1,583 research outputs found
Handover Mechanisms in ATM-based Mobile Systems
This paper presents two handover mechanisms that can be used in the access part of an ATM-based mobile system. The first handover mechanism, which is called ¿handover synchronised switching¿ is relatively simple and does not use any ATM multicasting or resynchronisation in the network. It assumes that there is sufficient time available such that all data and history information of the old path can be transferred to the mobile terminal (MT) before the actual handover to the new path takes place. It is possible that the time between a handover decision and the actual handover is too short to end the transmission on the old path gracefully (e.g., ending the interleaving matrix, ending transcoder functions, emptying intermediate buffers). A possible solution to this problem is given by the second handover mechanism, where multicast connections to all possible target radio systems (RAS) are used in the core network. This mechanism is called ¿handover with multicast support
Hermite and Gegenbauer polynomials in superspace using Clifford analysis
The Clifford-Hermite and the Clifford-Gegenbauer polynomials of standard
Clifford analysis are generalized to the new framework of Clifford analysis in
superspace in a merely symbolic way. This means that one does not a priori need
an integration theory in superspace. Furthermore a lot of basic properties,
such as orthogonality relations, differential equations and recursion formulae
are proven. Finally, an interesting physical application of the super
Clifford-Hermite polynomials is discussed, thus giving an interpretation to the
super-dimension.Comment: 18 pages, accepted for publication in J. Phys.
On a chain of harmonic and monogenic potentials in Euclidean half-space
In the framework of Clifford analysis, a chain of harmonic and monogenic potentials is constructed in the upper half of Euclidean space R^(m+1), including a higher dimensional generalization of the complex logarithmic function. Their distributional limits at the boundary R^(m) turn out to be well-known distributions such as the Dirac distribution, the Hilbert kernel, the fundamental solution of the Laplace and Dirac operators, the square root of the negative Laplace operator, and the like. It is shown how each of those potentials may be recovered from an adjacent kernel in the chain by an appropriate convolution with such a distributional limit
A tool for subjective and interactive visual data exploration
We present SIDE, a tool for Subjective and Interactive Visual Data Exploration, which lets users explore high dimensional data via subjectively informative 2D data visualizations. Many existing visual analytics tools are either restricted to specific problems and domains or they aim to find visualizations that align with user’s belief about the data. In contrast, our generic tool computes data visualizations that are surprising given a user’s current understanding of the data. The user’s belief state is represented as a set of projection tiles. Hence, this user-awareness offers users an efficient way to interactively explore yet-unknown features of complex high dimensional datasets
Spherical harmonics and integration in superspace
In this paper the classical theory of spherical harmonics in R^m is extended
to superspace using techniques from Clifford analysis. After defining a
super-Laplace operator and studying some basic properties of polynomial
null-solutions of this operator, a new type of integration over the supersphere
is introduced by exploiting the formal equivalence with an old result of
Pizzetti. This integral is then used to prove orthogonality of spherical
harmonics of different degree, Green-like theorems and also an extension of the
important Funk-Hecke theorem to superspace. Finally, this integration over the
supersphere is used to define an integral over the whole superspace and it is
proven that this is equivalent with the Berezin integral, thus providing a more
sound definition of the Berezin integral.Comment: 22 pages, accepted for publication in J. Phys.
Methane and nitrous oxide in tidal estuaries
Estuaries contribute significantly (5-10 %) to the marine emission budget of methane and nitrous oxide. During the BIOGEST project we have measured the distribution of these two gases in the water column of nine tidal estuaries. In well-mixed estuaries, methane concentrations were high in the river end-member and initially decreased with increasing salinity, then increased at intermediate or high salinities before decreasing again going offshore. Tidal flats and creeks were identified as a methane sources to estuarine waters. Methane concentrations in river-dominated stratified estuaries were rather erratic. Nitrous oxide concentrations were always above atmospheric saturation levels and showed consistent and systematic relationships with distribution patterns of oxygen, ammonium, nitrite and nitrification activities. Nitrous oxide concentrations were very high in ammonium-rich and oxygen-depleted systems such as the Scheldt and Thames estuaries. Nitrous oxide concentrations were also high in the suboxic zone of fluidised mud systems of the Gironde estuary. If time permits, we will show laboratory results for nitrous oxide production in Scheldt water and we will speculate on the role of sediment versus water-column processes
Reserved procedures in Dutch health care: practice, policies and perspectives of physicians, nurses and management
Voorbehouden handelingen in de Nederlandse gezondheidszorg: praktijk, beleid en opvattingen van artsen, verpleegkundigen en management.
Dit proefschrift beschrijft een onderzoek naar de praktijk, het beleid en de opvattingen van artsen, verpleegkundigen en management van zorginstellingen ten aanzien van de uitvoering van voorbehouden en andere risicovolle handelingen in Nederlandse ziekenhuizen, thuiszorg, huisartsen praktijken en geestelijke gezondheidszorginstellingen. De vragenlijsten die de basis voor dit proefschrift vormen kwamen voort uit de evaluatie van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).
Hoofdstuk 1 bestaat uit de inleiding, waarin de achtergrond, het doel en de vraagstellingen van het onderzoek worden gepresenteerd. In 1997 werd een nieuw systeem voor de regulering van de beroepen in de individuele gezondheidszorg geïntroduceerd, met de invoering van de Wet op de beroepen in de Individuele gezondheidszorg. Het doel van deze wet is het waarborgen en bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en het beschermen van patiënten in de individuele gezondheidszorg tegen ondeskundig en onzorgvul-dig handelen. De keuzevrijheid van patiënten wordt in de Wet bevorderd door het opheffen van het monopolie voor artsen op het uitvoeren van medische handelingen. Om tegelijkertijd voldoende bescherming van patiënten te waar-borgen werden verschillende beschermingsinstrumenten in de wet opgenomen. Dit proefschrift gaat in op één van deze instrumenten, de regeling voorbehou-den handelingen.
De voorbehouden handelingen bestaan uit 11 categorieën van handelingen, waaronder heelkundige handelingen, verloskundige handelingen, katheterisaties en endoscopieën, en injecties. Voornaamste reden om handelingen op te nemen in de regeling voorbehouden handelingen is dat de uitvoering hiervan door een onvoldoende deskundig en bekwaam beroepsbeoefenaar voor patiënten onacceptabele gezondheidsrisico’s met zich mee zou brengen. Voorbehouden handelingen mogen alleen door beroepsbeoefenaren met een zelfstandige bevoegdheid (b.v. artsen) uit worden gevoerd, binnen hun deskundigheidsgebied. Onder bepaalde voorwaarden mogen de handelingen ook in opdracht van een zelfstandig bevoegde uit worden gevoerd door andere beroepsbeoefenaren (b.v. verpleegkundigen of doktersassistenten). Omdat aan de regeling ook strafbepalingen zijn verbonden zijn betrokken beroepsbeoefenaren strafbaar als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan. Het hoofddoel van dit onderzoek was om een empirisch gebaseerd inzicht te krijgen in het functioneren van de regeling voorbehouden handelingen in Nederland. Het proefschrift gaat in op de volgende vraagstellingen:
1) Op welke manier is in de praktijk invulling gegeven aan de regeling voorbehouden handelingen?
2) Welke problemen worden in de dagelijkse praktijk ervaren met de regeling voorbehouden handelingen?
3) Wat zijn de opvattingen van verschillende beroepsbeoefenaren en het management van zorginstellingen over de verantwoordheid van de uitvoering van voorbehouden en andere risicovolle handelingen?
Vragenlijsten werden verstuurd naar alle respondent groepen. Om representa-tieve onderzoeksgroepen van beroepsbeoefenaren te kunnen includeren werden aselecte steekproeven van verpleegkundigen (n=3200), gynaecologen(n=250), internisten(n=350) en psychiaters getrokken uit het BIG register. Een aselecte steekproef van 400 huisartsen werd getrokken uit het NIVEL bestand van huisartsen. Respons onder deze groepen was respectievelijk 71%, 65%, 60%, 60% en 62%. De raden van bestuur of management van alle 117 algemene en academische ziekenhuizen, 116 thuiszorg organisaties, 44 algemeen psychiatri-sche ziekenhuizen en 61 RIAGG’s in Nederland werden benaderd met een schriftelijke vragenlijst. Respons was respectievelijk 75%, 67%, 62% en 63%.
Hoofdstuk 2 gaat in op de kennis van artsen en verpleegkundigen in ziekenhuizen over de regeling voorbehouden handelingen, hun uitvoering van deze handelingen, de manier waarop opdrachten worden gegeven en hun opvattingen over de praktische toepasbaarheid en het functioneren van de regeling. Bijna alle respondenten wisten dat artsen bevoegd zijn om op eigen initiatief voorbehouden handelingen uit te voeren (93%-99%), en 48%-63% wist dat verpleegkundigen hiervoor niet bevoegd zijn. Een substantieel percentage van de verpleegkundigen voerden voorbehouden handelingen uit op eigen initiatief (17%-53%). Een meerderheid van de gynaecologen en internisten ging er vanuit dat het ziekenhuis de bekwaamheid van de verpleegkundigen om de voorbehouden handeling uit te voeren zouden hebben gewaarborgd (respectievelijk 58% en 65%), terwijl 82% van de verpleegkundigen de eigen bekwaamheid per handeling bepaalde. De meeste respondenten waren van mening dat de regeling voorbehouden handelingen patiënten voldoende bescherming biedt (58-72%).
In Nederlandse ziekenhuizen kan het functioneren van een gemengd systeem, waaronder de regeling voorbehouden handelingen, als gematigd positief worden gezien. Om de afstand tussen wet en praktijk te verminderen worden echter enkele aanbevelingen gedaan, zoals het accepteren van meer generieke opdrachten, als hiermee de veiligheid van patiënten niet in het gedrang komt en het hele proces van indiceren niet geheel verplaatst wordt naar het werkgebied van de verpleegkundige. Het is noodzakelijk om artsen en verpleegkundigen bewuster te maken van de huidige wetgeving wat betreft het uitvoeren van bepaalde handelingen in de dagelijkse praktijk. Omdat kennis van wetgeving gezien kan worden al eerste basis voorwaarde voor het voldoen aan deze wetgeving wordt aanbevolen om artsen en verpleegkundigen beter hierover te informeren in de opleiding of tijdens na- en bijscholingen.
Hoofdstuk 3 gaat in op het beleid dat in ziekenhuizen werd ontwikkeld naar aanleiding van de regeling voorbehouden handelingen. Daarnaast wordt ingegaan op de opvattingen van het management van ziekenhuizen ten aanzien van de regeling voorbehouden handelingen, en de mate waarin verpleegkundigen voldoen aan beschikbare richtlijnen. Alle ziekenhuizen hadden beleid ontwikkeld op het gebied van de voorbehouden handelingen. Dit is conform onze verwachtingen door de eisen in de kwaliteitswet zorginstellingen over systema-tische aandacht voor kwaliteit van zorg en het verlenen van verantwoorde zorg binnen de zorginstelling. Een minderheid (41%) had een toetsings- en bijstel-lingsbeleid ten aanzien van het omgaan met voorbehouden handelingen. De meeste ziekenhuizen ontwikkelden structurele beleidsonderdelen wat betreft de regeling voorbehouden handelingen, zoals een beleidsdocument, een beschrijving van de huidige voorbehouden handelingen of een functionaris of commissie belast met het beleid op gebied van de voorbehouden handelingen. Het is opmerkelijk dat ondanks de eisen in de kwaliteitswet zorginstellingen slechts een minderheid van de ziekenhuizen een toetsings- en bijstellingsbeleid voor de omgang met voorbehouden handelingen heeft ontwikkeld. Verdere bevordering van een dergelijk beleid is essentieel om beleid en richtlijnen geactualiseerd te houden.
Van de verpleegkundigen voldeed 61% volledig aan de instellingsrichtlijnen, 39% voldeed gedeeltelijk ( 2 verpleegkundigen voldeden helemaal niet). De meest genoemde reden om de richtlijnen niet te volgen was de situatie van de patiënt (75%), hoewel in noodgevallen de voorwaarden van de regeling voorbehouden handelingen niet van toepassing zijn. Van de ziekenhuizen gaf 71% aan dat de regeling voorbehouden handelingen patiënten voldoende bescherming bied. De regeling voorbehouden handelingen lijkt in de praktijk te hebben geresulteerd in beleid in ziekenhuizen en richtlijnen voor voorbehouden handelingen. De regeling wordt als bevorderend gezien voor de kwaliteit van de zorg en de bescherming van patiënten. Desondanks worden aanbevelingen voor verbeteringen gedaan.
Hoofdstuk 4 gaat in op knelpunten die in de dagelijkse praktijk op kunnen treden als specifieke voorbehouden en niet voorbehouden handelingen worden uitgevoerd door verpleegkundigen in ziekenhuizen. Van de respondenten gaf 11-30% aan in het voorafgaande jaar problemen met dergelijke opdrachten te hebben ervaren of (overwogen) weigeringen van dergelijke opdrachten te hebben meegemaakt. Gynaecologen en internisten gaven hierbij het meest frequent aan dat de praktische uitvoering van een handeling problemen gaf (respectievelijk 44% en 30%). Het niet eens zijn met het medicatiebeleid was voor verpleegkundigen het meest genoemde probleem of reden om te overwegen een opdracht te weigeren (34% en 35%). Zowel de gynaecologen, internisten als verpleegkundigen gaven het meest frequent aan dat een opdracht werd geweigerd omdat de verpleegkundige in kwestie zelf van mening was dat zij hiervoor niet de benodigde bevoegdheid had (respectievelijk 95%, 67% en 62%).
In de praktijk ervaart slechts een minderheid van artsen en verpleegkundigen problemen bij en (overwogen) weigeringen van opdrachten voor voorbehouden en niet voorbehouden risicovolle handelingen. Het voorkomen en signaleren van problemen en (overwogen) weigeringen in de praktijk is echter voor meerdere interpretaties vatbaar. Enerzijds kan het indicatief zijn voor het voorkomen van fouten of praktische knelpunten rond de uitvoering van de handelingen. Anderzijds kan het ook gezien worden als een afspiegeling van een goed functionerend kwaliteits- en veiligheidssysteem waarin verpleegkundigen een signalerende rol hebben. Als een verpleegkundige zichzelf niet voldoende bekwaam acht om een handeling naar behoren uit te voeren moet een opdracht ook geweigerd worden. Ook een kritische en zorgvuldige overweging over het al dan niet accepteren van opdrachten is in lijn met de regeling voorbehouden handelingen. Gezien de aard en het aantal problemen en (overwogen) weigeringen geeft dit onderzoek geen aanwijzingen voor het op grote schaal voorkomen van serieuze knelpunten in de uitvoering van voorbehouden handelingen in de praktijk van Nederlandse ziekenhuizen. Het voldoende waarborgen van de kwaliteit en veiligheid van de zorg in ziekenhuizen wordt aanbevolen, onder meer door middel van richtlijnen of protocollen voor het be-palen van de bekwaamheid voor het uitvoeren van voorbehouden handelingen in de praktijk.
Hoofdstuk 5 gaat in op de praktijk met betrekking tot de regeling voorbehouden handelingen en de opvattingen van verpleegkundigen werkzaam in de thuiszorg en management van thuiszorgorganisaties. In opdracht van een arts voerden 43-71% van de verpleegkundigen minstens eenmaal per maand een intramusculaire injectie, subcutane injectie of blaaskatheterisatie uit. Van deze verpleegkundigen voerden 3 tot 13% deze handelingen in dezelfde periode ook op eigen initiatief uit, hoewel dit in strijd is met de bepalingen in de regeling voorbehouden handelingen en strafbaar is.
Van de verpleegkundigen gaf 84% aan dat er op het gebied van de voorbehouden handelingen richtlijnen aanwezig waren binnen de thuiszorg organisatie. Van hen gaf 71% aan volledig volgens deze richtlijnen te handelen. In totaal had 92% van de thuiszorg organisaties schriftelijk beleid ontwikkeld op het gebied van de regeling voorbehouden handelingen. In het voorafgaande jaar werden door 4-16% van de verpleegkundigen problemen met en (overwogen) weigeringen van opdrachten voor voorbehouden handelingen ervaren. Hoewel 42% van de thuiszorg organisaties aangaven praktische knelpunten te ervaren, gaf 80% aan dat de regeling voorbehouden handelingen patiënten voldoende bescherming bood. Gezien de aard en het aantal problemen en (overwogen) weigeringen geeft dit onderzoek geen aanwijzingen dat in de praktijk van Nederlandse thuiszorgorganisaties op grote schaal serieuze knelpunten in de uitvoering van voorbehouden handelingen voorkomen.
Hoewel wettelijke regelingen geen onnodige restricties moeten stellen als het verschuiven van taken kwaliteitsverbeterend en veilig is, is waakzaamheid geboden als delegatie te ver gaat. Instellingen moeten voldoende waarborgen stellen voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg, zoals schriftelijke richtlijnen en protocollen waarin beschreven staat op welke manier bekwaamheid binnen de instelling bepaalt dient te worden. Met de regeling voorbehouden handelingen werd getracht meer duidelijkheid te geven over wie wat mag en werd de onafhankelijke positie van de verpleegkundige geformaliseerd. Desondanks lijkt er nog steeds sprake te zijn van verwarring over de wettelijk grenzen van deze rol. Omdat deze rol in de dagelijkse praktijk steeds onafhankelijker wordt is het beter informeren en begeleiden van verpleegkundigen aan te raden, zodat verpleegkundigen bewuster worden van de wettelijke grenzen van hun onafhankelijkheid.
Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoering van voorbehouden en niet voorbehouden handelingen door doktersassistenten in huisartsenpraktijken. Daarnaast wordt onderzocht welke knelpunten huisartsen ervaren en wat hun opvattingen zijn over de mate waarin het verantwoord is dat doktersassistenten bepaalde handelingen uitvoeren. Van de huisartsen gaf 93% aan de afgelopen maand minstens eenmaal een opdracht te hebben gegeven aan een doktersassistent voor het geven van een injectie, 39% gaf aan een dergelijk opdracht te hebben gegeven voor het verrichten van een venapunctie. De meeste huisartsen (59%) bepaalden vooraf eenmaal de bekwaamheid van doktersassistenten om voorbehouden handelingen te verrichten, voordat een opdracht voor voorbehouden handelingen werd gegeven. Reden voor de meeste huisartsen om voor injecteren of het verrichten van een venapunctie een opdracht te geven aan een doktersassistent was dat de doktersassistent dit net zo goed kan als de huisarts zelf (respectievelijk 93% en 71%). Van de huisartsen werd door 8% problemen ervaren bij opdrachten aan doktersassistenten, terwijl 24% aangaf praktische problemen te ervaren met triage door doktersassistenten. In de huisartsenpraktijk worden bepaalde handelingen die traditioneel door de huisarts werden verricht nu ook door doktersassistenten verricht. Aan de voorwaarden die nodig zijn voor een veilige verschuiving van deze taken lijkt in de huisartsenpraktijk te worden voldaan: de meeste huisartsen geven opdrachten aan de doktersassistent omdat deze voldoende bekwaam is en supervisie kan in de meest gevallen ter plekke worden gegeven. Meer aandacht, bijvoorbeeld van de beroepsorganisaties van huisartsen en doktersassistenten, voor de noodzaak van continue aandacht voor en periodieke toetsing van de bekwaamheid van doktersassistenten wordt aanbevolen.
Hoofdstuk 7 beschrijft de praktijk en de opvattingen van psychiaters ten aanzien van risicovolle handelingen in de psychiatrie en de mate waarin het verantwoord is dat bepaalde handelingen door andere beroepsbeoefenaren uit worden gevoerd. Daarnaast worden de opvattingen van het management van geestelijke gezondheidszorginstellingen over risicovolle handelingen binnen hun instellingen en het functioneren van de regeling voorbehouden handelingen gepresenteerd. Volgens 32% van de psychiaters kwamen er in de geestelijke gezondheidszorg handelingen voor die niet wettelijk geregeld zijn, maar die zo risicovol zijn dat ze alleen door of in opdracht van een psychiater uit zouden mogen worden gevoerd. Twee derde van de psychiaters (66%) was van mening dat psychotherapie opgenomen zou moeten worden als voorbehouden handeling. Een meerderheid van de psychiaters (65% tot 96%) was van mening dat de inschatting van de noodzaak van separeren behandeling in een crises situatie en het beëindigen van een behandeling alleen verantwoord uitgevoerd kunnen worden door of in opdracht van een psychiater Hoewel 60% van de psychiaters die in instelling werkzaam waren aangaven dat er richtlijnen aanwezig waren op gebied van risicovolle handelingen, gaf 72% aan dat deze richtlijnen niet of slechts gedeeltelijk voldeden. Van de instellingen gaf 69% aan dat de regeling voorbehouden handelingen patiënten voldoende bescherming bied. Meer aandacht voor risicovolle handelingen in de geestelijke gezondheidszorg is aanbevolen voor de wetgever, management van gezondheidszorginstellingen en beroepsorganisaties. Dit betreft met name diagnostische indicaties en therapeutische handelingen.
In hoofdstuk 8, de algemene discussie, worden de sterkte en zwakte punten van het onderzoek gepresenteerd en worden de vraagstellingen beantwoord met de gecombineerde resultaten van de verschillende hoofdstukken en sectoren. Aanvullend worden concluderende opmerkingen gemaakt over het functioneren van de regeling voorbehouden handelingen en implicaties van het onderzoek voor de praktijk, beleid en toekomstig onderzoek. Enkele hoofdpunten uit deze discussie zullen in deze samenvatting worden samengevat.
Het onderzoek geeft een empirisch gebaseerd inzicht in het functioneren van de regeling voorbehouden handelingen in de praktijk van de Nederlandse gezondheidszorg. Het onderzoek is grotendeels beschrijvend van aard en het was niet mogelijk om een voor- en nameting te verrichten na de inwerkingtreding van de Wet BIG. Er dient tevens rekening gehouden te worden met het feit dat de gegevens ongeveer 4 jaar voor het verschijnen van dit proefschrift werden verzameld. Daarentegen geeft het onderzoek een unieke en uitgebreide beschrijving van de manier waarop in de praktijk invulling is gegeven aan nieuwe wetgeving en de opvattingen van verschillende betrokken groepen hier-op.
Het functioneren van de regeling voorbehouden handelingen kan gezien worden als gematigd positief. De meeste beroepsbeoefenaren en het management van zorginstellingen waren van mening dat de regeling voldoende bescherming bood aan patiënten en er was geen bewijs voor serieuze knelpunten in de dagelijkse praktijk met de uitvoering van de voorbehouden handelingen. Wel moet opgemerkt worden dat in de praktijk niet alle voorwaarden van de regeling na worden geleefd.
Verpleegkundigen nemen in de praktijk een bijzonder onafhankelijke en autonome positie in. In sommige gevallen is deze positie echter in strijd met de bepalingen van de regeling voorbehouden handelingen. Dit is met name het geval wanneer verpleegkundigen op eigen initiatief zonder opdracht van een arts voorbehouden handelingen uitvoeren. Het is wel positief te noemen dat verpleegkundigen zorgvuldig overwegen of zij opdrachten van artsen uit mogen voeren of niet. De relatie tussen huisartsen en doktersassistenten is het meest direct en supervisie en mogelijkheden voor interventie zijn relatief eenvoudig te realiseren. Problemen met en (overwogen) weigeringen van opdrachten kwamen niet veelvuldig voor, maar een kwart van de huisartsen gaf wel aan knelpunten te ervaren met de zeeffunctie (triage) door doktersassistenten. In de geestelijk gezondheidszorg werd door psychiaters een behoefte aangegeven aan meer regels voor het uitvoeren van bepaalde handelingen. Meer aandacht hiervoor is ook noodzakelijk vanuit geestelijke gezondheidszorg instellingen.
De opvattingen van beroepsbeoefenaren in alle sectoren waren strikter dan de mogelijkheden in de huidige wetgeving, waarschijnlijk resulterend in een kritische beschouwing van opdrachten die voor deze handelingen worden gegeven. Een continue en kritisch beoordeling van de huidige praktijk en de veiligheid van de uitvoering van handelingen die mogelijk onacceptabele risico’s voor patiënten met zich meebrengen is noodzakelijk van de betrokken beroepsbeoefenaren, beroepsorganisaties en het management van zorginstellingen. Als de regeling duidelijk overschreden worden moet ingegrepen worden door de zorginstelling. Een grotere bekendheid van de wettelijke bepalingen rond de bevoegdheden voor het uitvoeren van bepaalde handelingen is van belang onder beroepsbeoefenaren en management van zorginstellingen. Systematische aandacht voor gerelateerde aspecten en het creëren van een veiligheidscultuur in de werkomgeving, waarbij beroepsbeoefenaren en management van zorginstellingen actief betrokken zijn bij het waarborgen van de veiligheid van patiënten is hierbij van groot belang. Waar regels duidelijk overschreden worden en de veiligheid van patiënten in het geding is, is waakzaamheid van de Inspectie voor de Gezondheidszorg geboden.
In bijlage I wordt een overzicht gegeven van de vragen die in de verschillende vragenlijsten worden gesteld. In bijlage II wordt een overzicht gegeven van de vertalingen die in dit proefschrift zijn gekozen voor specifieke Nederlandse termen op gebied van wetgeving en gezondheidszorg.Gevers, J.K.M. [Promotor]Wal, G. van der [Promotor]Cuperus-Bosma, J.M. [Copromotor
Performance of seven ECG interpretation programs in identifying arrhythmia and acute cardiovascular syndrome
Background: No direct comparison of current electrocardiogram (ECG) interpretation programs exists. Objective: Assess the accuracy of ECG interpretation programs in detecting abnormal rhythms and flagging for priority review records with alterations secondary to acute coronary syndrome (ACS). Methods: More than 2,000 digital ECGs from hospitals and databases in Europe, USA, and Australia, were obtained from consecutive adult and pediatric patients and converted to 10 s analog samples that were replayed on seven electrocardiographs and classified by the manufacturers' interpretation programs. We assessed ability to distinguish sinus rhythm from non-sinus rhythm, identify atrial fibrillation/flutter and other abnormal rhythms, and accuracy in flagging results for priority review. If all seven programs' interpretation statements did not agree, cases were reviewed by experienced cardiologists. Results: All programs could distinguish well between sinus and non-sinus rhythms and could identify atrial fibrillation/flutter or other abnormal rhythms. However, false-positive rates varied from 2.1% to 5.5% for non-sinus rhythm, from 0.7% to 4.4% for atrial fibrillation/flutter, and from 1.5% to 3.0% for other abnormal rhythms. False-negative rates varied from 12.0% to 7.5%, 9.9% to 2.7%, and 55.9% to 30.5%, respectively. Flagging of ACS varied by a factor of 2.5 between programs. Physicians flagged more ECGs for prompt review, but also showed variance of around a factor of 2. False-negative values differed between programs by a factor of 2 but was high for all (>50%). Agreement between programs and majority reviewer decisions was 46–62%. Conclusions: Automatic interpretations of rhythms and ACS differ between programs. Healthcare institutions should not rely on ECG software “critical result” flags alone to decide the ACS workflow
Generalized Fourier transforms arising from the enveloping algebras of sl(2) and osp(1|2)
The Howe dual pair (sl(2),O(m)) allows the characterization of the classical
Fourier transform (FT) on the space of rapidly decreasing functions as the
exponential of a well-chosen element of sl(2) such that the Helmholtz relations
are satisfied. In this paper we first investigate what happens when instead we
consider exponentials of elements of the universal enveloping algebra of sl(2).
This leads to a complete class of generalized Fourier transforms, that all
satisfy properties similar to the classical FT. There is moreover a finite
subset of transforms which very closely resemble the FT. We obtain operator
exponential expressions for all these transforms by making extensive use of the
theory of integer-valued polynomials. We also find a plane wave decomposition
of their integral kernel and establish uncertainty principles. In important
special cases we even obtain closed formulas for the integral kernels. In the
second part of the paper, the same problem is considered for the dual pair
(osp(1|2),Spin(m)), in the context of the Dirac operator. This connects our
results with the Clifford-Fourier transform studied in previous work.Comment: Second version, changes in title, introduction and section
Performance of seven ECG interpretation programs in identifying arrhythmia and acute cardiovascular syndrome
Abstract Background No direct comparison of current electrocardiogram (ECG) interpretation programs exists. Objective Assess the accuracy of ECG interpretation programs in detecting abnormal rhythms and flagging for priority review records with alterations secondary to acute coronary syndrome (ACS). Methods More than 2,000 digital ECGs from hospitals and databases in Europe, USA, and Australia, were obtained from consecutive adult and pediatric patients and converted to 10 s analog samples that were replayed on seven electrocardiographs and classified by the manufacturers' interpretation programs. We assessed ability to distinguish sinus rhythm from non-sinus rhythm, identify atrial fibrillation/flutter and other abnormal rhythms, and accuracy in flagging results for priority review. If all seven programs' interpretation statements did not agree, cases were reviewed by experienced cardiologists. Results All programs could distinguish well between sinus and non-sinus rhythms and could identify atrial fibrillation/flutter or other abnormal rhythms. However, false-positive rates varied from 2.1% to 5.5% for non-sinus rhythm, from 0.7% to 4.4% for atrial fibrillation/flutter, and from 1.5% to 3.0% for other abnormal rhythms. False-negative rates varied from 12.0% to 7.5%, 9.9% to 2.7%, and 55.9% to 30.5%, respectively. Flagging of ACS varied by a factor of 2.5 between programs. Physicians flagged more ECGs for prompt review, but also showed variance of around a factor of 2. False-negative values differed between programs by a factor of 2 but was high for all (>50%). Agreement between programs and majority reviewer decisions was 46–62%. Conclusions Automatic interpretations of rhythms and ACS differ between programs. Healthcare institutions should not rely on ECG software "critical result" flags alone to decide the ACS workflow
- …