68 research outputs found
Reasons why self-referring patients attend the emergency department during daytime differ among socioeconomic groups : a survey from Flanders
Background: Numerous studies have shown that during out-of-hours vulnerable patients (regarding low-education and unemployment) are more likely to seek medical help in the emergency department (ED). However, little is known about why patients seek help in the ED during daytime hours and if these reasons differ among self-referring socioeconomic groups.
Objectives: To identify the reasons why patients opt for the ED during daytime hours when primary care services are available and identify possible social differences between socioeconomic groups.
Methods: In 2014-2015, trained fieldworkers surveyed 723 patients visiting four EDs in Flanders using a structured interview. These quantitative data were analysed using descriptive and logistic regression analyses.
Results: More than one-third of the self-referring patients reported that they attend the ED during daytime hours because they perceive their (health) problem as urgent and expect they need advanced diagnostic testing. Self-referred and low-educated patients have a 1.8 higher chance (compared to their higher-educated counterparts) of attending the ED because they expect advanced diagnostic testing. Self-referred and unemployed patients have a 3.6, 2.5 and 4.4 higher chance (compared to their employed counterparts) to opt for the ED because it is their usual source of care, family/friends refer them or they postpone care too long, respectively.
Conclusion: We found sociodemographic differences in motives why self-referring patients in Flanders opt for the ED during daytime hours. In general, self-referring patients attend the ED because they perceive their condition as urgent and think they may need advanced diagnostic testing
Which socio-economic factors influence patients' choice to opt for the ED or the GPC during out-of-hours : an explorative study in Flanders
Background: Overcrowding of emergency departments (ED) during out-of-hours health care is a common problem in many Western countries. An appealing alternative for ED’s is the general practices cooperatives (GPC): regional networks of GP’s during the out-of-hours. The aim of this study is to investigate the socio-economic determinants of patients’ choice to opt for one of both health care providers.
Methods: We gathered patient level data between May and December 2012 in Flanders (Belgium) from three emergency departments and three general practices cooperatives. Chi square analyses were used in order to study the bivariate relationship between opting for a health care facility (ED or GPC) and various socio-economic factors. To determine the independent association, a logistic regression analysis was conducted.
Results: Self-referral to the ED is significantly associated with: being male, being younger, being less educated, having a (lower educated) partner and living in a rural area.
Conclusion: The results of this study show that opting for the ED during the out-of-hours is, in general, related to a lower socio-economic status. Therefore the government should focus on patients with a lower socio-economic status when disseminating information on the organisation of health care with an emphasis on the accessibility of the primary health care during out-of-hours. To meet the needs for health care during these out-of-hours, a possible solution could be an integrated facility of GPC and ED with one access to medical care for all patients
The link between income inequality and health in Europe, adding strength dimensions of primary care to the equation
Income inequality has been dearly associated with reduced population health. A body of evidence suggests that a strong primary care system may mitigate this negative association. The aim of this study is to assess the strength of the primary care system's effect on the inverse association between income inequality and health in Europe. Health is operationalised using four cross-sectional outcomes: self-rated health, life expectancy, mental well-being, and infant mortality. Strength of the primary care system is measured using the framework of the Primary Health Care Activity Monitor Europe, and income inequality by the Gini coefficient. Multiple regression models with interaction terms were used. The results confirm that especially the structure and continuity dimension of primary care strength can buffer the inverse association between income inequality and health. European policymakers should therefore focus on strengthening primary care systems in order to reduce inequity in health
Vlaamse prioritaire thema's met betrekking tot eerstelijnsgezondheidszorg: focus op de Vlaamse huisartsgeneeskunde
Om tegemoet te komen aan belangrijke verschuivingen en uitdagingen binnen de Vlaamse
gezondheidszorg (bijvoorbeeld vergrijzing, fragmentatie of vermaatschappelijking van zorg) werden op
Vlaams en Federaal niveau een aantal speerpunten geformuleerd. In stap 1 van dit onderzoeksproject
werden deze vooropgestelde accenten onder de vorm van zes prioritaire thema’s gesynthetiseerd :
- Ondersteunen en versterken van zelfzorg en mantelzorg, en focussen op preventie
- Empowerment van patiënten en hun naaste omgeving
- Focussen op eerste lijn (gezondheidszorg dichtbij huis garanderen) en verbindingen
tussen en binnen eerste lijn en andere zorgniveaus
- Versterkte, direct toegankelijke eerstelijnsgezondheidszorg
- Kwaliteitsvolle eerstelijnsgezondheidszorg
- Focus op alle zorgbehoevenden met speciale aandacht voor de meest kwetsbaren
Na het identificeren van de prioritaire beleidsthema’s werden in de tweede stap alle beschikbare
cijfergegevens per thema, die gebruikt kunnen worden bij het opmaken van een stand van zaken met
betrekking tot het betreffende thema in kaart gebracht. Tot voor kort waren er weinig cijfers
beschikbaar over deze Vlaamse prioritaire speerpunten. De nadruk van deze bestaande gegevens ligt
voornamelijk op het globaal gezondheidszorgsysteem en in mindere mate op de
eerstelijnsgezondheidszorg (of meer specifiek op de huisartsgeneeskunde). Verder zijn de reeds
beschikbare data voornamelijk van administratieve oorsprong, wat tot belangrijke beperkingen leidt.
Dit onderzoek probeert hierop in te spelen: door naast het traditionele cijfermateriaal ook data uit
drie nieuwe, internationale databanken (European GP Task Profiles, 1993; PHAMEU, 2008 en
QUALICOPC, 2013) te analyseren. De cijfers uit deze drie databanken voegen informatie toe aan de
bestaande kennis rond de performantie van de Vlaamse eerstelijnsgezondheidszorg. Op die manier
laten ze toe deze zorg vanuit drie verschillende standpunten te bekijken: vanuit het artsenperspectief
via de European GP Task Profiles, vanuit beleidsmatig perspectief via PHAMEU en vanuit artsen- en
patiëntenperspectief via QUALICOPC. PHAMEU en QUALICOPC maken het tevens mogelijk om Vlaamse cijfers te benchmarken met andere Europese landen, hetgeen in voorgaand onderzoek nog niet
gerealiseerd werd.
In de volgende stap van dit onderzoek werden de resultaten van de analyses voorgelegd aan een
uitgebreid panel van experten, werkzaam binnen diverse instellingen in de gezondheids- en
welzijnssector. De experten werd gevraagd de resultaten grondig door te nemen en een aantal
aanbevelingen te formuleren om de eerstelijnsgezondheidszorg, en de huisartsgeneeskunde in het
bijzonder, te monitoren in de toekomst.
Belangrijkste bevindingen en aanbevelingen per prioritair beleidsthema
1. Ondersteunen en versterken van zelfzorg en mantelzorg, en focussen op preventie
Een opvallende bevinding is dat de frequentie van gezondheidsvoorlichting door de huisarts met
betrekking tot roken en problematisch alcoholgebruik over de afgelopen 20 jaar sterk afgenomen is.
Dit ondanks het feit dat het reduceren van de gezondheidsschade door tabak en alcohol een
belangrijke gezondheidsdoelstelling is. Dit pleit ervoor om huisartsen nog meer als actieve partner te
betrekken in een geïntegreerde aanpak van de gezondheidsdoelstellingen. Door hun
vertrouwensrelatie met patiënten en hun kennis van de sociale en familiale context van de patiënt
kunnen ze een belangrijke aanvulling vormen op de bevolkingsbrede, algemene aanpak van veel
preventieprogramma’s. Deze individuele aanpak die rekening houdt met de bijzondere context van de
patiënt, is wellicht van bijzonder belang voor die bevolkingsgroepen die in de bevolkingsonderzoeken
of -campagnes traditioneel uit de boot vallen: zoals bijvoorbeeld allochtonen, patiënten uit socio -
economisch kwetsbare groepen, etc.
Toch mag deze inzet van de huisarts niet ondoordacht en zonder de nodige ondersteuning gebeuren.
Die ondersteuning kan bestaan uit het voorzien van materialen en methoden voor preventie in de
huisartsenpraktijk; een transparant, beschikbaar en interdisciplinair netwerk van andere hulpverleners
waarnaar de huisarts vlot kan verwijzen of beroep kan op doen; de mogelijkheid tot taakdelegatie naar
andere hulpverleners; en - in afwachting van de mogelijkheid tot taakdelegatie - een specifiek
opleidingspakket voor huisartsen rond preventie.
2. Empowerment van patiënten en hun naaste omgeving
Vlaanderen is de Europese koploper op het vlak van gezamenlijk beslissingen nemen met de patiënt bij
een doorverwijzing naar een andere gezondheidszorgverlener. Echter, wat gebeurt na die
doorverwijzing lijkt minder vlot te lopen: de contacten met de arts - specialist nemen af, de
terugkoppeling naar de huisarts na verwijzing verloopt niet altijd even vlot en de huisarts neemt
minder vaak de centrale rol in de zorg op. Deze verminderde samenwerking tussen huisarts en arts -
specialist kan mogelijk problematisch zijn. Om de communicatie tussen zorgactoren te bevorderen
werden recent een aantal maatregelen genomen (bijvoorbeeld Vitalink). Ondanks deze maatregelen
wijzen de resultaten van dit onderzoek niet op een verbetering van de communicatie. Een permanente
evaluatie van Vitalink, en bij uitbreiding e - Health, is van primordiaal belang.
3. Focussen op eerste lijn (gezondheidszorg dichtbij huis garanderen) en verbindingen tussen en binnen
eerste lijn en andere zorgniveaus
Cijfers in de rapport lijken erop te wijzen dat het huisartsenprofiel “erodeert”. Huisartsen in 2013
worden in veel mindere mate dan 20 jaar geleden door patiënten met een ziekte/aandoening als
eerste gezondheidszorgverlener gecontacteerd. Dit in tegenstelling tot de andere Europese landen
waar een geëchelonneerd systeem bestaat. Doorheen dit volledige rapport stellen we verschillende
knelpunten vast die te maken hebben met deze structurele afwezigheid van echelonnering. In het
Belgisch gezondheidszorgsysteem heeft de huisarts geen navigator - rol waardoor patiënten de vrije
keuze hebben welke gezondheidszorgverlener te contacteren. Een duidelijke functie als navigator zou
kunnen bijdragen tot een betere coördinatie van zorg met daarbij een aanzienlijke winst in efficiëntie
en kosteneffectiviteit.
4. Versterkte, direct toegankelijke eerstelijnsgezondheidszorg
Wanneer we de geografische spreiding van de Vlaamse huisartsenpraktijken binnen een Europees
perspectief bekijken scoort Vlaanderen zeer goed. Toch komt in de resultaten van dit hoofdstuk naar
voor dat de Vlaamse patiënten Europees koploper zijn in het uitstellen van huisartsenzorg. Patiënten
met een laag gemiddeld inkomen en jongere patiënten stellen vaker zorg uit dan oudere patiënten en
deze met een hoog gemiddeld inkomen. Redenen hiervoor kunnen zijn dat patiënten met een lager
inkomen minder middelen hebben om een bezoek aan de huisarts te betalen en dat jongeren
patiënten zorg uitstellen omdat ze het te druk hebben (dit is de meest gerapporteerde reden waarom
Vlaamse patiënten zorg uitstellen).
Vervolgens noteren we dat vrouwelijke huisartsen en artsen werkzaam in een grootstedelijke context
vaker aangeven beperkingen te hanteren bij nieuwe patiënten of bij patiënten de niet binnen het door
hen gedefinieerde werkgebied wonen. Door een toegenomen vervrouwelijking van de
huisartsgeneeskunde en door het belang dat jonge artsen toekennen aan een optimale balans tussen
werk en privé, daalt de totale capaciteit aan huisartsenzorg en dit ondanks de stijging van het aantal
huisartsen. Wanneer we dit binnen een internationale context bekijken, ligt het aantal huisartsen per
10.000 inwoners in Vlaanderen relatief hoog. Een meer doorgedreven taakdifferentiatie en -delegatie
dringt zich op. De huisarts die meer de rol op te nemen als “central hub of care” waarbij hij de zorg
coördineert en waar mogelijk eerstelijnszorg delegeert naar andere disciplines.
5. Kwaliteitsvolle eerstelijnsgezondheidszorg
Vlaamse huisartsen scoren binnen de Europese context goed op het gebruik van een medisch dossier
om de continuïteit te waarborgen. De meerderheid van de huisartsen geven aan gegevens bij elke
consultatie te registreren en ze houden - naar eigen zeggen - in vergelijking met hun Europese
collega’s een relatief brede waaier aan informatie bij. Opvallend is evenwel dat de sociale status en de
etniciteit van de patiënt door een meerderheid van de artsen niet wordt geregistreerd. Deze
informatie kan van groot belang zijn bij het kaderen van de zorgvraag, de diagnosestelling en het
opstellen van een haalbaar behandelplan.
Ondanks het feit dat dit in Vlaanderen niet verplicht is, rapporteert het merendeel van de patiënten
een vaste huisarts te hebben. Oudere patiënten geven dit vaker aan dan jongere patiënten. Mogelijk is
dit te verklaren door het feit dat jongere patiënten over het algemeen gezonder zijn en minder nood
hebben aan zorg. Echter, het is ook mogelijk dat jongere patiënten door hun grotere mobiliteit een
rechtstreekse toegang naar een specialistische gezondheidszorgverlener gemakkelijker vinden dan het
herhaaldelijk op zoek gaan naar een “vaste” huisarts.
Ten slotte, een zeer belangrijk aspect van kwaliteit van zorg is patiëntveiligheid. Opvallend is dat
hierover nauwelijks cijfers beschikbaar zijn in Vlaanderen: klachten worden slechts fragmentarisch
geregistreerd, fouten worden nauwelijks of niet gerapporteerd.
6. Focus op alle zorgbehoevenden met speciale aandacht voor de meest kwetsbaren
In de resultaten van dit onderzoek observeren we dat 6.1% van de patiënten in Vlaanderen zorg
uitstelt omwille van financiële redenen. Nagenoeg alle Vlaamse huisartsen die deelnamen aan de
QUALICOPC studie geven aan persoonlijke inspanningen te doen om financiële barrières te reduceren:
ze laten de eigen bijdrage vallen, geven gratis medicijnstalen, etc. Alhoewel dit wijst op een positieve
attitude van de huisartsen, vormt dit geen structurele oplossing.
Beleidsrelevante aanbevelingen voor de toekomstige monitoring van de performantie van de
eerstelijnsgezondheidszorg/huisartsgeneeskunde
Op basis van dit rapport tekenen zich drie aanbevelingen af om in de toekomst de Vlaamse
eerstelijnsgezondheidszorg te verbeteren en deze te monitoren.
1. De samenwerking van alle betrokken actoren (overheid, financieringsinstellingen,
beroepsgroepen en patiënten) binnen de eerstelijnsgezondheidszorg/huisartsgeneeskunde dient
bevordert te worden. Zij zouden samen een Vlaamse werkgroep rond performantie binnen de
eerstelijnsgezondheidszorg kunnen vormen, die een geïntegreerd beleid rond de Vlaamse
eerstelijnsgezondheidszorg uitdenkt, de performantie ervan systematisch evalueert en
bijsturingen van dit beleid adviseert.
2. Om de nood aan gezondheidszorg en de kwaliteit van die zorg in kaart te brengen is
gedetailleerde informatie op patiënt-, huisarts- en praktijkniveau noodzakelijk. De meeste
betrouwbare en wellicht ook de meest kosteneffectieve en duurzame manier om deze data te
verzamelen is via de elektronische patiëntendossiers.
3. Het monitoren van de performantie van de eerstelijnsgezondheidszorg dient te gebeuren op
macro-, meso- en micro-niveau. Op macro-niveau is een systematische evaluatie van de nieuwe
of bijgestuurde beleidsmaatregelen via een eerstelijnsgezondheidszorgobservatorium essentieel.
Op micro- en meso-level dienst respectievelijk de interacties met de patiënt en de kwaliteit van
de zorgprocessen aan de hand van een uitgebreidere versie van de huidige profielenevaluaties
opgevolgd worden
- …