2,522 research outputs found
Op dagen trainingskamp van sporter in buitenland geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting
Samenvatting
Belanghebbende, woonachtig in Nederland, is sporter van beroep en in dienstbetrekking bij sportclub X.
In het jaar 2002 heeft belanghebbende een aantal perioden in het buitenland doorgebracht en daar wedstrijden
gespeeld, waarvan enkele toegankelijk waren voor het publiek. In geschil is het antwoord op de
vraag voor welk gedeelte van het basissalaris belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van
dubbele belasting. Het standpunt van belanghebbende dat hij ook recht heeft op aftrek ter voorkoming
van dubbele belasting voor de dagen dat hij in het buitenland op trainingskamp was, wordt onder verwijzing
naar HR 9 februari 2007, 40.604, NTFR 2007/304, door de rechtbank verworpen. Naar het oordeel
van de rechtbank kan in het genoemde arrest niet de door belanghebbende gegeven uitleg worden begrepen.
Trainingskampen staan immers niet in direct verband met een publieksoptreden, ook al zijn
tijdens de trainingskampen wedstrijden gespeeld en was publiek aanwezig. Nu de inspecteur gelet op
voornoemd arrest een onhoudbaar standpunt had ingenomen, ziet de rechtbank aanleiding de inspecteur
te veroordelen in vergoeding van de werkelijke proceskosten van belanghebbende. Voorts dient de inspecteur,
gelet op de termijnoverschrijding van de bezwaartermijn, aan belanghebbende een vergoeding
voor immateriële schade te betalen
Hoge Raad verwijst zaak over aftrek uitkering aan ANBI-aandeelhouder
Belanghebbende houdt zich bezig met de ontwikkeling en realisatie van woningbouwprojecten. Haar
(middellijk) aandeelhouder is Stichting F. De stichting is een toegelaten instelling als bedoeld in de
Woningwet. De feitelijke werkzaamheden van de stichting bestaan nagenoeg geheel in de verhuur van
woningen in de sociale huursector. Op 29 december 2004 hebben de stichting als ‘ontvanger’ en belanghebbende
als ‘fondswerver’ een schriftelijke ‘overeenkomst tot bestemming gelden’ (met ontbindende
voorwaarde) gesloten. Belanghebbende heeft in 2004 een belastbare winst behaald van € 1.581.117. Op
10 juni 2005 heeft zij dat bedrag op basis van de genoemde overeenkomst overgemaakt aan de stichting.
De door belanghebbende bepleite aftrek van dit bedrag op grond van art. 9, lid 1, letter i, Wet VPB
1969 is door het hof geweigerd. Deze beslissing houdt in cassatie echter geen stand. De Hoge Raad zet
uiteen dat – anders dan het hof heeft geoordeeld – de stichting een het algemeen nut beogende instelling
is. Zij beoogt namelijk, als toegelaten instelling, het algemeen nut en met haar feitelijke werkzaamheden
wordt het algemene belang in minstens gelijke mate gediend als een particulier belang. Voorts oordeelt
de Hoge Raad dat aftrek op de voet van genoemde wetsbepaling slechts mogelijk is voor gelden die zijn
verkregen met werkzaamheden die na een schriftelijke overeenkomst zijn verricht (hier 29 december
2004). Niet is vereist dat het fondswervende karakter van de belastingplichtige voor het publiek kenbaar
is. Dat de belastingplichtige een eigen commercieel doel heeft, staat evenmin aan het fondsverwervende
karakter in de weg. Een (subsidiair) beroep op de giftenaftrek van art. 16 Wet VPB 1969 heeft echter
geen kans van slagen, aldus de Hoge Raad.
(Volgt vernietiging en verwijzing.
2012, 12/00024, (Beroepsvoetballer verricht persoonlijke werkzaamheden tijdens buitelandse trainingskampen)
Belanghebbende is beroepsvoetballer. Hij woonde in het onderhavige jaar in Nederland en was in dienstbetrekking
werkzaam bij A. Uit hoofde van die dienstbetrekking genoot belanghebbende een loon dat
mede bestond uit een basissalaris. In het onderhavige jaar verbleef belanghebbende onder meer in Spanje
en Thailand wegens aldaar georganiseerde trainingskampen. Tijdens die trainingskampen werden
(vriendschappelijke) oefenwedstrijden gespeeld. Die wedstrijden waren toegankelijk voor het publiek. In
geschil is of belanghebbende recht heeft op belastingvrijstelling ter zake van het aan de die trainingskampen
toerekenbare deel van het basissalaris. De rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord,
omdat die trainingskampen, waaronder de bedoelde wedstrijden, waren gericht op training en niet op het
publiek. Daarom heeft belanghebbende geen persoonlijke werkzaamheden als zodanig verricht in Spanje
en Thailand en heeft hij geen recht op de bedoelde belastingvrijstelling. Het hof stelt belanghebbende
echter in het gelijk. Onder verwijzing naar HR 9 februari 2007, nr. 41.478, NTFR 2007/305, oordeelt het
hof dat in de omstandigheden van het geval niet anders kan worden geoordeeld dan dat belanghebbende
persoonlijke werkzaamheden als zodanig heeft verricht.
(Hoger beroep gegrond.
VAR-wuo wekt vertrouwen dat inkomsten interim-werkzaamheden winst uit onderneming zijn
Belanghebbende verricht sinds 2003 op onregelmatige basis interim-managementwerkzaamheden in de
gezondheidszorg. Voor 2007 en de daaropvolgende jaren heeft de inspecteur belanghebbende een VAR-wuo
gegeven. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2007 is de inspecteur ervan uitgegaan dat belanghebbende
met de interim-werkzaamheden geen winst uit onderneming (met de daarbij behorende ondernemersfaciliteiten)
geniet. Het hof deelt dat standpunt van de inspecteur, omdat belanghebbende met zijn interimwerkzaamheden
geen ondernemingsrisico heeft gelopen. Niettemin krijgt belanghebbende de ondernemersfaciliteiten.
Belanghebbende mocht volgens het hof namelijk vertrouwen ontlenen aan de afgegeven VARwuo.
(Hoger beroep gegrond.
2012, 12/01795, (VAR: activiteiten kunnen niet worden aangemerkt als het drijven van een onderneming)
Belanghebbende is in 2007 ingeschreven in Nederland. Hij heeft tot eind mei 2009 in loondienst gewerkt
voor A bv. September 2009 is vennootschap X in het handelsregister van de KvK ingeschreven met onder
andere belanghebbende als vennoot. Belanghebbende heeft een verklaring arbeidsrelatie winst uit onderneming
aangevraagd. De inspecteur heeft een VAR-verklaring resultaat uit overige werkzaamheden verstrekt.
Rechtbank Den Haag heeft de inspecteur opgedragen een beschikking te geven waarbij belanghebbende
een VAR-verklaring winst uit onderneming wordt verstrekt. Het hof oordeelt dat belanghebbende
geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt waaruit volgt dat hij recht heeft op de
door hem verzochte verklaring. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zodanig heeft geïnvesteerd in
gereedschappen, speciale werkkleding en een auto, zich heeft georganiseerd en zelfstandigheid bezit om
te kunnen worden aangemerkt als ondernemer in de zin van de Wet IB 2001. Hij heeft in feite alleen A bv
als opdrachtgever. Zijn huidige positie verschilt niet wezenlijk van zijn positie als werknemer. Van een
verzekering voor het niet juist vervullen van de opgedragen werkzaamheden is niet gebleken. Het hof
oordeelt voorts dat voldoende samenwerking tussen en organisatiegraad van de vennoten niet aannemelijk
is geworden. De activiteiten van belanghebbende kunnen niet worden aangemerkt als het, al dan niet
in firmaverband, drijven van een onderneming, aldus het hof.
(Hoger beroep gegrond.
- …