13 research outputs found

    De invloed van Engels als tweede taal op het verwerven van de Nederlandse bijzinsvolgorde

    Get PDF
    Het onderzoek gaat over de invloed van T2-Engels op T3-Nederlands van Koreaanse T1-sprekers. Een frequente fout bij Koreaanse NT3-sprekers is de woordvolgorde in bijzinnen. Dit is interessant omdat zowel Koreaans als Nederlands SOV-talen zijn. Dat wil zeggen dat transfer van T1 geen positieve rol lijkt te spelen. Op basis van het ‘Typological Primacy Model’ van Rothman (2010), dat beweert dat typologische gelijkenis voorrang krijgt boven transfer, veronderstelden we dat Engels hierbij een rol zou kunnen spelen, omdat Engels en Nederlands typologisch meer gelijk zijn dan Koreaans en Nederlands. De positie van betrekkelijke bijzin en antecedent staat centraal in dit onderzoek. Antecedent komt vóór betrekkelijke bijzin zowel in Engels als in Nederlands, terwijl antecedent na (aangepaste vorm van) betrekkelijke bijzin komt in Koreaans. Aangezien Koreaanse NT3-sprekers eerst het idee moeten krijgen dat antecedent vóór betrekkelijke bijzin staat in Nederlandse betrekkelijke bijzin, veronderstelden we dat ze T2-Engels eerst zouden activeren om Nederlandse betrekkelijke bijzinnen te produceren. Verder nemen we aan dat woordvolgordebewerking binnen de bijzin pas daarna komt, of helemaal niet komt. Door middel van woordvolgorde-test waarin de 18 Koreaanse NT3-sprekers de woorden in de juiste volgorde moesten zetten, konden we zien hoe ze persoonsvorm in Nederlandse bijzinnen hebben behandeld. Uit de gehouden woordvolgorde-test blijkt dat Koreaanse NT3-sprekers inderdaad meer fouten maakten bij betrekkelijke bijzinnen dan bij gewone bijzinnen. Binnen de gemaakte fouten komt de Engelse SVO-volgorde het meest voor. Dit suggereert dat T2-Engels een rol speelt bij het produceren van Nederlandse bijzinnen door Koreaanse moedertaalsprekers

    Penyegaran udara

    No full text
    332 p.; 25 cm

    Outpatient physiotherapy services in Latvian regional hospitals: Characteristics of receivers, the volume of services and source of funding

    Get PDF
    Objective: To analyse the outpatient physiotherapy services provided in the regional hospitals of Latvia in 2017 and the profile of their receivers. Methods: In the research, 7 regional hospitals of Latvia participated, in which the analysis of statistical documentation of 2017 was carried out. The following data was collected about the receivers of outpatient physiotherapy services: age, gender, clinical diagnosis and place of residence; about the volume of service provided – the number of visits per patient; about the source of funding (state budget, private resources, insurance). Results:In the regional hospitals of Latvia, outpatient physiotherapy services in 2017 were received by 6957 patients, the most commonly adults of working age with basic clinical diagnosis of the musculoskeletal system and connective tissue diseases, and children up to the age of one year with diagnosis of certain conditions originating in the perinatal period. Among the regional hospitals of Latvia there are significant differences in the volume of outpatient physiotherapy services provided to one patient with a similar clinical diagnosis and age. Latvian regional hospitals still do not have electronic records of all outpatient physiotherapy services, which does not allow to judge about provided services and their receivers, which are financed by patients private resources

    Data from: Queen-worker ratio affects reproductive skew in a socially polymorphic ant

    No full text
    The partitioning of reproduction among individuals in communally breeding animals varies greatly among species, from the monopolization of reproduction (high reproductive skew) to similar contribution to the offspring in others (low skew). Reproductive skew models explain how relatedness or ecological constraints affect the magnitude of reproductive skew. They typically assume that individuals are capable of flexibly reacting to social and environmental changes. Most models predict a decrease of skew when benefits of staying in the group are reduced. In the ant Leptothorax acervorum, queens in colonies from marginal habitats form dominance hierarchies and only the top-ranking queen lays eggs (“functional monogyny”). In contrast, queens in colonies from extended coniferous forests throughout the Palaearctic rarely interact aggressively and all lay eggs (“polygyny”). An experimental increase of queen:worker ratios in colonies from low-skew populations elicits queen–queen aggression similar to that in functionally monogynous populations. Here, we show that this manipulation also results in increased reproductive inequalities among queens. Queens from natural overwintering colonies differed in the number of developing oocytes in their ovaries. These differences were greatly augmented in queens from colonies with increased queen:worker ratios relative to colonies with a low queen:worker ratio. As assumed by models of reproductive skew, L. acervorum colonies thus appear to be capable of flexibly adjusting reproductive skew to social conditions, yet in the opposite way than predicted by most models
    corecore