabricated insole should be considered for use by patients with diabetes and neuropathy. TRIAL REGISTRATION: Clinical trials.gov (NCT00999635). Note: this trial was registered on completion

    Von Suppéstraat Te Drunen

    No full text
    &lt;p&gt; Het onderzoek heeft voor fase 1 aangetoond dat de natuurlijke veldpodzol in het plangebied relatief goed bewaard is gebleven. De relatief intacte bodem is waarschijnlijk te wijten aan de aanwezigheid van veen en een humeus opgebracht pakket uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe Tijd waardoor latere verstoringen zich vooral tot dit ophoogpakket hebben beperkt. In het centrale dele van het plangebied zijn greppels en paalkuilen aangetroffen uit de Nieuwe Tijd die verband houden met ontginningsactiviteiten of oude percelering. Op basis van een waardestelling is deze vindplaats niet-behoudenswaardig en wordt ze vrijgeven. &lt;p&gt;&lt;p&gt; De middelhoge verwachtingswaarde voor archeologische resten uit het Neolithicum uit het bureauonderzoek kon niet bevestigd worden. Het proefsleuvenonderzoek heeft echter een lage dekkingsgraad. Hierdoor is de afwezigheid van vindplaatsen uit het neolithicum niet volledig zeker. Toch wordt voor het gebied ten westen van de Chopinstraat (fase 1) de kans op de aanwezigheid van neolithische resten relatief laag geacht en lijken aanvullende proefsleuven in fase 1 na de sloop van het schoolgebouw weinig zinvol. Indien tijdens de sloop alsnog archeologische resten worden aangetroffen, is de wettelijke meldingsplicht van toepassing. &lt;p&gt;&lt;p&gt; Eventuele resten bevinden zich vermoedelijk eerder naar het oosten waar zich op basis van de huidige gegevens een kleine dekzandkop lijkt te bevinden. Dergelijk koppen vormen een betere locatiekeuze in een overwegend laag en nat gebied. Derhalve blijft voor het gebied ten oosten van de Chopinstraat (fase 2) de middelhoge verwachtingswaarde voor archeologische resten uit het neolithicum uit het bureauonderzoek vooralsnog behouden. Voor fase2 wordt dan ook aangeraden het sleuvenonderzoek volgens het PvE uit te voeren. &lt;p&gt

    Plangebied Heereindsestraat te Beek en Donk, gemeente Laarbeek : archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek, karterende fase

    No full text
    Lit.opg., bijl. en verklarende woordenlijst

    Plangebied gebiedspilot Oirsbeek - Schinnen (locaties te Oirsbeek), gemeente Beekdaelen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek)

    No full text
    In opdracht van Waterschap Limburg heeft RAAP in juli 2019 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd voor de gebiedspilot Oirsbeek – Schinnen (gemeente Beekdaelen). Het betreft een onderzoek naar 3 buffers in Oirsbeek (buffers 18,21 en 22). Buffer 22 is opgedeeld in 2 buffers: buffer 22a en 22b. Bureauonderzoek De buffers bevinden zich op de zuidrand van het plateau van Doenrade, wat sterk aan erosie onderhevig is geweest. In deze hellende afbraakwand hebben zich droogdalen ingesneden. Buffers 18, 21 en 22a bevinden zich in droogdalen. Door de erosie komen oudere Pleistocene en Tertiaire afzettingen relatief dicht nabij het maaiveld voor. Tevens kunnen er ook pakketten verspoelde löss aanwezig zijn. De voorkomende bodems in de buffers zijn dan ook: löss-, tertiair- en terrashellinggronden. In de omgeving van de buffers 21, 22a en 22b komen een aantal archeologische vindplaatsen voor. Het gaat vooral om Romeinse vindplaatsen. Bijzonder is de mogelijke aanwezigheid van een Romeinse villa ten westen van buffer 22b. De buffers hebben sinds de middeleeuwse ontginning deel uitgemaakt van een uitgestrekt akkercomplex ondanks dat hier nog geregeld verspoelingen voorkwamen. De droogdalen in en in de omgeving van het onderzoeksgebied vormden geschikte routes om de hoger gelegen delen van het plateau te bereiken. De Douvergenderweg - direct ten oosten van buffer 21- kreeg door het eeuwenlange gebruik de vorm van een holle weg. Voor de buffers verandert er weinig in de loop van de 20e eeuw. De huidige buffers werden pas in de 21e eeuw aangelegd. Buffers 18 en 22b hebben een lage verwachting op de gemeentelijke verwachtingskaart en hebben op het bestemmingsplan geen archeologische waarde. Volgens het vastgestelde beleid hoeft hier geen nader vervolgonderzoek plaats te vinden. Buffers 21 en 22a hebben op de gemeentelijke verwachtingskaart een middelhoge verwachting en hebben volgens het bestemmingsplan een dubbelbestemming ‘waarde -archeologie 1’. Aangezien de geplande bodemingrepen de vrijstellingsgrens overschrijden, dient een nader archeologisch onderzoek plaats te vinden. Uit het bureauonderzoek blijkt dat deze buffers zich bevinden in een hellend gebied en bovendien ook nog eens in droogdalen. Beide buffers hebben dan ook een lage verwachting voor de aanwezigheid van bewoningssporen (kampement, nederzetting). In de droogdalen kunnen er wel afvaldumps aanwezig zijn die gerelateerd zijn aan bewoning aan de rand van de droogdalen. Aangezien er tot op heden in de directe omgeving van de droogdalen geen vondsten zijn aangetroffen die wijzen op bewoning, is de verwachting op het voorkomen van deze afvaldumps laag. Veldwerk Uit het veldonderzoek blijkt dat buffer 21 in een diep uitgesleten droogdal ligt waar de oudere Maasafzettingen zijn geërodeerd. Vermoedelijk is het droogdal voor een groot deel opgevuld met colluvium. In het colluvium zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor oude bewonings/gebruikhorizonten en zijn ook geen indicatoren vastgesteld voor de aanwezigheid van archeologische resten zoals afvaldumps binnen de diepte van toekomstige verstoringen. Buffer 22a bevindt zich in een parallel gelegen droogdal , maar lager op de helling. Van colluvium lijkt in dit gebied geen sprake. Het gebied is sterk onderhevig geweest aan erosie. Binnen de geplande verstoringsdiepte bevinden zich zeer fijne zanden van vermoedelijk tertiare oorsprong. De erosie heeft eventuele archeologische vindplaatsen geërodeerd. waardoor ook hier geen verder onderzoek aanbevolen wordt. Op grond van het bureau- en verkennend booronderzoek wordt geadviseerd de buffers vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie

    Plangebied Heereindsestraat te Beek en Donk, gemeente Laarbeek; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek, karterende

    No full text
    In opdracht van Dhr. G.M.M. Leenders heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in februari 2007 een bureau- en inventariserend veldonderzoek, karterende fase, uitgevoerd in verband met woningbouw in de gemeente Laarbeek (art. 19.1 procedure). Doel van dit onderzoek was eventueel aanwezige archeologische resten op te sporen en, voorzover mogelijk, een eerste indruk te geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging ervan. Het plangebied bevindt zich op een dekzandrug nabij de Goorloop. Tijdens het booronderzoek zijn in het plangebied verschillende bodemprofielen aangetroffen. In het overgrote deel van het plangebied is een dik humeus antropogeen pakket aangetroffen (mogelijk esdek). De bodems waren overwegend nat, wat op het eerste zicht niet overeenkomt met de verwachte grondwatertrap (VII). In het noordoostelijk deel van het plangebied was het antropogeen dek zeer dun of zelfs afwezig. De bodemprofielen waren hier aanmerkelijk droger dan in het overige deel van het plangebied. Er werd één laatmiddeleeuwse scherf aangetroffen aan de basis van het antropogeen pakket. Er zijn twee mogelijke interpretaties voor de aanwezigheid van natte bodems in het plangebied: 1) Ofwel was de bodem van nature nat en had de aanleg van het antropogeen dek voornamelijk tot doel het plangebied geschikt te maken voor landbouw. De aanwezigheid van een moerige laag en een gebroken podzol duiden er mogelijk op dat het gebied een snelle ophoging heeft gehad. De aangetroffen laat-middeleeuwse scherf verwijst in dit geval dan ook niet naar een vindplaats binnen het plangebied maar eerder op secundair opgebracht materiaal. 2) Het is echter ook mogelijk dat het plangebied van oorsprong droog was maar dat het bodemprofiel door graafwerkzaamheden afgetopt is (mededeling opdrachtgever). Doordat een deel van de bovengrond verdwenen is, ligt het grondwater dichter aan het oppervlak waardoor de bodems natter worden. In dit geval waren de omstandigheden wel gunstige om zich te vestigen in het gebied. Echter, door de graafwerkzaamheden is de kans om archeologische resten nog in situ aan te treffen erg klein. van archeologische resten wordt ten aanzien van het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen

    800 jaar Oisterwijk, 1300 jaar Oost-Tilburg?

    No full text
    In opdracht van de gemeente Oisterwijk heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in 2008 en 2010 nabij het Kerkeind, op het terrein van het klooster Catharinenberg, een archeologische opgraving uitgevoerd. De directe aanleiding voor het onderzoek was de ontwikkeling van het wooncomplex Catharinenberg op deze locatie. Het onderzoek heeft extra belang omdat in 2012 Oisterwijk zijn 800-jarig bestaan viert. Het onderzoeksgebied ligt op de overgang van een dekzandrug naar het beekdal van de Voorste Stroom. Vuurstenen artefacten bevestigen dat al in Steentijd mensen vertoefden aan de rand van de Voorste Stroom. Uit de IJzertijd zijn, behalve diverse fragmenten aardewerk, twee kuilen vastgesteld. Waarschijnlijk lag in het noordoostelijke deel van het onderzoeksgebied of in de directe nabijheid een boerderij. In de Middeleeuwen ontstonden de meeste huidige dorpen en steden. Het in de 12e en 13e eeuw genoemde Oost-Tilburg kwam vermoedelijk overeen met het Kerkeind te Oisterwijk, de omgeving van het onderzoeksgebied. Ondanks de beperkte oppervlakte van de opgraving, zijn met name in het noordoostelijke deel van het onderzoeksgebied diverse bewoningssporen en vondsten aan-getroffen. Deze behoren waarschijnlijk tot een groter nederzettingsareaal en kunnen in verband worden gebracht met (de voorloper van) Oost-Tilburg. De paalkuilen, kuilen en greppels betref-fen de resten van één of meerdere hoeves. Desondanks kon slechts één mogelijke structuur uit de cluster gereconstrueerd worden. Bijzonder zijn vier waterputten die in verband met deze be-woning staan. Het gaat om 3 boomstamwaterputten en een waterput opgebouwd uit kleine (hou-ten) paaltjes. Uit de analyse van het aardewerk blijkt dat het onderzoeksgebied tussen circa 850 en 1100 na Chr. een continue bewoning kende. De bevolking bestond uit een lokale boerengemeenschap. In het relatief open landschap rondom vormden graslanden, akkers en struikheide belangrijke ele-menten. Op de akkers werd tarwe, rogge, vlas, tuinboon en mogelijk ook gerst verbouwd. Voor de veeteelt speelde het beekdal van de Voorste Stroom een belangrijke rol. Dit werd gekenmerkt door nat grasland dat regelmatig werd begraasd of gehooid. Voor het inrichten als grasland ont-stonden waarschijnlijk de eerste greppels in het beekdal. Vanaf de 12e eeuw is in het onderzoeksgebied een verminderde bewoningsintensiteit aanwezig. Aangezien de kerk van Oost-Tilburg al in de 12e eeuw vermeld wordt, is het vrijwel zeker dat de bewoning gewoon doorloopt. Deze sporen bevinden zich waarschijnlijk in de omgeving van het (beperkte) onderzoeksgebied. Omstreeks 1212/1213 stichtte de hertog van Brabant direct ten oosten van Oost-Tilburg de nieuwe vrijheid Oisterwijk. De nieuwe marktplaats en het oude kerkdorp Oost-Tilburg smolten spoedig samen tot één relatief grote plaats. Na een kort bewoningshiaat (vanaf circa 1100) ko-men vanaf globaal de 15e eeuw weer sporen en vondstmateriaal voor ook in het onderzoeks¬gebied. In het noordoostelijk deel van het onderzoeksgebied, op de dekzandrug, zijn enkele kui-len en een waterput (opgebouwd uit plaggen) aangetroffen. Het beekdal van de Voorste Stroom was in het begin van de Late Middeleeuwen overwegend in gebruik als grasland. Omstreeks 1440 werd hier een vrouwenklooster toegewijd aan de H. Ca-therina gesticht. De meeste vondsten en sporen vanaf de Late Middeleeuwen/ Nieuwe tijd bevin-den zich dan ook in het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied. Een duidelijke, directe relatie met het klooster in het opgravingsgebied is de kloostergracht. Het vondstmateriaal uit de basis-vulling duidt erop dat deze gracht in de 17e, begin 18e eeuw al aanwezig was. In 1723 is het klooster is op last van de Staat ontruimd. Pas in 1844 werd hier opnieuw een klooster gesticht. De zusters vestigden er tevens een dagschool en een kostschool. De archeologische begeleiding door ArcheoMedia in 2010 heeft verscheidene muurrestanten en circa 11 water¬put¬ten opgele-verd, die met het klooster- en scholencomplex in verband kunnen worden gebracht. Het onderzoek is met de opgraving afgesloten. In het bijzonder over de geschiedenis van Oost-Tilburg heeft het onderzoek extra informatie opgeleverd. Over de oorsprong van deze nederzet-ting was al veel geschreven, maar tot aan de opgraving was geen enkele hypothese gestaafd met concreet archeologisch bewijs. Het gebied grenzend aan het noordoostelijke deel van het onderzoeks¬ge¬bied zou nog meer waardevolle gegevens met betrekking tot Oost-Tilburg kunnen opleveren. Voor dit gebied wordt dan ook aanbevolen om voorafgaand aan eventuele verdere ontwikkelingen archeologisch onderzoek te laten plaatsvinden

    Plangebied Brugstraat 43 te Vinkel, gemeente ‘s-Hertogenbosch ; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek)

    No full text
    In opdracht van de gemeente 's-Hertogenbosch heeft RAAP in juli 2019 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd voor het plangebied Brugstraat 43 te Vinkel in de gemeente ‘s -Hertogenbosch. Het onderzoek vond plaats in het kader van een omgevingsvergunning. In het plangebied zal een parkeerterrein en waterbuffer worden aangelegd. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied in het Brabantse dekzandgebied ligt. Hoewel het plangebied op de geomorfologische kaart niet gekarteerd is, kan uit omringende wel gekarteerde zones afgeleid worden dat het op de overgang van een dekzandvlakte naar een dekzandrug ligt. Van nature hebben zich op de dekzandgronden podzolen gevormd. Waarschijnlijk zijn deze podzolen in het plangebied sinds de late middeleeuwen door plaggenbemesting afgedekt door een dik humeus pakket (esdek). In het plangebied zijn geen archeologische resten bekend. Archeologische vindplaatsen nabij het plangebied betreffen voornamelijk resten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Het plangebied ligt nabij de lintbebouwing van Vinkel, maar is volgens de historische kaar ten nooit bebouwd geweest. In de 2e helft van de 20e eeuw is het plangebied gaan functioneren als parkeerterrein. Op basis van het bureauonderzoek geldt er een hoge verwachting voor vindplaatsen (nederzetting en perceleringen) van landbouwers (neolithicum-late middeleeuwen). Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat in het plangebied podzolgronden voorkomen. Van een afdekking door een dik humeus pakket (50 cm of meer; hoge enkeerdgronden) is echter geen sprake, maar wel komt er een dunner afdekkend pakket voor. Mogelijk is een deel van het humeuze dek ten behoeve van de bestrating geëgaliseerd en afgegraven. De bodem is relatief intact. Het archeologisch interessante niveau bevindt zich aan de basis van het humeuze dek, vanaf ca. 45 cm –mv (5,63 meter boven NAP). Alleen in boring 1 en 6 blijkt de bodem tot grote diepte verstoord. De oorzaak van deze verstoring is onbekend hoewel een oudere oorsprong (mogelijk archeologisch grondspoor) van de verstoring niet volledig uitgesloten kan worden. Vooral boring 1 duidt op de aanwezigheid van een grondspoor. Gezien de hoge verwachting en de relatief intacte bodem wordt er een vervolgonderzoek geadviseerd indien de werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm –mv (circa 5,80 meter boven NAP). In het grootste deel van het plangebied dat in gebruik zal blijven als parkeerplaats is geen archeologisch vervolgonderzoek indien de werkzaamheden niet dieper zullen reiken dan ca. 5,8 m +Nap (ca. 30 cm benden huidig maaiveld). Bij de geplande bouw van de waterbuffer (tot 120 cm -mv) zullen eventueel aanwezige archeologische resten verstoord worden. In dit deel van het plangebied wordt een archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen (mogelijk door middel van een intensieve archeologische begeleiding). Indien de werkzaamheden ter hoogte van de toekomstige parkeerplaats alsnog dieper reiken dan ca. 5,8 m + NAP, wordt aanbevolen om in het totale plangebied een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van proefsleuven
    corecore