9 research outputs found

    Early Productive Vocabulary Composition as Precursor of Dyslexia

    Get PDF
    PURPOSE: The aim of this study was to gain more insight into the linguistic characterization of dyslexia by investigating vocabulary acquisition. In a previous study, vocabulary at 17 months of age appeared to be related to familial risk (FR) of dyslexia. The aim of this study was to investigate how the differences in lexical composition further develop up to 3 years (35 months) of age and, more importantly, to what extent these differences can be considered specific precursors of dyslexia later on. METHOD: In a total number of 262 children from the Dutch Dyslexia Program, 169 with and 93 without FR for dyslexia, productive vocabulary was assessed with the Dutch version of the MacArthur Communicative Development Inventories at ages 17, 23, 29, and 35 months. Reading tests were administered in Grades 2 and 3, resulting in dyslexia diagnosis in 60 FR children (FR-dys), leaving 109 FR children who developed normal reading skills (FR-nondys) and 93 control children. Children's expressive vocabulary was scored according to the total number of words produced and according to the different major linguistic word categories: nouns, predicates, and closed-class words. The analyses comprised a comparison of total productive vocabulary and the number of words per grammatical category at four different ages for the three groups (FR-dys, FR-nondys, and control). Also, correlations were calculated between vocabulary scores and reading scores. RESULTS: Up to 29 months of age, the total numbers of nouns, predicates, and closed-class words are significantly lower for the FR-dys group as compared with the FR-nondys and control groups; for closed-class words at 23 and 35 months of age, the FR-nondys group's mean values are in between the mean of the FR-dys and control groups. Weak correlations were found between total vocabulary size, number of verbs, number and proportion of predicates at 23 months of age, and word and pseudoword reading fluency in Grades 2 and 3. CONCLUSIONS: These results indicate that development of vocabulary is a significant though weak predictor of reading fluency and dyslexia; vocabulary size and proportion of verbs at 23 months of age, as well as proportion of closed-class words up to 35 months of age, seem to be the most sensitive indicators of delayed vocabulary development and later reading difficulties. There is no indication that FR for dyslexia by itself is related to vocabulary development

    Evaluation Pilot Bilingual Primary Education: First measurement school year 2014/15 : public version

    No full text
    Dit rapport beschrijft de startmeting van de evaluatie van de pilot Tweetalig Primair Onderwijs (tpo). De evaluatie geeft antwoord op de vraag op welke wijze wordt vormgegeven aan tpo en wat het effect van tpo is op de Engelse en Nederlandse taalvaardigheid. Na deze startmeting in groep 1 kent het onderzoek nog twee vervolgmetingen in groep 3 (2017) en groep 5 (2019). Deze eerste rapportage is vooral beschrijvend van aard. In toekomstige rapportages zal verder worden ingegaan op de vaardigheidsontwikkeling van leerlingen en het effect van tpo hierop. Naast twaalf tpo-scholen namen als controlegroep twaalf vvto- scholen (vroeg vreemde talenonderwijs Engels) deel en negen scholen zonder enigerlei vorm van vvto, die we eibo-scholen noemen (Engels in het basisonderwijs vanaf groep 7). Bij de startmeting is informatie verzameld op leerling-, ouder-, leerkracht- en lesniveau. Groep 1 leerlingen zijn getest op hun receptieve woordenschat en receptieve grammatica Engels; voor het Nederlands en rekenen zijn Cito-LOVS-toetsgegevens verzameld. Ouders hebben een vragenlijst ingevuld en leerkrachten zijn getest op hun Engelse taalvaardigheid, geïnterviewd en geobserveerd in een Engelse les. Vormgeving tpo Op de twaalf deelnemende tpo-scholen wordt tussen 25% en 50% (gemiddeld: 36%) van de onderwijstijd Engels als voertaal gebruikt. Ter vergelijking: op de vvtoscholen is dit gemiddeld 5% van de onderwijstijd. De helft van de tpo-scholen gebruikt een one teacher, one language benadering (OTOL: twee leerkrachten van wie één Engels spreekt en de andere Nederlands); vier scholen werken volgens de one situation, one language benadering (OSOL: de leerkracht spreekt allebei de talen maar deze worden gescheiden aangeboden); twee scholen gebruiken beide talen gedurende de hele week als een mix (sandwichmethode). Achtergrond en attitude leerlingen In het algemeen zijn er zowel op de tpo-scholen als op de vvto- en eibocontrolescholen weinig leerlingen die Engels als thuistaal hebben, met uitzondering van enkele scholen waar dit aandeel veel hoger ligt. Ook hebben enkele scholen veel leerlingen met een thuistaal anders dan het Nederlands of het Engels. iv De ouders van de tpo-leerlingen zijn over het algemeen hoogopgeleid, met aanzienlijke variatie tussen scholen. Op de tpo-, evenals op de vvto-scholen is de attitude ten opzichte van het tpo- respectievelijk vvto-onderwijs van alle betrokken partijen – leerlingen, ouders, leerkrachten – positief. Taalontwikkeling leerlingen Tpo-leerlingen halen gemiddeld betere resultaten op receptieve woordenschat en grammatica in het Engels dan vvto-leerlingen. Deze laatsten doen het op hun beurt – met name op woordenschat – weer beter dan de eibo-leerlingen. De resultaten voor Nederlands en rekenen zijn voor alle drie de groepen vergelijkbaar. Wel is er aanzienlijke variatie tussen de afzonderlijke scholen: dit zal in het vervolg van het onderzoek specifiek geanalyseerd worden. De prestaties van de tpo- en – in minder sterke mate – de vvto-leerlingen in het Engels vertonen samenhang met hoeveel Engels ze op school krijgen en met hoeveel Engelstalige activiteiten ze thuis doen. Taalvaardigheid, attitude en didactische kenmerken leerkrachten Er bestaan grote verschillen tussen tpo-leerkrachten in leeftijd, opleidingsachtergrond en ervaring. Een deel van de leerkrachten is native speaker van het Engels, een deel beschouwt zich near-native speaker, en enkele leerkrachten beschouwen zich nonnative speakers. Volgens een zelfbeoordeling en woordenschattoets beschikken alle leerkrachten echter over een behoorlijk tot uitstekend Engels taalvaardigheidsniveau. Alle leerkrachten staan volledig achter tpo en hebben hier hun eigen ideeën en opvattingen over. De opzet en vormgeving van tpo is daarom per school verschillend, maar weloverwogen en passend bij de visie van de school. De meeste leerkrachten proberen tijdens de Engelstalige momenten uitsluitend in het Engels te praten en schakelen alleen bij onveilige situaties (fysiek en sociaal-emotioneel) over op het Nederlands. De leerkrachten proberen de leerlingen zoveel mogelijk te belonen voor het gebruiken van de Engelse taal en vooral impliciete feedback te geven op hun taalgebruik. Ze verschillen van opvatting of leerlingen het beste Engels kunnen leren van een native speaker. Ondanks alle verschillende achtergronden en opvattingen waren de geobserveerde lessen onderling vergelijkbaar: interactief, speels en aan de hand van een bepaald thema. Verschillen tussen lessen qua didactiek, input, interactie en feedback leken vooral het gevolg van de diversiteit aan werkvormen die gehanteerd werden tijdens de lesobservatiemomenten. Opvallend is dat ondanks de op het moment van dataverzameling korte duur van de tpo-pilot, de tpo-leerlingen het nu al beter lijken te doen in het Engels dan hun vvtoen eibo-leeftijdsgenoten. Om vast te stellen of dit daadwerkelijk zo is, zullen in het vervolg van het FoTo-project difference-in-differences analyses uitgevoerd worden. Op die manier kunnen we rekening houden met verschillen tussen de scholen en leerlingen én houden we rekening met het verschil in opbrengsten (taalniveau) bij de startmeting. Hierdoor kunnen we in de volgende rapportage vaststellen of de verschillen in de Engelse taalvaardigheid een gevolg zijn van het tpo-onderwijs

    Evaluatie pilot Tweetalig Primair Onderwijs: Vervolgmeting schooljaar 2016/17 - publieksversie

    No full text
    Jenniskens, T., Leest, B., Wolbers, M., Krikhaar, E., Teunissen, C., de Graaff, R., ... & Coppens, K. (2018). Evaluatie pilot Tweetalig Primair Onderwijs

    Evaluatie pilot Tweetalig Primair Onderwijs : Vervolgmeting schooljaar 2016/17 - publieksversie

    No full text
    Jenniskens, T., Leest, B., Wolbers, M., Krikhaar, E., Teunissen, C., de Graaff, R., ... & Coppens, K. (2018). Evaluatie pilot Tweetalig Primair Onderwijs

    Delayed early vocabulary development in children at family risk of Dyslexia

    No full text
    Purpose: This study aimed to gain more insight into the relation between vocabulary and reading acquisition by examining early growth trajectories in the vocabulary of children at family risk (FR) of dyslexia longitudinally. Method: The sample included 212 children from the Dutch Dyslexia Program with and without an FR. Parents reported on their children’s receptive and expressive vocabulary size at ages 17, 23, 29, and 35 months using the Dutch MacArthur Communicative Development Inventories. Dyslexia status at the end of Grade 2 (8 years) rendered 3 groups: FR-dyslexic (n = 51), FR-nondyslexic (n = 92), and typically developing–nondyslexic (TD) children (n = 69). Results: Repeated measures analyses showed that FR-dyslexic children had lower receptive vocabulary scores from 23 months onward and lower expressive scores from 17 months onward than FR-nondyslexic children. Latent growth curve modeling showed lower initial growth rates in FR-dyslexic children, followed by partial recovery, indicating a delayed increase in receptive and expressive vocabulary. FR-nondyslexic and TD children did not differ. Conclusions: Early deficits in receptive and expressive vocabulary are associated with later reading. Early vocabulary growth of FR-dyslexic children is characterized by a delay but not deviance of growth. Vocabulary can be considered an additional risk factor for dyslexia

    Delayed Early Vocabulary Development in Children at Family Risk of Dyslexia

    Get PDF
    Purpose: This study aimed to gain more insight into the relation between vocabulary and reading acquisition by examining early growth trajectories in the vocabulary of children at family risk (FR) of dyslexia longitudinally. Method: The sample included 212 children from the Dutch Dyslexia Program with and without an FR. Parents reported on their children's receptive and expressive vocabulary size at ages 17, 23, 29, and 35 months using the Dutch MacArthur Communicative Development Inventories. Dyslexia status at the end of Grade 2 (8 years) rendered 3 groups: FR-dyslexic (n = 51), FR-nondyslexic (n = 92), and typically developing-nondyslexic (TD) children (n = 69). Results: Repeated measures analyses showed that FR-dyslexic children had lower receptive vocabulary scores from 23 months onward and lower expressive scores from 17 months onward than FR-nondyslexic children. Latent growth curve modeling showed lower initial growth rates in FR-dyslexic children, followed by partial recovery, indicating a delayed increase in receptive and expressive vocabulary. FR-nondyslexic and TD children did not differ. Conclusions: Early deficits in receptive and expressive vocabulary are associated with later reading. Early vocabulary growth of FR-dyslexic children is characterized by a delay but not deviance of growth. Vocabulary can be considered an additional risk factor for dyslexia
    corecore