69 research outputs found

    Statistical Mechanics of Nonuniform Magnetization Reversal

    Full text link
    The magnetization reversal rate via thermal creation of soliton pairs in quasi-1D ferromagnetic systems is calculated. Such a model describes e.g. the time dependent coercivity of elongated particles as used in magnetic recording media. The energy barrier that has to be overcome by thermal fluctuations corresponds to a soliton-antisoliton pair whose size depends on the external field. In contrast to other models of first order phase transitions such as the phi^4 model, an analytical expression for this energy barrier is found for all values of the external field. The magnetization reversal rate is calculated using a functional Fokker-Planck description of the stochastic magnetization dynamics. Analytical results are obtained in the limits of small fields and fields close to the anisotropy field. In the former case the hard-axis anisotropy becomes effectively strong and the magnetization reversal rate is shown to reduce to the nucleation rate of soliton-antisoliton pairs in the overdamped double sine-Gordon model. The present theory therefore includes the nucleation rate of soliton-antisoliton pairs in the double sine-Gordon chain as a special case. These results demonstrate that for elongated particles, the experimentally observed coercivity is significantly lower than the value predicted by the standard theories of N\'eel and Brown.Comment: 21 pages RevTex 3.0 (twocolumn), 6 figures available on request, to appear in Phys Rev B, Dec (1994

    Experimental progress in positronium laser physics

    Get PDF

    Comparison of outcome and characteristics between 6343 COVID-19 patients and 2256 other community-acquired viral pneumonia patients admitted to Dutch ICUs

    Get PDF
    Purpose: Describe the differences in characteristics and outcomes between COVID-19 and other viral pneumonia patients admitted to Dutch ICUs. Materials and methods: Data from the National-Intensive-Care-Evaluation-registry of COVID-19 patients admitted between February 15th and January 1th 2021 and other viral pneumonia patients admitted between January 1st 2017 and January 1st 2020 were used. Patients' characteristics, the unadjusted, and adjusted in-hospital mortality were compared. Results: 6343 COVID-19 and 2256 other viral pneumonia patients from 79 ICUs were included. The COVID-19 patients included more male (71.3 vs 49.8%), had a higher Body-Mass-Index (28.1 vs 25.5), less comorbidities (42.2 vs 72.7%), and a prolonged hospital length of stay (19 vs 9 days). The COVID-19 patients had a significantly higher crude in-hospital mortality rate (Odds ratio (OR) = 1.80), after adjustment for patient characteristics and ICU occupancy rate the OR was respectively 3.62 and 3.58. Conclusion: Higher mortality among COVID-19 patients could not be explained by patient characteristics and higher ICU occupancy rates, indicating that COVID-19 is more severe compared to other viral pneumonia. Our findings confirm earlier warnings of a high need of ICU capacity and high mortality rates among relatively healthy COVID-19 patients as this may lead to a higher mental workload for the staff. (c) 2021 The Authors. Published by Elsevier Inc. This is an open access article under the CC BY license (http:// creativecommons.org/licenses/by/4.0/)

    Has the Rate of CD4 Cell Count Decline before Initiation of Antiretroviral Therapy Changed over the Course of the Dutch HIV Epidemic among MSM?

    Get PDF
    Introduction:Studies suggest that the HIV-1 epidemic in the Netherlands may have become more virulent, leading to faster disease progression if untreated. Analysis of CD4 cell count decline before antiretroviral therapy (ART) initiation, a surrogate marker for disease progression, may be hampered by informative censoring as ART initiation is more likely with a steeper CD4 cell count decline.Methods:Development of CD4 cell count from 9 to 48 months after seroconversion was analyzed using a mixed-effects model and 2 models that jointly modeled CD4 cell counts and time to censoring event (start ART

    Non-AIDS defining cancers in the D:A:D Study-time trends and predictors of survival : a cohort study

    Get PDF
    BACKGROUND:Non-AIDS defining cancers (NADC) are an important cause of morbidity and mortality in HIV-positive individuals. Using data from a large international cohort of HIV-positive individuals, we described the incidence of NADC from 2004-2010, and described subsequent mortality and predictors of these.METHODS:Individuals were followed from 1st January 2004/enrolment in study, until the earliest of a new NADC, 1st February 2010, death or six months after the patient's last visit. Incidence rates were estimated for each year of follow-up, overall and stratified by gender, age and mode of HIV acquisition. Cumulative risk of mortality following NADC diagnosis was summarised using Kaplan-Meier methods, with follow-up for these analyses from the date of NADC diagnosis until the patient's death, 1st February 2010 or 6 months after the patient's last visit. Factors associated with mortality following NADC diagnosis were identified using multivariable Cox proportional hazards regression.RESULTS:Over 176,775 person-years (PY), 880 (2.1%) patients developed a new NADC (incidence: 4.98/1000PY [95% confidence interval 4.65, 5.31]). Over a third of these patients (327, 37.2%) had died by 1st February 2010. Time trends for lung cancer, anal cancer and Hodgkin's lymphoma were broadly consistent. Kaplan-Meier cumulative mortality estimates at 1, 3 and 5 years after NADC diagnosis were 28.2% [95% CI 25.1-31.2], 42.0% [38.2-45.8] and 47.3% [42.4-52.2], respectively. Significant predictors of poorer survival after diagnosis of NADC were lung cancer (compared to other cancer types), male gender, non-white ethnicity, and smoking status. Later year of diagnosis and higher CD4 count at NADC diagnosis were associated with improved survival. The incidence of NADC remained stable over the period 2004-2010 in this large observational cohort.CONCLUSIONS:The prognosis after diagnosis of NADC, in particular lung cancer and disseminated cancer, is poor but has improved somewhat over time. Modifiable risk factors, such as smoking and low CD4 counts, were associated with mortality following a diagnosis of NADC

    Kaart van Nederland, ter aanwijzing van de uitkomsten van eenige schedelmetingen

    No full text
    Dr. A. Sasse publiceerde van 1880 tot 1915 over de waarde van schedelmetingen voor de antropologie en meende op basis daarvan uitspraken te kunnen doen over de gebieden waar Friezen, Franken en Saksen zich gevestigd hadden nĂĄ het wegtrekken der Romeinen. Aan de verhouding tussen lengte en breedte van de schedel (een langwerpige schedel heette ‘dolichocephaal’, een brede schedel ‘brachycephaal’) meende men een bepaalde afkomst vast te kunnen stellen. Afgezien van het feit, dat dit Ă©Ă©n van de eerste kaarten is op het gebied van de niet meer gangbare vakrichting van de fysische antropologie, is de kaart interessant vanwege de uit de kaart blijkende opvattingen over de kartografie: in plaats van het visualiseren van de kenmerken worden de waarnemingspunten getoond; de waarnemingen zelf staan in de lijsten vermeld en men moet dus blijkbaar zelf die waarnemingen aan de locaties verbinden om te trachten een beeld te krijgen van de verbreiding van lang- of breedschedeligen in het land. Omdat de aantallen waarnemingen in de meeste gevallen veel te klein zijn (ze staan keurig vermeld achter de plaatsen waar men metingen verrichtte) kan men de meeste ervan (laten we zeggen die onder de tien) veronachtzamen, omdat ze niet representatief zijn. Er blijven er dan te weinig over om op basis ervan een uitspraak over de verbreiding te doen, laat staan die verbreiding in kaart te brengen

    Nederland : toeneming en afneming der bevolking in het twintigjarig tijdvak van 1860-1880

    No full text
    Dit is de eerste bekende kaart, waarin het verloop van de bevolking wordt aangegeven. Dat wil zeggen: de toe- of afname op een bepaald moment, vergeleken met een vast punt in het verleden. Hier is dat de situatie voor 1860, waarmee de getallen voor 1880 worden vergeleken. Uit de legenda kan men aflezen, dat de bevolking niet overal is toegenomen in die twintig jaar: er zijn gemeentes waar de bevolking stationair bleef (en varieerde tussen +2 procent en -2 procent ten opzichte van 1860), maar ook waar hij tot tien procent of zelfs meer dan tien procent achteruitging. Alleen zijn de betreffende gebieden op de kaart moeilijk te vinden, omdat er nog geen gebruik wordt gemaakt van de regel dat toe- en afname ook door kleurverschillen makkelijk onderscheiden moeten kunnen worden. In een overzicht van de 'Stand der werkzaamheden van de Afdeeling Nederland' uit juli 1885 (KNAG 277) zegt Kuyper dat hij de hier afgebeelde kaart vooral vervaardigde met het oog op de waargenomen drainering van het platteland 'ten koste der groote steden, en wel met name omdat Nederland een bijzonder geschikt veld aanbiedt, om dat verschijnsel in bijzonderheden na te gaan, zoodat ook het buitenland daar licht uit zal kunnen putten'. In het ‘Algemeen bestuur’ van 26 september (nr. 5) bood Kuyper zijn kaart 'omtrent het verloop der bevolking in ons land' aan. Volgens Kuyper was de kaart 'meer dan eenig ander geschikt [
] voor het doen van dergelijke waarnemingen. Deze kaart met bijbehoorenden tekst wordt door den voorzitter in dank aanvaard en zal zo spoedig mogelijk in het tijdschrift (Afdeling Nederland) gepubliceerd worden'. Volgens eigen zeggen ontleende Kuyper de bewerking en kartering van de bevolkingsgegevens aan het werk van Wagner en Behm. De inzetkaart is interessant, omdat hierop voor het eerst de bevolkingsdichtheid (van 1880) als isolijnenkaart is voorgesteld. Dat is niet gebruikelijk, omdat bevolkingsdichtheid niet door iedereen als een continuum opgevat wordt. Onder de bevolkingsdichtheidskaart wordt nog een tabel met de grondgebruiksstatistiek gebracht

    Diversity of extracytoplasmic function sigma (σ ECF

    No full text
    Pseudomonas bacteria are widespread and are found in soil and water, as well as pathogens of both plants and animals. The ability of Pseudomonas to colonize many different environments is facilitated by the multiple signaling systems these bacteria contain that allow Pseudomonas to adapt to changing circumstances by generating specific responses. Among others, signaling through extracytoplasmic function σ (σ) factors is extensively present in Pseudomonas. σ factors trigger expression of functions required under particular conditions in response to specific signals. This manuscript reviews the phylogeny and biological roles of σ factors in Pseudomonas, and highlights the diversity of σ-signaling pathways of this genus in terms of function and activation. We show that Pseudomonas σ factors belong to 16 different phylogenetic groups. Most of them are included within the iron starvation group and are mainly involved in iron acquisition. The second most abundant group is formed by RpoE-like σ factors, which regulate the responses to cell envelope stress. Other groups controlling solvent tolerance, biofilm formation and the response to oxidative stress, among other functions, are present in lower frequency. The role of σ factors in the virulence of Pseudomonas pathogenic species is described.We thank W. Koudstaal for critical review of the manuscript. This work was funded by the European Regional Development Fund and the Spanish Ministry of Economy and Competitiveness (MINECO) with grant BIO2017‐83763‐P.Peer Reviewe

    [Kaart van de] waterwegen in Nederland

    No full text
    Deze kaart is Ă©Ă©n van de vroege Nederlandse voorbeelden van een bewegingskaart. Dit is een kaart, waarop aan de hand van in dikte variĂ«rende lijnsignaturen verschillende verkeersfrequenties of verschillende vervoerde hoeveelheden worden aangegeven. In de legenda ziet men dat de kleur en de dikte van de bies langs de waterwegen proportioneel is met die vervoerde hoeveelheden: er zijn waterwegen waarlangs meer dan 1 miljoen ton per jaar wordt vervoerd, 500.000 tot 1 miljoen ton of van 100.000 tot 500.000 ton. De diepte van de waterwegen wordt tevens aangegeven. Om de bereikbaarheid van zeehavens aan te geven, wordt bovendien een stelsel van dieptelijnen op zee ingetekend. De kaart behoort bij een artikel van F. de Bas en J. Kuyper, ‘De waterwegen in Nederland’, dat is verschenen in het ‘Tijdschrift van het Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap’ van 1880. Kuyper investeerde veel energie in de Afdeling Nederland van het Aardrijkskundig Genootschap, waarvan hij ook bestuurslid was. In de notulen van bestuursvergaderingen van het Aardrijkskundig Genootschap (AG) wordt hierover het volgende opgemerkt: ‘In de 24e Algemene Ledenvergadering van 11 januari 1879 hadden de heren De Bas en Kuyper de aandacht gevestigd op verschillende door de regering voorgenomen kanalisatiewerken ter verbetering van de scheepvaart. Naar aanleiding van verschillende overgelegde stukken werd de Afdeeling Nederland van het AG opgedragen om de voornaamste geografische gegevens uit deze stukken in een artikel te verwerken en ‘daarbij tevens de zoo belangrijke kaart der nieuwe en ontworpen scheepvaartkanalen die bij het regeeringsontwerp gevoegd was, in het tijdschrift te reproduceeren'. In de Algemene Bestuursvergadering van het AG van 1 maart 1879 overlegt Kuijper namens de Afdeling Nederland een sierlijk bewerkte kaart van de kanalen van Nederland. De heer Bouman vestigt de aandacht van Kuijper op het verschil tussen de afwaterings- en handelskanalen en meent dat dit vooral scherp op de kaart dient uit te komen. ‘Door den hr. Kuijper wordt verder aangetoond, dat de vervaardiging dier kaart te s' Hage met behulp van den hr. Eckstein zooveel beter zal kunnen geschieden, waartoe besloten wordt’. In de daaropvolgende Algemene Bestuursvergadering van 13 september 1879 was Kuijper van mening dat de ‘kaart der waterwegen van Nederland, [die] thans, naar spreker geloofde, met groote juistheid [(over de spelling der namen was hij dienaangaande meer in ’t onzekere)] ontworpen [was] tegen november gereed [kon] zijn’
    • 

    corecore