6 research outputs found

    TP53 outperforms other androgen receptor biomarkers to predict abiraterone or enzalutamide outcome in metastatic castration-resistant prostate cancer.

    Get PDF
    PURPOSE: To infer the prognostic value of simultaneous androgen receptor (AR) and TP53 profiling in liquid biopsies from metastatic castration-resistant prostate cancer (mCRPC) patients starting a new line of AR signalling inhibitors (ARSi). EXPERIMENTAL DESIGN: Between March 2014 and April 2017, we recruited mCRPC patients (n=168) prior to ARSi in a cohort study encompassing 10 European centres. Blood samples were collected for comprehensive profiling of CellSearch-enriched circulating tumour cells (CTCs) and circulating tumour DNA (ctDNA). Targeted CTC RNA-seq allowed the detection of eight AR splice variants (ARVs). Low-pass whole-genome and targeted gene-body sequencing of AR and TP53 was applied to identify amplifications, loss-of-heterozygosity, mutations and structural rearrangements in ctDNA. Clinical or radiological progression-free survival (PFS) was estimated by Kaplan-Meier analysis, and independent associations were determined using multivariable Cox-regression models. RESULTS: Overall, no single AR perturbation remained associated with adverse prognosis after multivariable analysis. Instead, tumour burden estimates (CTC counts, ctDNA fraction, and visceral metastases) were significantly associated with PFS. TP53 inactivation harbored independent prognostic value (HR 1.88, 95%CI 1.18-3.00, p = 0.008), and outperformed ARV expression and detection of genomic AR alterations. Using Cox coefficient analysis of clinical parameters and TP53 status, we identified three prognostic groups with differing PFS estimates (median, 14.7 vs 7.51 vs 2.62 months, p < 0.0001), which was validated in an independent mCRPC cohort (n=202) starting first-line ARSi (median, 14.3 vs 6.39 vs 2.23 months, p < 0.0001). CONCLUSIONS: In an all-comer cohort, tumour burden estimates and TP53 outperform any AR perturbation to infer prognosis

    Opportunities and risks of home DNA tests

    No full text
    Met een DNA-zelftest kunnen mensen zelf vaststellen of ze aanleg hebben voor bepaalde aandoeningen. Voorbeelden zijn de ziekte van Alzheimer, borstkanker, hoge bloedruk, en gevoeligheid voor gluten. Consumenten bestellen deze tests vaak online, sturen meestal hun speeksel op en krijgen vervolgens de uitslag thuisgestuurd. Dit gebeurt meestal zonder tussenkomst van een arts. De gedachte is dat mensen op basis van de uitslag gezonder gaan leven of eerder medische hulp inschakelen, en zo het risico op het ontstaan van ziektes verkleinen. Uit verkennend onderzoek van het RIVM blijkt echter dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat DNA-zelftesten de gezondheid echt verbeteren, bijvoorbeeld doordat mensen gezonder gaan leven. Maar het RIVM vindt ook geen bewijs dat mensen ongezonder gaan leven als zij horen dat zij een relatief laag risico hebben om een bepaalde ziekte te krijgen. De aanbieders van de tests geven vooral informatie over eventuele voordelen van zo'n test. Het RIVM adviseert dat de consument onafhankelijke ondersteuning krijgt, bijvoorbeeld in de vorm van een keuzehulp, om een weloverwogen keuze te kunnen maken. Een mogelijk voordeel van een DNA-zelftest is dat mensen laagdrempelig genetische informatie kunnen krijgen. Deze informatie kan ook gebruikt worden voor onderzoek. Een nadeel is dat er privacy problemen kunnen ontstaan bijvoorbeeld als niet duidelijk is dat gegevens voor onderzoek worden gebruikt. Ook realiseren consumenten zich vaak niet welke gevolgen een uitslag kan hebben. Familieleden kunnen bijvoorbeeld ongewild informatie krijgen over hun gezondheid, omdat zij voor een deel hetzelfde DNA hebben. Nader onderzoek is nodig over hoe de consument evenwichtige informatie kan krijgen en op welke manier die informatie bij de consument terecht kan komen. Verder moeten artsen op de hoogte zijn van de (on)mogelijkheden en risico's van DNA-zelftesten. Wetenschappelijk onderzoek wijst er op dat ze nu onvoldoende weten wat zij kunnen doen als een consument met een uitslag van een zelftest bij hen komt. Momenteel is handhaving op deze producten moeilijk omdat er verschillende wetten gelden voor de verschillende aspecten van het aanbod (privacy, reclame, diagnostiek). Bovendien verandert het aanbod aan tests snel en zitten de aanbieders van de zelftesten vaak buiten Nederland of zelfs Europa. Daar zijn de voor Nederland geldende wetten soms niet van toepassing of moeilijk te handhaven. Het RIVM beveelt aan veranderingen in het aanbod en relevante wetgeving de komende jaren in de gaten te houden. Op deze manier kan beleid waar nodig worden geëvalueerd en bijgesteld.With a home DNA test, consumers can determine whether they are predisposed to certain disorders. Examples include Alzheimer's disease, breast cancer, hypertension, and sensitivity to gluten. Consumers often order these tests online, generally mail their saliva sample and subsequently receive their results at home. This is usually done without the involvement of a medical doctor. The idea is that, based on the results, people start living healthier lives or seek medical help sooner, thus reducing the risk of disease. From an explorative study by RIVM, however, there appears to be no scientific evidence that home DNA tests really improve health, for example via a healthier lifestyle. But RIVM also does not find any evidence that people live less healthy if they learn they have a relatively low risk of a certain disease. The providers of the tests mainly provide information about possible benefits of such tests. RIVM recommends that consumers receive independent support, e.g. by decision support tools, to ensure balanced decision making. One advantage of a home DNA test could be that it enables people to easily obtain genetic information. This information can also be used for research. A disadvantage is that privacy problems can arise, for example if consumers are not aware that data will be used for research. Consumers are often also unaware of the potential consequences of the results. Family members of the consumer, for example, may unintentionally receive information about their health, because they partly share the same DNA. Further research is needed on how consumers can receive balanced information and how this information can reach consumers. Furthermore, physicians need to be aware of the (im)possibilities and risks of home DNA tests. Scientific studies suggest that doctors are currently insufficiently informed about what to do when a consumer consults them about the results of a home DNA test. Enforcing legislation on these products is currently difficult because different laws apply to the different aspects of the offer (privacy, advertising, diagnostics). Moreover, the tests on offer are subject to rapid change and the self-test providers are often located outside the Netherlands or even Europe. Relevant Dutch laws could not apply or are difficult to enforce there. RIVM recommends monitoring changes in the products on offer and relevant legislation in the coming years. In this way, policy can be evaluated and adjusted where necessary.Ministerie van VW

    Feasibility study into the expansion of the breast cancer screening program with supplemental MRI for women with extremely dense breast tissue

    No full text
    Volgens het RIVM is het in principe mogelijk het bevolkingsonderzoek borstkanker uit te breiden met een MRI-scan voor vrouwen die zeer dicht borstweefsel hebben. Deze vrouwen hebben een grotere kans op borstkanker en tumoren in zeer dicht borstweefsel zijn op de gewone röntgenfoto moeilijker te zien. Een belangrijke randvoorwaarde voor de uitbreiding van het bevolkingsonderzoek is dat er voldoende medisch personeel beschikbaar is op de arbeidsmarkt. Er moet nog onderzocht worden of er bij de vrouwen in de doelgroep en bij de bestuurders van ziekenhuizen genoeg draagvlak is voor de uitbreiding. Dit onderdeel van de 'verkorte uitvoeringstoets' naar de uitbreiding is vertraagd door de uitbraak van het nieuwe coronavirus. Het RIVM adviseert om het MRI-onderzoek in ziekenhuizen uit te voeren, gecoördineerd door de screeningsorganisaties. De belangrijkste reden is dat ziekenhuizen de noodzakelijke medische zorg in huis hebben als mensen allergisch reageren op de contrastvloeistof die zij voor de MRI krijgen ingespoten. Deze reactie komt heel weinig voor maar vraagt om acute zorg. Landelijke voorwaarden en meetprotocollen zorgen ervoor dat ziekenhuizen het MRI-onderzoek op dezelfde manier doen. Dat is belangrijk om resultaten te kunnen vergelijken en bij te kunnen houden hoe vaak een tumor wordt opgespoord met deze uitbreiding van het bevolkingsonderzoek. Het RIVM onderzocht of de uitbreiding van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker met een MRI voor vrouwen met zeer dicht borstweefsel uit te voeren is. Als uit het gewone bevolkingsonderzoek blijkt dat een vrouw zeer dicht borstweefsel heeft, wordt zij bij deze uitbreiding uitgenodigd voor een aanvullende MRI. Het gaat om ongeveer 8 procent van de vrouwen van 50 tot 75 jaar die worden uitgenodigd voor het bevolkingsonderzoek borstkanker, zo'n 80.000 vrouwen per jaar. Deze uitvoeringstoets van het RIVM wordt tegelijk uitgebracht met het advies van de Gezondheidsraad over de uitbreiding. Het RIVM heeft drie mogelijkheden geanalyseerd om een MRI-onderzoek uit te voeren: in mobiele MRI-bussen, in MRI-centra speciaal voor de screening, en in ziekenhuizen. Alle betrokken organisaties hebben aan de analyse meegewerkt: de screeningsorganisaties, de kenniscentra voor de bevolkingsonderzoeken naar kanker, koepels van beroepsgroepen in de zorg, ziekenhuizen (met name radiologen), een patiëntenorganisatie, Zorgverzekeraars Nederland, en overheidsorganisaties die zich bezighouden met de kwaliteit en financiering van de zorg.10.21945/RIVM-2020-011

    Verkorte uitvoeringstoets aanvulling bevolkingsonderzoek borstkanker met MRI voor vrouwen met zeer dicht borstweefsel. : September 2020

    No full text
    Volgens het RIVM is het in principe mogelijk het bevolkingsonderzoek borstkanker uit te breiden met een MRI-scan voor vrouwen die zeer dicht borstweefsel hebben. Deze vrouwen hebben een grotere kans op borstkanker en tumoren in zeer dicht borstweefsel zijn op de gewone röntgenfoto moeilijker te zien. Een belangrijke randvoorwaarde voor de uitbreiding van het bevolkingsonderzoek is dat er voldoende medisch personeel beschikbaar is op de arbeidsmarkt. Er moet nog onderzocht worden of er bij de vrouwen in de doelgroep en bij de bestuurders van ziekenhuizen genoeg draagvlak is voor de uitbreiding. Dit onderdeel van de 'verkorte uitvoeringstoets' naar de uitbreiding is vertraagd door de uitbraak van het nieuwe coronavirus. Het RIVM adviseert om het MRI-onderzoek in ziekenhuizen uit te voeren, gecoördineerd door de screeningsorganisaties. De belangrijkste reden is dat ziekenhuizen de noodzakelijke medische zorg in huis hebben als mensen allergisch reageren op de contrastvloeistof die zij voor de MRI krijgen ingespoten. Deze reactie komt heel weinig voor maar vraagt om acute zorg. Landelijke voorwaarden en meetprotocollen zorgen ervoor dat ziekenhuizen het MRI-onderzoek op dezelfde manier doen. Dat is belangrijk om resultaten te kunnen vergelijken en bij te kunnen houden hoe vaak een tumor wordt opgespoord met deze uitbreiding van het bevolkingsonderzoek. Het RIVM onderzocht of de uitbreiding van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker met een MRI voor vrouwen met zeer dicht borstweefsel uit te voeren is. Als uit het gewone bevolkingsonderzoek blijkt dat een vrouw zeer dicht borstweefsel heeft, wordt zij bij deze uitbreiding uitgenodigd voor een aanvullende MRI. Het gaat om ongeveer 8 procent van de vrouwen van 50 tot 75 jaar die worden uitgenodigd voor het bevolkingsonderzoek borstkanker, zo'n 80.000 vrouwen per jaar. Deze uitvoeringstoets van het RIVM wordt tegelijk uitgebracht met het advies van de Gezondheidsraad over de uitbreiding. Het RIVM heeft drie mogelijkheden geanalyseerd om een MRI-onderzoek uit te voeren: in mobiele MRI-bussen, in MRI-centra speciaal voor de screening, en in ziekenhuizen. Alle betrokken organisaties hebben aan de analyse meegewerkt: de screeningsorganisaties, de kenniscentra voor de bevolkingsonderzoeken naar kanker, koepels van beroepsgroepen in de zorg, ziekenhuizen (met name radiologen), een patiëntenorganisatie, Zorgverzekeraars Nederland, en overheidsorganisaties die zich bezighouden met de kwaliteit en financiering van de zorg
    corecore