94 research outputs found

    Onderzoek naar bestanddelen van de voeding die een remmende invloed op de ijzerretentie hebben

    Get PDF
    The subject dealt with in this thesis, is connected with the fact that the iron content of the human diet in the Western countries is thought to be low. Iron retention in man (and in the rat) is determined not only by the iron levels in the diet, but also by the food composition. Different foods or their components (egg, buttermilk, milk, bread, coconut fat, maize oil and beef fat) were studied in vitro and in vivo under comparable conditions to examine whether they had an inhibiting effect on the iron retention from the gut.The definitions of iron retention and iron absorption are given on page 10, while different factors influencing iron retention are set out in an extensive literature survey.To examine in vitro whether the foodstuffs bound ferrous or ferric ions, a weak solution of radioactive ferrous or ferric citrate was brought into contact with each of them in a seated bag of semi permeable material. Unlike large molecules (M>12,000) and hydrophobe fats, small molecules like ferrous and ferric ions are not stopped by this material. The radioactivity measured outside the enclosed space was used to determine the fixative capacity for ferrous or ferric ions of the particular food. By using radioactive iron it was possible to measure quickly and with great accuracy very small amounts of ferrous or ferric ions. The basic idea behind the experiments made in vitro was that a strong fixation between iron and the substrate could impede the iron retention.Both long and short trials were done on animals. The long trials were used to see whether the food composition, without changing the iron content of the diet, affected the iron status of the rats. The iron status of four groups of rats was ascertained by taking 59Fe iron retention measurements at the beginning and end of a six-month period. After concluding the experiments, the iron content of liver, spleen, heart, kidney, pancreas and duodenum were determined. Both these groups of results were used to assess the effect of the several additives to the rat diets. This data could be collected about the long term effect of the foodstuffs and the physiological response of the animals to the imposed feed situation.To determine the direct effect of the different foodstuffs on iron retention, a specific food and a radioactive ferric citrate solution were introduced into the stomach of the rat. The cannula with the food was followed immediately by the cannula with the radioactive solution. The iron retention was determined by measuring the animal radioactivity immediately after the insertion of the two stomach tubes and again after two weeks. The period between the measurements was long enough to allow the non-retained iron to leave the body. Radioactivity of the rats was always measured with a whole body counter.It was hoped to complete the project by using human volunteers, but because radioactive tracers would have been used, the idea was cancelled (see page 5). With the exception of egg, there was little correlation between experiments made in vitro and in vivo. In vitro, egg fixed ferric ions; in vivo, egg added to the diet, reduced iron levels in the rat. In the short trial, the use of both raw and hard boiled egg clearly inhibited iron retention.In vitro, milk proteins did not fix ferrous or ferric ions. Trials in vivo showed that after 6-7 months on the same solid diet, bodies of rats drinking milk contained less iron than those of rats drinking water. It was found, though less obviously than with egg, that milk also had a directly diminishing effect on iron retention.When 20 % dried whole meal bread was added to the control diet, no effect on the amount of body iron was seen. No distinction was observed between the animals eating the diets with additions of ferric citrate and hemoglobin. All diets contained 30 ppm iron. The conclusion was that under the experimental conditions the rats utilized ferric citrate or hemoglobin in a similar way.Rats eating the low-fat control diet with the addition of 20% coconut fat, maize oil or beef fat had a specific distribution of stored iron over the liver and the spleen. Also the type of fat affected the iron levels of the rats. The fats used differed in the proportions of the fatty acids. In coconut fat at least 75 % of the fatty acid was saturated with 14 or less carbon atoms in the molecule. In maize oil more than 80 % of the fatty acid was monoenoic, dienoic or trienoic and in beef fat half the fatty acid was saturated with 16 or 18 carbon atoms in the molecule. In contrast to the control, the addition of 20 % maize oil to the diet lowered iron levels in the rats, while beef fat raised them. Coconut fat was intermediate. The experiments in vitro did not fix ferrous or ferric ions. In the short experiments coconut fat, maize oil or beef fat had no noticeable effect on iron retention.</p

    De panelkeuring van vis bij de RVV : inventarisatie van huidige activiteiten en enkele voorstellen voor een viskeuring "nieuwe stijl"

    Get PDF
    Bij de RVV wordt voor de kwaliteitskeuring van vis en visprodukten regelmatig gebruik gemaakt van een sensorisch panel. Deze kwaliteitskeuring staat ter discussie. Discussiepunten betreffende betrouwbaarheid van de meting en de wijze van kwaliteitsaanduidingen. Teneinde een bijdrage aan de discussie te kunnen leveren zijn de activiteiten van deze keuring geïnventariseerd. De vijf rayons waar in principe deze keuringen kunnen plaatsvinden zijn bezocht. Bij de viskeuringen worden hoofdzakelijk geïmporteerde vis en visprodukten gekeurd. Er wordt steekproefsgewijs gewerkt. Tijdens de bezoeken zijn nog een aantal punten besproken die bij een nieuwe opzet meegenomen kunnen worden. In het hoofdstuk discussie wordt ingegaan op de betrouwbaarheid van de metingen. Om te verduidelijken wat de inhoud van een kwaliteitskeuring zou moeten zijn worden twee begrippen geïntroduceerd: analytische en hedonische kwaliteit. Analytische kwaliteit is object gericht en kan zodanig worden vastgesteld dat de resultaten voor iedereen interpreteerbaar zijn. Deze kwaliteit legt dus de eigenschappen van het produkt vast. Hedonische kwaliteit is de interpretatie van de analytische kwaliteit. Voor de kwaliteitskeuring van vis wordt een analytische kwaliteitskeuring voorgesteld, waarbij de kwaliteitsparameters door belanghebbenden regelmatig worden vastgesteld. In het laatste hoofdstuk worden aanbevelingen gedaan om tot een relevante en betrouwbare viskeuring te kunnen komen

    Belangstelling, houding en kennis met betrekking tot het gebruik van hulpstoffen in levensmiddelen : een enquete bij het Thuispanel

    Get PDF
    Het doel van het onderzoek is na te gaan hoe het thuispanel denkt over het gebruik van hulpstoffen in voedingsmiddelen. Daartoe zijn vragen gesteld om de kennis, de belangstelling en de houding met betrekking tot het gebruik van hulpstoffen te kunnen inventariseren. Verder is nagegaan in hoeverre er een verband is tussen de kleur- en smaakbeleving van de drinkyoghurt en de kennis, belangstelling en houding ten aanzien van het gebruik van hulpstoffen

    Natuurlijk, lekker en gezond : een enquete bij het Thuispanel over de kwaliteitsbeleving van het voedsel

    Get PDF
    Aan de leden van het Thuispanel zijn 23 verschillende stellingen voorgelegd die verband houden met de beleving van de kwaliteit van het voedsel. Verder kon men zelf trends aangeven die men meende waar te nemen. Deze benadering geeft de mogelijkheid na te gaan welk beeld respondenten hebben over het voedsel. Aan dit Thuispanelonderzoek hebben 1226 personen deelgenomen. Hiervan hebben 1026 personen (84%) de vragenlijst ingevuld

    Bitterheidsonderzoek witlof bij het thuispanel

    Get PDF
    Dit rapport betreft een verslaglegging van de beoordeling van drie partijen witlof met verschillende niveau's van bitterheid. Er is rekening gehouden met de vraag of er marktsegmenten zijn die verschillend reageren op bitterheid van witlof, dan wel of er sprake is van een optimale bitterheid

    Sensorisch onderzoek naar verschillen tussen alternatieve en gangbare koffie

    Get PDF
    Op verzoek van de Consumentenbond zijn in mei 1990 twintig merken koffie, waaronder zes gangbare, elf met een Max Havelaar keurmerk en drie merken van het type Max Havelaar zonder keurmerk, onderzocht op sensorische verschillen. Vijf merken koffie zijn cafeïnevrij. Het sensorische onderzoek is in twee gedeelten uitgevoerd. In het vooronderzoek is nagegaan welke termen relevant zijn in het benoemen van verschillen tussen de monsters. In het hoofdonderzoek zijn alle monsters met een schaalmethode met de in het vooronderzoek gevonden termen beoordeeld. Uit de resultaten blijkt dat er significante verschillen tussen de monsters bestaan bij de aspekten 'aromatisch/vol' , 'verbrand' en ' afwijkend' (karton/papier/teer e.d.). De koffiemerken met het Max Havelaar keurmerk zijn als het meest 'aromatisch/vol' beoordeeld, gevolgd door de gangbare merken. De merken van het type Max Havelaar zonder keurmerk zijn het minst 'aromatisch/vol' gevonden. De cafeïnevrije koffie met een Max Havelaar keurmerk is wat zuurder gevonden dan de overige koffiemerken. De cafeïnevrije koffies zonder keurmerk zijn als meer 'afwijkend' (karton/papier/teer e.d.) beoordeeld dan de overige merken

    Versheid van volkorenbrood

    Get PDF
    Op verzoek van de Consumentenbond is nagegaan of het mogelijk is de versheid van volkorenbrood te bepalen. In het vooronderzoek zijn gesneden en ongesneden warme bakker en fabrieksbroden variërend van vers tot oud onderzocht. Tevens is diepvries volkorenbrood onderzocht. De twee geteste methoden zijn: een sensorische en een fysische methode.Uit het vooronderzoek is geconcludeerd dat de sensorische methode geschikt is om het hoofdonderzoek uit te voeren. In het hoofdonderzoek werden 50 willekeurig gekochte volkorenbroden sensorisch onderzocht op versheid. De belangrijkste beoordelingscriteria voor het panel waren, zoals verwacht, krokantheld en samenhang. Van de 50 broden werden 3 broden "vers noch oud" genoemd en 1 brood werd als "oud" beoordeeld

    Sensorisch onderzoek van rundvlees (2de ronde F2 stieren)

    Get PDF
    Op verzoek van het DLO-Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek "Schoonoord" (IVO-DLO) is het vlees van de tweede ronde van het project "VIeeskwaliteitsmetingen aan nakomelingen van kruislingvaarzen" sensorisch onderzocht. Dit project is een onderdeel van de tweede fase van het IVO-DLO-project 54652 "Onderzoek naar de geschiktheid van Piemontese kruislingen als vleesvaars". In dit onderzoek is net zoals in de eerste ronde nagegaan of er aantoonbare verschillen in "eetkwaliteit" zijn tussen het vlees van de als vleesstier gemeste stierkalveren van de Piemontese en Limousine kruislingvaarzen. Als vergelijkingsmateriaal is tevens het vlees van vleesstieren van het Maas-Rijn-IJsselvee (MRIJ-vee) onderzocht. De monstername is door het IVO-DLO verzorgd en het vlees is in porties in diepgevroren staat bij het RIKILT-DLO afgeleverd. Het sensorische onderzoek is uitgevoerd met een schaalmethode met dezelfde termen als bij de vier voorgaande onderzoeken zijn gebruikt namelijk aromatische smaak, leversmaak, mals-taai, sappig-droog en draderig/vezelig. De monsters zijn gecodeerd en gerandomiseerd in zeven sessies aan een panel van achttien personen aangeboden. De spreiding in eetkwaliteit tussen de dieren binnen één groep blijkt significant te zijn. Het beoordeelde materiaal is derhalve heterogeen van kwaliteit. Zo varieert bijv. de malsheid van het vlees van de als vleesstier gemeste stierkalveren van de Limousin kruislingvaarzen van zeer mals (monster 1 0) tot zeer taai (monster 13). Er blijken geen verschillen in eetkwaliteit te zijn tussen de drie groepen: vlees van de als vleesstieren gemeste stierkalveren van de Piemontese kruislingvaarzen, vlees van de als vleesstier gemeste stierkalveren van de Limousin kruislingvaarzen en vlees van de vleesstieren van het Maas-Rijn-IJsselvee. Een vergelijking tussen het vlees van het MRIJ-vleesstieren dat als vergelijkingsmateriaal is gebruikt over de vijf onderzoeksmomenten is niet goed mogelijk omdat er geen referentiemonsters beschikbaar zijn. We hebben aangenomen dat het panel over een meer of minder constante interne standaard beschikt. Het stierevlees blijkt over de vijf onderzoeksmomenten sensorisch van elkaar te verschillen. Het vlees van 1989 en 1991 heeft significant meer leversmaak (F-toets, p <0,01), het vlees van 1988 is malser (F-toets, p <0,05) en het vlees wordt ieder jaar meer draderig/vezelig (F-toets,
    corecore