42 research outputs found

    Ordinariato Apostólico para la atención de los orientales en España

    Get PDF

    Assessment of competency development in a challenge-based learning course: can coaches be objective assessors?

    Get PDF
    Higher education institutions aim to incorporate competency development into their engineering curricula, which can help engineering students become independent critical thinkers with entrepreneurial mindsets. However, no solid methods exist to evaluate the acquisition of these competencies. Such assessments’ objectivities are often ensured by distinguishing between who supervises a student group and who grades its project. The assessor’s active involvement in the learning process is essential for assessing competency development during the learning process, but such involvement may lead to assessor bias. This study aims to investigate whether and under what conditions coaches can be objective assessors. An intraclass correlation coefficient (ICC) was used to measure the level of agreement between assessors and coaches when using the same rubric to assess students’ deliverables. Four assessors and seven coaches from the University of Twente assessed 24 students’ individual learning processes based on individual reflection deliverables. The coaches assessed the students they supervised during a challenge-based learning (CBL) course, while the assessors were without participating in the learning process assigned randomly to students. The means were compared using SPSS, which indicated, among other things, that coaches generally awarded higher scores than assessors. This may indicate that coaches are biased because of their involvement in the learning process. Despite this, the results also indicate that coach assessment was in line with assessors when the coach was an appointed and experienced examiner

    How Grandparents Matter: Support for the Cooperative Breeding Hypothesis in a Contemporary Dutch Population

    Get PDF
    Low birth rates in developed societies reflect women’s difficulties in combining work and motherhood. While demographic research has focused on the role of formal childcare in easing this dilemma, evolutionary theory points to the importance of kin. The cooperative breeding hypothesis states that the wider kin group has facilitated women’s reproduction during our evolutionary history. This mechanism has been demonstrated in pre-industrial societies, but there is no direct evidence of beneficial effects of kin’s support on parents’ reproduction in modern societies. Using three-generation longitudinal data anchored in a sample of grandparents aged 55 and over in 1992 in the Netherlands, we show that childcare support from grandparents increases the probability that parents have additional children in the next 8 to 10 years. Grandparental childcare provided to a nephew or niece of childless children did not significantly increase the probability that those children started a family. These results suggest that childcare support by grandparents can enhance their children’s reproductive success in modern societies and is an important factor in people’s fertility decisions, along with the availability of formal childcare

    Ordinariato Apostólico para la atención de los orientales en España

    No full text

    Archeologische Rapporten Oranjewoud 2009/61

    No full text
    De gemeente Almelo is voornemens een waterpartij te realiseren aan de noordzijde van de Thorbeckelaan ter hoogte van het verlengde van de Groen van Prinsterenstraat en het Van Houtenhof. Dit gebied heeft op dit moment een functie als groenstrook. Het gebied zal over een lengte van 150 x 20 m vergraven worden. De regioarcheoloog van Het Oversticht, dhr. J.A.M. Oude Rengerink, heeft voor het onderzoek een vraagspecificatie opgesteld. Hierin wordt aangegeven dat er een hoge archeologische verwachting geldt voor deze locatie en dat daarom een bureauonderzoek gecombineerd met een inventariserend veldonderzoek in de vorm van verkennende boringen dient te worden uitgevoerd. Binnen het plangebied is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit booronderzoek heeft uitgewezen dat de bodem binnen het plangebied grotendeels tot in de C-horizont verstoord / verrommeld is. In geen van de boringen is een intact bodemprofiel aangetroffen. In een tweetal boringen zijn sporen houtskool aangetroffen, en in twee andere boringen zijn fragmenten baksteen waargenomen. Boring 1 is op een diepte van 35 cm - mv gestaakt vanwege een ondoordringbare laag baksteen. In boring A002 is op een diepte van 75 tot 150 cm - mv een laag aangeboord die doet vermoeden dat op deze locatie een waterkuil / waterput aanwezig is. In de nabijheid van een Middeleeuws erf zijn vaak diverse waterkuilen / -putten aanwezig. Dat het erf Aalderink ook een waterput zou hebben gehad is zeer waarschijnlijk. Gezien de locatie van de boring ten opzichte van het historische erf lijkt het echter niet aannemelijk dat hier sprake is van een waterput. De afstand van de boorlocatie tot aan de historische bebouwing is eigenlijk te groot. De kans is groter dat hier sprake is van een sloot, gezien de ligging van de boorlocatie in een lager gelegen deel met de aanwezigheid van diverse houtwallen. Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek dat op woensdag 23 september 2009 heeft plaatsgevonden, kan voor het plangebied een lage verwachtingswaarde wat betreft archeologie worden uitgesproken. De bodemopbouw in het plangebied geeft een sterk verrommelde indruk. Tevens worden voorlopers van het erf Aalderink ten oosten van het plangebied verwacht. Wij adviseren dan ook om het plangebied vrij te geven voor wat betreft archeologisch vervolgonderzoek. Vanwege de aanwezigheid van een mogelijke sloot / waterkuil is het aan te bevelen om amateurarcheologen van de AWN-afdeling Twente in de gelegenheid te stellen archeologische waarnemingen te doen bij de ontgraving van de vijver, en mogelijke vondsten te bergen

    Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek aan de Waalstraat te Andelst t.b.v. het uitvoeringsverblijf voor de verbreding van de A50

    No full text
    Rijkswaterstaat is voornemens een deel van de A50 te verbreden. Om dit werk te kunnen uitvoeren is het noodzakelijk een uitvoeringsverblijf in te richten. Er is gekozen voor een locatie op de kadastraal bekende percelen 647 en 648 langs de Waalstraat (rondom huisnummer 19) ten noordwesten van de Waalbrug te Andelst, gemeente Overbetuwe. In het kader van deze ontwikkeling heeft Ingenieursbureau Oranjewoud BV een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit archeologisch onderzoek heeft bestaan uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat de Distelkamp-Afferden stroomrug die actief was tussen ca. 3350 en 250 voor Chr. waarschijnlijk in de ondergrond van het plangebied aanwezig is. Door hun hoge ligging waren stroomruggen in het verleden een geliefde plek voor zowel bewoning als het bedrijven van landbouw. In de directe nabijheid van het onderzoeksgebied zijn op deze stroomrug archeologische indicatoren aangetroffen tijdens archeologisch booronderzoek. De kans op archeologische resten, met name uit de periode vanaf het Late Neolithicum, is binnen het plangebied dan ook hoog. In het gehele plangebied is de kans groot dat in de ondergrond een archeologisch vondstniveau aanwezig is welke bedreigd zal worden door de aanleg van het uitvoeringsverblijf. Op basis van de in het veld verzamelde archeologische indicatoren kan echter nog geen definitieve waardering worden gegeven voor de mogelijk aanwezige vindplaats(en). Dit omdat de aard van de mogelijke vindplaats die van een nederzettingsterrein lijkt te zijn. Dergelijke vindplaatsen zijn middels een booronderzoek niet te waarderen overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.1. De aangetroffen archeologische waarden geven wel een indicatie van de aanwezigheid van Ă©Ă©n of meerdere vindplaatsen, maar de informatiewaarde die hieruit gehaald kunnen worden is te gering om vast te kunnen stellen wat de fysieke en inhoudelijke kwaliteit van de vindplaatsen is. Het is onduidelijk welk effect de aanleg van het ketenpark zal hebben op het onderliggende bodemarchief. Rijkswaterstaat is voornemens om het ketenpark zonder graafwerkzaamheden aan te leggen. De bovengrond van het ketenpark zal worden afgedekt met filterdoek, puingranulaat en verharding. Hierop zullen de keten worden geplaatst. Door het afdekken van de bodem zou reductie op kunnen treden. Reductie van de bodem is een nog relatief onbekend fenomeen. Het is niet geheel duidelijk wanneer dit wel of niet optreedt (welke bodemsoort, wijze en duur van afsluiting). Op 14 september 2009 heeft tussen Rijkswaterstaat en het bevoegd gezag overleg plaatsgevonden met betrekking tot de noodzaak van archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied. Vanwege de aanwezigheid van archeologische waarden in het gehele plangebied, met uitzondering van het noordoostelijke deel van het plangebied, acht de gemeente het noodzakelijk hier eerst een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren alvorens over te gaan tot vergunning verlening. Daar contractueel met de grondeigenaar is afgesproken dat er geen graafwerkzaamheden plaats zullen vinden in het gebied is besloten de locatie van het ketenpark te verplaatsen naar het noordoostelijke deel van het plangebied. Voor dit gedeelte van het plangebied zullen met betrekking tot de archeologie geen belemmeringen optreden. Voor dit noordoostelijke deel wordt dan ook geadviseerd af te zien van archeologisch vervolgonderzoek

    SHARP Indicators Database: Towards a public database for environmental sustainability

    No full text
    In the SHARP-ID, environmental impact assessment was based on attributional life cycle analyses using environmental indicators greenhouse gas emission (GHGE) and land use (LU). Life cycle inventory data of 182 primary products were combined with data on production, trade and transport, and adjusted for consumption amount using conversions factors for production, edible portion, cooking losses and gains, and for food losses and waste in order to derive estimates of GHGE and LU for the foods as eaten
    corecore