50 research outputs found
Duurzaamheid organische stof. Eindrapportage 2010
Analysemethoden om de stabiliteit van de organische stof van
verschillende organische meststoffen inclusief digestaat te beoordelen.
Organische meststoffen hebben een directe bemestende waarde voor het gewas en ze leveren via de organische stof een bijdrage aan de bodemvruchtbaarheid op langere termijn. Agrariërs kunnen sturen in kwaliteit en kwantiteit van de bodemorganische stof door o.a. hun gewassenkeuze, het achterlaten van stro en de teelt van groenbemesters, door intensiteit van de grondbewerkingen en door aanvoer van organische stof van buiten het bedrijf.
In deze tussenrapportage gaat het om de laatst genoemde maatregel: de aanvoer van organische meststoffen van buiten het eigen bedrijf. Bij het beoordelen van de bodemkwaliteit is hierbij vooral gekeken naar de chemische en biologische bodemkwaliteit en niet naar de fysische bodemkwaliteit.
Door de opgang van mestvergisting en mestbewerkings- en mestverwerkingsmethoden komen er nieuwe mestproducten in de handel. Dit roept vragen op over de waarde van deze nieuwe producten en hoe deze waarde vooraf vastgesteld kan worden. In dit onderzoek zijn digestaat en de dikke fractie van gescheiden digestaat vergeleken met enkele vanouds bekende mestsoorten (vaste mest, drijfmest, compost) die daarbij als referentie dienden.
Er is gestart met een literatuuronderzoek naar de meest perspectiefvolle analysemethoden om de kwaliteit van organische meststoffen en van bodemeigenschappen te kunnen meten. Op basis van de literatuurstudie zijn de analysemethoden vastgesteld. Het resultaat van de respiratiemeting is vervolgens op basis van de literatuurstudie als meest betrouwbare parameter beschouwd om de kwaliteit van een organische meststof te beoordelen. Aan de meststoffen zijn behalve de respiratiemeting de volgende analyses aan de meststoffen uitgevoerd: droge stofgehalte, organische stofgehalte, chemisch zuurstofgebruik, N-totaal , N-mineraal, DON (Dissolved Organic Nitrogen), DOC (Dissolved Organic Carbon), C-totaal en HWC (Hot water Carbon).
In het onderzoek zijn negen verschillende organische meststoffen beoordeeld: natuurcompost, GFT-compost, potstalmest, rundveedrijfmest, digestaat van rundveedrijfmest, de gescheiden dikke fractie van rundveedrijfmestdigestaat, varkensdrijfmest, digestaat van varkensdrijfmest en de gescheiden dikke fractie van varkensdrijfmestdigestaat. De drijfmest, het digestaat en de dikke fractie van gescheiden digestaat waren afkomstig van twee biologische bedrijven die respectievelijk rundermest en varkensmest vergistten.
De respiratiemeting aan de meststoffen (CO2- meting) is uitgevoerd in een laboratoriumopstelling aan mestmonsters toegediend aan een serie met grond van het LBI-proefveld MAK (Mest als kans) in Lelystad (een zavelgrond) en aan een serie met grond van het PPO-proefveld NWP (Nutriënten Waterproof) in Vredepeel (een zandgrond). De afbraaksnelheid van meststoffen toegediend aan grond van het proefveld NWP was veel hoger dan die toegediend aan grond van het proefveld MAK. Tussen de mestsoorten kwamen zeer grote verschillen in afbraaksnelheid naar voren. De rangvolgorde van de meetresultaten van beide series grond kwam goed met elkaar overeen, maar het afbraakniveau was laag. Er kan op basis van dit onderzoek nog geen duidelijke conclusie getrokken worden hoe de afbraaksnelheid van digestaat en die van de dikke fractie van gescheiden digestaat verschilt van die van drijfmest.
Bij alle analysemethoden komen de beide compostsoorten duidelijk naar voren als zijnde meststoffen met de laagste afbraaksnelheid van de organische stof. In de Oxitop-meting hebben de beide drijfmestsoorten een opvallend hoog zuurstofverbruik, terwijl dat in de respiratiemeting (CO2-productie) niet naar voren komt. Geconcludeerd kan worden dat blijkbaar met elk van de analysemethoden een bepaald kwaliteitsaspect van de organische stof wordt bepaald, dat geen voorspellende waarde heeft voor de uitslagen van de andere meetmethoden. Op basis van één analysemethode kan de waarde van de meststof dus onvoldoende gekarakteriseerd worden.
Belangrijke parameters om de bodemkwaliteit te beoordelen zijn: organische-stofgehalte van de bodem, POM-waarde, chemisch zuurstofgebruik (Oxitop-meting), chemische analyses van C-totaal, HWC, DOC, N-totaal, Nmin, Norg en DON, de hoeveelheid en verhouding tussen schimmel- en bacteriemassa, chroma’s. De beide proefvelden verschillen ten aanzien van deze parameters heel duidelijk van elkaar. Op het proefveld van NWP heeft het bedrijfssysteem met een verlaagde aanvoer van organische stof een duidelijk lager organisch stofgehalte van de grond, is de waarde van de Oxitopmeting lager en is ook het koolstof- en stikstofgehalte van de grond lager. Bij het biologisch bedrijfssysteem van NWP daarentegen zijn de waardes juist hoger dan die bij het gangbare bedrijfssysteem. In het biologisch systeem is ook de totale hoeveelheid schimmel en bacterie hoger dan die bij de gangbare bedrijfssystemen. Verschillen in bedrijfsvoering worden zichtbaar in de analyse-uitslagen van de grondmonsters.
Bij de beoordeling van de meetresultaten van het proefveld MAK moet nog wel rekening worden gehouden met de hoeveelheid meststof die in de bemestingsstrategieën is toegepast. De dosering is veelal afgestemd op de bemestende waarde en niet op basis van levering van duurzame organische stof. Wel valt op dat het object bemest met natuurcompost het hoogste organisch stofgehalte en het hoogste gehalte aan C-totaal heeft. Dit komt overeen met de resultaten van de meststofanalyses, waarbij in de respiratieproef bij natuurcompost de laagste afbraaksnelheid gevonden werd.
Op basis van het onderzoek is het niet mogelijk om een directe relatie te leggen tussen kwaliteitsmeting van meststoffen, meting van de bodemkwaliteit en opbrengstniveau van de gewassen. De beoordeling zal altijd afblijven hangen van de vraag welke bodemeigenschap in het minimum verkeert en wat de meest beperkende groeifactor voor het gewas is. Het is een utopie te denken dat met de meting van één parameter de kwaliteit van een meststof of die van een bodem beoordeeld kan worden. Iedere meting geeft een antwoord op een detailvraag. Daarbij is het nog niet geheel duidelijk welke detailvraag door welke meting wordt beantwoord
Vegetation reflectance spectroscopy for biomonitoring of heavy metal pollution in urban soils
Heavy metals in urban soils may impose a threat to public health and may negatively affect urban tree viability. Vegetation spectroscopy techniques applied to bio-indicators bring new opportunities to characterize heavy metal contamination, without being constrained by laborious soil sampling and lab-based sample processing. Here we used Tilia tomentosa trees, sampled across three European cities, as bio-indicators i) to investigate the impacts of elevated concentrations of cadmium (Cd) and lead (Pb) on leaf mass per area (LMA), total chlorophyll content (Chl), chlorophyll a to b ratio (Chla:Chlb) and the maximal PSII photochemical efficiency (Fv/Fm); and ii) to evaluate the feasibility of detecting Cd and Pb contamination using leaf reflectance spectra. For the latter, we used a partial-least-squares discriminant analysis (PLS-DA) to train spectral-based models for the classification of Cd and/or Pb contamination. We show that elevated soil Pb concentrations induced a significant decrease in the LMA and Chla:Chlb, with no decrease in Chl. We did not observe pronounced reductions of Fv/Fm due to Cd and Pb contamination. Elevated Cd and Pb concentrations induced contrasting spectral changes in the red-edge (690–740 nm) region, which might be associated with the proportional changes in leaf pigments. PLS-DA models allowed for the classifications of Cd and Pb contamination, with a classification accuracy of 86% (Kappa = 0.48) and 83% (Kappa = 0.66), respectively. PLS-DA models also allowed for the detection of a collective elevation of soil Cd and Pb, with an accuracy of 66% (Kappa = 0.49). This study demonstrates the potential of using reflectance spectroscopy for biomonitoring of heavy metal contamination in urban soils.info:eu-repo/semantics/acceptedVersio
Soft Tissue Sarcoma: The Predominant Primary Malignancy in the Retroperitoneum
Purpose. In the clinical work-up of a retroperitoneal mass, the diagnosis of soft tissue sarcoma is often not considered. Incidence
rates of various malignant and benign retroperitoneal tumours were studied to determine the incidence of soft tissue
sarcoma in comparison with other neoplasms in the retroperitoneal space
Effect van organische stofbeheer op opbrengst, bodemkwaliteit en stikstofverliezen op een zuidelijke zandgrond : Resultaten van de gangbare bedrijfssystemen van het project Bodemkwaliteit op zand in de periode 2011-2016
In het bedrijfssysteemonderzoek Bodemkwaliteit op zand op WUR-proeflocatie Vredepeel worden twee gangbare bedrijfssystemen met elkaar vergeleken gedurende de periode 2011-2016: één systeem met een gebruikelijke organische stofaanvoer met gebruik van drijfmest (STANDAARD) en één systeem met een lage organische stofaanvoer met gebruik van meststoffen zonder of met een laag gehalte organische stof (LAAG). Systeem LAAG heeft een 5% lagere totale droge stofproductie (p<0,05) en een lager risico op stikstofuitspoeling. De nitraatconcentraties in het grondwater (n.s.), de N-min voorraden in de bodem in het najaar (p<0,1), en het stikstofoverschot (n.s.) zijn in LAAG in alle gevallen lager dan STANDAARD. In beide systemen ligt de nitraatconcentratie in het grondwater boven de norm in de Europese nitraatrichtlijn (50 mg/l). Het organisch stofgehalte in LAAG is 0,4%-punt lager dan STANDAARD (p<0,01). Andere bodemparameters zijn in de loop van de tijd van de proef niet veranderd. Er kon geen duidelijk verband afgeleid worden tussen de aanvoer van organische stof en lachgasemissies. Aanvoer van extra organische stof in de vorm van compost in zowel LAAG als STANDAARD leidt tot hogere opbrengsten (n.s.), met name in systeem LAAG, maar geen verhoging van de uitspoeling. De opbrengsten in STANDAARD liggen gemiddeld 15% lager dan de praktijkopbrengsten op de proeflocatie, mogelijk veroorzaakt door de strikte bemestingsstrategie sinds de start van het bedrijfssystemenonderzoek in 1988. Met de indicaties voor lagere stikstofverliezen, hoewel nog steeds boven de nitraatnorm, bij een lagere aanvoer van organische stof, maar tegelijkertijd lagere opbrengsten geeft dit onderzoek een dilemma weer tussen een belangrijk milieuaspect en de economie van het boerenbedrijf
Actualisatie N-bemestingsrichtlijnen zaaiuien en 2e-jaars plantuien : gewenste actualisatie en inventarisatie van beschikbare onderzoeksinformatie
Dit projectrapport geeft de resultaten weer van het onderzoek dat Wageningen Plant Research en Delphy hebben uitgevoerd in opdracht van de Brancheorganisatie Akkerbouw met financiële steun van de Topsector Agri & Food. Binnen de Topsector werken bedrijfsleven, kennisinstellingen en de overheid samen aan innovaties voor veilig en gezond voedsel voor 9 miljard mensen in een veerkrachtige wereld
Recommended from our members
High-Resolution 14C Dating of Organic Deposits Using Natural Atmospheric 14C Variations
The occurrence of atmospheric 14C variations complicates calibration, ie, the translation of 14C ages into real calendar ages. The procedure of wiggle matching, however, allows very precise calibration, by matching known 14C variations with wiggles in the floating chronology. In principle, wiggle matching can also be applied to a series of 14C dates from organic (peat) deposits. Where, in general, 14C ages are required at short distances and on small samples, dating by 14C accelerator mass spectrometry (AMS) is required.This material was digitized as part of a cooperative project between Radiocarbon and the University of Arizona Libraries.The Radiocarbon archives are made available by Radiocarbon and the University of Arizona Libraries. Contact [email protected] for further information.Migrated from OJS platform February 202