Evaluation Pilot Bilingual Primary Education: First measurement school year 2014/15 : public version

Abstract

Dit rapport beschrijft de startmeting van de evaluatie van de pilot Tweetalig Primair Onderwijs (tpo). De evaluatie geeft antwoord op de vraag op welke wijze wordt vormgegeven aan tpo en wat het effect van tpo is op de Engelse en Nederlandse taalvaardigheid. Na deze startmeting in groep 1 kent het onderzoek nog twee vervolgmetingen in groep 3 (2017) en groep 5 (2019). Deze eerste rapportage is vooral beschrijvend van aard. In toekomstige rapportages zal verder worden ingegaan op de vaardigheidsontwikkeling van leerlingen en het effect van tpo hierop. Naast twaalf tpo-scholen namen als controlegroep twaalf vvto- scholen (vroeg vreemde talenonderwijs Engels) deel en negen scholen zonder enigerlei vorm van vvto, die we eibo-scholen noemen (Engels in het basisonderwijs vanaf groep 7). Bij de startmeting is informatie verzameld op leerling-, ouder-, leerkracht- en lesniveau. Groep 1 leerlingen zijn getest op hun receptieve woordenschat en receptieve grammatica Engels; voor het Nederlands en rekenen zijn Cito-LOVS-toetsgegevens verzameld. Ouders hebben een vragenlijst ingevuld en leerkrachten zijn getest op hun Engelse taalvaardigheid, geïnterviewd en geobserveerd in een Engelse les. Vormgeving tpo Op de twaalf deelnemende tpo-scholen wordt tussen 25% en 50% (gemiddeld: 36%) van de onderwijstijd Engels als voertaal gebruikt. Ter vergelijking: op de vvtoscholen is dit gemiddeld 5% van de onderwijstijd. De helft van de tpo-scholen gebruikt een one teacher, one language benadering (OTOL: twee leerkrachten van wie één Engels spreekt en de andere Nederlands); vier scholen werken volgens de one situation, one language benadering (OSOL: de leerkracht spreekt allebei de talen maar deze worden gescheiden aangeboden); twee scholen gebruiken beide talen gedurende de hele week als een mix (sandwichmethode). Achtergrond en attitude leerlingen In het algemeen zijn er zowel op de tpo-scholen als op de vvto- en eibocontrolescholen weinig leerlingen die Engels als thuistaal hebben, met uitzondering van enkele scholen waar dit aandeel veel hoger ligt. Ook hebben enkele scholen veel leerlingen met een thuistaal anders dan het Nederlands of het Engels. iv De ouders van de tpo-leerlingen zijn over het algemeen hoogopgeleid, met aanzienlijke variatie tussen scholen. Op de tpo-, evenals op de vvto-scholen is de attitude ten opzichte van het tpo- respectievelijk vvto-onderwijs van alle betrokken partijen – leerlingen, ouders, leerkrachten – positief. Taalontwikkeling leerlingen Tpo-leerlingen halen gemiddeld betere resultaten op receptieve woordenschat en grammatica in het Engels dan vvto-leerlingen. Deze laatsten doen het op hun beurt – met name op woordenschat – weer beter dan de eibo-leerlingen. De resultaten voor Nederlands en rekenen zijn voor alle drie de groepen vergelijkbaar. Wel is er aanzienlijke variatie tussen de afzonderlijke scholen: dit zal in het vervolg van het onderzoek specifiek geanalyseerd worden. De prestaties van de tpo- en – in minder sterke mate – de vvto-leerlingen in het Engels vertonen samenhang met hoeveel Engels ze op school krijgen en met hoeveel Engelstalige activiteiten ze thuis doen. Taalvaardigheid, attitude en didactische kenmerken leerkrachten Er bestaan grote verschillen tussen tpo-leerkrachten in leeftijd, opleidingsachtergrond en ervaring. Een deel van de leerkrachten is native speaker van het Engels, een deel beschouwt zich near-native speaker, en enkele leerkrachten beschouwen zich nonnative speakers. Volgens een zelfbeoordeling en woordenschattoets beschikken alle leerkrachten echter over een behoorlijk tot uitstekend Engels taalvaardigheidsniveau. Alle leerkrachten staan volledig achter tpo en hebben hier hun eigen ideeën en opvattingen over. De opzet en vormgeving van tpo is daarom per school verschillend, maar weloverwogen en passend bij de visie van de school. De meeste leerkrachten proberen tijdens de Engelstalige momenten uitsluitend in het Engels te praten en schakelen alleen bij onveilige situaties (fysiek en sociaal-emotioneel) over op het Nederlands. De leerkrachten proberen de leerlingen zoveel mogelijk te belonen voor het gebruiken van de Engelse taal en vooral impliciete feedback te geven op hun taalgebruik. Ze verschillen van opvatting of leerlingen het beste Engels kunnen leren van een native speaker. Ondanks alle verschillende achtergronden en opvattingen waren de geobserveerde lessen onderling vergelijkbaar: interactief, speels en aan de hand van een bepaald thema. Verschillen tussen lessen qua didactiek, input, interactie en feedback leken vooral het gevolg van de diversiteit aan werkvormen die gehanteerd werden tijdens de lesobservatiemomenten. Opvallend is dat ondanks de op het moment van dataverzameling korte duur van de tpo-pilot, de tpo-leerlingen het nu al beter lijken te doen in het Engels dan hun vvtoen eibo-leeftijdsgenoten. Om vast te stellen of dit daadwerkelijk zo is, zullen in het vervolg van het FoTo-project difference-in-differences analyses uitgevoerd worden. Op die manier kunnen we rekening houden met verschillen tussen de scholen en leerlingen én houden we rekening met het verschil in opbrengsten (taalniveau) bij de startmeting. Hierdoor kunnen we in de volgende rapportage vaststellen of de verschillen in de Engelse taalvaardigheid een gevolg zijn van het tpo-onderwijs

    Similar works

    Full text

    thumbnail-image

    Available Versions

    Last time updated on 14/10/2017